12 PAR. 2. BELEIDSSECTOR OPENBARE VEILIGHEID. A. Politie. Punten 58 t.e.m. 65. Mevrouw Brandenburg-Sjoerdsma: Vraag 58 betreft het politiebeleid. U stelt dat het niet zogemak kelijk is een beleid in totaliteit op te zetten en dat u zich daarom eerst tot een onderdeel wilt beper ken. Wij zullen graag horen aan welk onderdeel denkt. Vervolgens heb ik uit het stuk "Sterkte van de politie" kunnen concluderen dat de meeste gemeen ten geen uitgesproken politiebeleid hebben bepaald, waarbij is aangegeven welke nadelen dat heeft. Het lijkt mij daarom ook heel zinnig dat er een politiebeleid in totaliteit van de grond komt. In de Commissie Openbare Orde hebben wij daarover al een paar maal gesproken en daarbij kreeg ik het ge voel dat iedereen een beetje de boot wil afhouden. Ik ben er blij om dat u in elk geval over een on derdeel denkt en het lijkt mij goed dat daarmee zo snel mogelijk aan de slag wordt gegaan. De Parti van de Arbeid-fractie heeft zichzelf tot taak gesteld binnen de tijd van een jaar naar de raad toe te komen, tenzij u dat vlugger kunt, met een visie op het politiebeleid, want wij vinden dat daaraan iets moet gebeuren, reden waarom wij ons zelf ook een beetje de duimschroeven aan zetten. Ik wil voorts nog een opmerking plaatsen bij vraag 60. Omdat de Commissie Openbare Orde niet in het openbaar vergadert zal ik graag zien dat wat meer stukken die niet geheim zijn ter inzage wor den gelegd. Ik denk dan bij voorbeeld aan de nota van de VNG over politiebeleid, die ik zojuist al even noemde, en aan de nota die de VNG zal uitbrengen over het rapport "Sterkte van de politie". Het lijkt mij goed dat dergelijke nota's ter inzage worden gelegd, omdat zij interessante lectuur zijn. Verder wil ik nog een opmerking maken over het tripartite-overleg, waarover wordt gesproken bij vraag 62. In dat overleg tussen de burgemeester, de korpschef en het Openbaar Ministerie worden af spraken gemaakt die vergaande politieke consequenties hebben. Binnen de democratie is dat eigenlijk een wat wazig gebied. Er wordt binnen dat overleg bij voorbeeld afgesproken welk beleid ten aanzien van wel of niet vervolgen zal worden gevoerd en welk beleid ten aanzien van wel of niet seponeren, terwijl ook wordt gesproken over bij voorbeeld de vraag waarop de aandacht van de politie moet val len. Door de drie deelnemers aan het overleg worden daarover heel vergaande beslissingen genomen waar iedereen verder buiten staat; overigens weet ik dat die constructie in onze wetgeving past. U zegt toe dat u de hoofdofficier van justitie eens wilt verzoeken in de commissie zijn werk toe te lichten, maar u hebt ook wel eens in de Commissie Openbare Orde toegezegd dat u de mening die u in het over leg met het Openbaar Ministerie naar voren wilt brengen in de commissie wilt toetsen. Ik zal graag horen of u daar nog steeds zo over denkt. Ik wil ook nog een vraag stellen over het rapport "Sterkte van de politie". Een groot deel van dat rapport is gewijd aan de personele voorzieningen bij de politie. Lijkt het u niet zinnig de instelling van een commissie ad hoe te overwegen, samengesteld uit leden van de Commissie Openbare Orde en leden uit de personele sfeer? U is verzocht via de Commissaris van de Koningin uw ideeën over dat rapport kenbaar te maken en u hebt toegezegd dat u in de Commissie Openbare Orde daarover wilt spre ken, maar het komt mij voor dat het goed is bij die bespreking ook mensen uit de personele sfeer te be trekken Mevrouw Otsen: Ik wil een opmerking maken met betrekking tot vraag 65. Ook minister De Ruiter heeft bij de aanbieding van zijn begroting het probleem dat hier wordt geschetst onderkend en ik wil u daarom vragen of er ten aanzien daarvan ook richtlijnen vanuit het ministerie zijn uitgebracht en zo ja, welke dat zijn. Over de plaatselijke situatie bereiken ons nogal tegenstrijdige berichten. Commis saris Nienhuis heeft in een openbare vergadering gezegd dat iedere vrouw wordt gevraagd of zij door een mannelijke dan wel door een vrouwelijke politiefunctionaris wil worden ondervraagd, maar infor matie van andere zijde geeft aan dat dit in feite niet gebeurt. De richtlijnen voor de verantwoordelijke mensen luiden dat iedere politiefunctionaris alle zaken moet kunnen behandelen. Ik vraag mij af wat precies waar is en hoe het functioneren in de praktijk geschiedt. Tevens vraag ik mij af hoe hoog of hoe laag de drempel is voor wat betreft het aangeven van dit soort emotionele zaken. Misschien is het nut tig dat eens wordt afgecheckt hoe vaak hulpverlenende instanties als de FIOM, de vrouwentelefoon en de maatschappelijke dienstverlening worden benaderd door vrouwen die geen aangifte durven te doen, omdat kennelijk de drempel zo hoog ligt. Misschien is het ook zinnig dat er eens een gesprek plaats vindt tussen de verantwoordelijke man van de recherche, de vrouwelijke politiefunctionaris en een aan tal raadsleden. Graag hoor ik uw mening daarover. 