18
tere nadruk die in het besturen wordt gelegd op louter doelmatigheid - wij moeten immers bezuinigen
zodat er geld vrijkomt voor particuliere investeerders - en anderzijds door de grote nadruk op de be
heersbaarheid. De staat heeft er alle belang bij greep te houden op ongewenste maatschappelijke
ontwikkelingen en dit noodzaakt een goed georganiseerd centraal bestuur. Een voorbeeld hiervan
is de organisatie van het welzijnsbeleid. Ik ga daar straks verder op in. Niet alleen de overheid
maar ook de economische machthebbers, waar ik daarstraks al op inging, hebben belang bij en drin
gen ook aan op een centraal georganiseerd bestuur. Immers, een klein centraal bestuurscollege, waar'
in erg veel bevoegdheden zijn geconcentreerd, is makkelijker te bewerken met het doel verlan
gens ingewilligd te krijgen. Bovendien wordt daarmee voorkomen dat linkse meerderheidscolleges
in gemeenten dwars kunnen gaan liggen.
Een ander punt waar ik in deze beschouwingen op in wil gaan, is de inspraak. Dit hangt nauw
samen met het hiervoor behandelde. Ook bij de inspraak blijkt weer hoe gebrekkig de democratie
functioneert, want een groot deel van de bevolking heeft nauwelijks invloed op wat hier gebeurt.
Eens in de vier jaar mag de bevolking stemmen. Zij mag zeggen wie zij voor haar belangen wil la
ten opkomen in de gemeenteraad. In het meest gunstige geval kiest men voor een partij op grond
van een programma, maar wij hebben sterk de indruk dat de Van Agt- en Ter louw-effecten belang
rijker zijn dan een programma. Vanaf het moment dat de raadsleden gekozen zijn, heeft de bevol
king nauwelijks meer invloed op de lijn van een fractie. Er is geen plicht tot last en ruggespraak,
de raadsleden zijn niet terugroepbaar en het programma wordt vaak afgezwakt of helemaal aan de
kant geschoven ter wille van het compromis. De mening van de achterban wordt vaak terzijde ge
schoven, want ten eerste weten ze toch nauwelijks waar ze het over hebben en ten tweede gaat
het nu om het "algemeen belang", wat dat dan ook moge zijn. Natuurlijk hebben wij inspraak,
maar die is veruit onvoldoende. De inspraak die op dit moment plaatsvindt, lijkt eerder bedoeld
om aan de bewoners uit te leggen wat de gemeente van plan is. Het lijkt erop alsof de inspraak be
doeld is om kritiek en verzet te ontkrachten door bewoners het gevoel te geven dat ze invloed heb
ben in plaats van dat ze erop gericht is de bewoners werkelijk te laten meebeslissen over eigen wo
ning, wijk en stad. Immers, hoe vaak wordt niet al snel aan bewoners duidelijk gemaakt dat dat
gene wat zij willen toch echt niet kan. Vaak beschikken bewoners over lang niet alle informatie
en dat is toch een eerste voorwaarde. Tijdens het inspreken blijkt dat er al plannen rotsvast in de
hoofden van ambtenaren en wethouders zitten. Argumenten als deskundigheid en redelijkheid
vallen. De bevolking kan dan weinig anders meer dan inspreken en daarna maar wachten wat er
uitkomt. Wij vinden dat er vanaf het begin aangesloten moet worden bij de plannen van de bewo
ners en dat hiertoe buurtcomité's ondersteund moeten worden met deskundigen, financiën en ver
gaderruimten. Er hoeven dan geen twee groepen meer te zijn - contact- en projectgroep - maar
één buurtgroep die zelf haar eigen plannen ontwikkelt. Daarom is ook juist een totaal structuurplan
belangrijk. Voorwaarde hiervoor is een optimale openbaarheid. Wij vinden dan ook dat het niet
bij inspraak moet blijven. De betrokkenen moeten zelf de beslissingen kunnen nemen die hen aan
gaan in plaats van dat buitenstaanders dit doen. Hiertoe moeten wij toewerken naar een overdracht
van bevoegdheden aan buurtgroepen die hun buurt in zelfbeheer nemen.
Dan wilde ik nu nog op twee aspecten van het gemeentelijk beleid verder ingaan, te weten het
volkshuisvestingsbeleid en de ontwikkelingen in het welzijnswerk en ook de organisatie en beheer
sing daarvan.