13 Mevrouw Willemsma—de Jong: Ik kan mij wel aansluiten bij de woorden van mevrouw Otsen. Er is maar één vrouwelijke agent, die nogal eens ziek is, al weet ik niet of dat nog het geval is. Datgene wat de heer Nienhuis heeft gezegd, namelijk dat de mensen altijd kunnen kiezen of zij door een man of een vrouw willen worden verhoord, is dus moeilijk waar te maken. Ik wil er dan ook voor pleiten dat het aantal vrouwen dat bij de politie in dienst is wordt uitgebreid. De heer Van den Eist: Nog maar heel kort geleden, ik meen op 8 november, is er in Den Haag een groot congres gehouden over de reorganisatie van het binnenlands bestuur, waarbij honderden, zo niet duizenden, gemeentebestuurders, vooral dagelijks bestuurders, zich heel terecht fel hebben gekeerd tegen de plannen van de heren Wiegel en De Ruiter, met name op het gebied van de regionalisatie van de politie. Ik denk dat het voor de dagelijks bestuurders de verplichting schept niet alleen in de rich ting van Den Haag te zeggen hoe het niet moet, maar ook in de richting van de gemeenteraden te ver tellen hoe het wel moet. Als fractie van de Partij van de Arbeid zullen wij vanuit onze politieke visie een beleid proberen te ontwikkelen. U spreekt bij voorbeeld in het blad "De Nederlandse Gemeente" regelmatig uit wat u daarvan vindt en persoonlijk ben ik het daarmee van harte eens, maar het lijkt mij goed dat dat ook eens in de raad in pleno wordt bediscussieerd. Ik meen dus dat de gemeentebestuurders de consequenties moeten trekken uit hun flinke opstelling naar Den Haag toe, want anders blijft het bij dat laatste. De wijze waarop verantwoording wordt afgelegd met betrekking tot het politiebeleid is in alle gemeenteraden in Nederland niet bepaald gelijk. De Voorzitter schorst, om 21 .00 uur, de vergadering voor de pauze. De Voorzitter heropent, om 21 .25 uur, de vergadering. De Voorzitter: U hebt uw opmerkingen gemaakt over de vragen 58 tot en met 65 en ik zal nu trach ten daarop zo goed mogelijk in te gaan. Mevrouw Brandenburg heeft in de eerste plaats gesproken over een beleidsplan voor de politie en ik herinner mij dat dat onderwerp ook het vorig jaar tijdens de begrotingszitting aan de orde is geweest; ik meen dat de heer Van den Eist er toen vragen over heeft gesteld. In het algemeen wil ik stellen dat ik het ermee eens ben dat het een goede zaak zou zijn wanneer wij, niet alleen voor de politie - zo als u weet wordt in het gehele gemeentelijk apparaat daaraan gewerkt -, tot goede beleidsplannen zou den kunnen komen, beleidsplannen die voor een langere periode dan een jaar zijn bedoeld. Binnen dat vastgestelde kader kan dan het dagelijks beleid worden gevoerd. Dat is in het algemeen een goede zaak en derhalve ook - ik stel dat met nadruk - ten aanzien van de politie. Men zal wellicht zeggen dat wij, aangezien wij het hiermee zo eens zijn, morgen dan maar moeten beginnen. Er bestaan evenwel twee problemen. Ik wil herhalen wat ik het vorig jaar al heel nadrukkelijk heb gezegd, namelijk dat men er zich bewust van moet zijn dat de marge waarbinnen wij een eigen beleid kunnen voeren zeer gering is. Er is een groot aantal taken dat de politie moet uitvoeren, zodat er meer sprake is van afschrappen van hetgeen allemaal noodzakelijk is dan dat wij zeer bewust een eigen beleid kunnen voeren, waarbij wij ons duidelijk op bepaalde zaken richten en andere dingen zonder grote bezwaren terzijde kunnen schui ven. Dat is een algemeen probleem waarmee wij gewoon rekening moeten houden. In de tweede plaats betekent het opstellen van een beleidsplan een enorm stuk werk. Er zijn maar heel weinig ambtenaren beschikbaar die zo veel inzicht hebben dat zij een beleidsplan voor die hele problematiek op papier kunnen zetten; dat is geen sinecure. Na de discussie die hierover het vorig jaar in de raad is gehouden is het probleem in de Commissie Openbare Orde opnieuw ter discussie gesteld, waarbij ook weer is ge steld dat het tot stand komen van een beleidsplan uitermate belangrijk is. Ik heb een en ander nog eens grondig doorgesproken met de leiding van de politie en de chef kabinet en op basis daarvan hebben wij besloten een moedige poging te doen tot het opstellen van een beleidsplan. Hiertoe is al een eerste aan zet gegeven voor wat betreft de recherche, waarmee ik antwoord op de concrete vraag van mevrouw Brandenburg met welk onderdeel wij bezig zijn. Ik wil liever geen toezeggingen doen die waarschijn lijk niet kunnen worden nagekomen, maar ik meen toch wel te kunnen zeggen dat in het eerste kwartaal van het volgend jaar in elk geval in de Commissie Openbare Orde een beleidsplan voor het onderdeel recherche aan de orde kan worden gesteld. Dat houdt dan duidelijk een eerste stap in en in overleg met de commissie hoop ik volgende stappen te kunnen zetten. Mevrouw Brandenburg heeft ook de vraag gesteld of er niet wat meer stukken ter inzage kunnen worden gelegd. Degenen onder u die de Leeskamer bezoeken zullen al wel hebben geconstateerd dat wij thans meer stukken ter inzage leggen dan vroeger het geval was. Wanneer wij in het collge een al gemeen rapport bespreken, dat niet direct in de raad aan de orde wordt gesteld, leggen wij dat altijd ter inzage, omdat het ons van belang lijkt dat ook de raadsleden daarvan kennis kunnen nemen. Ik hoop

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 7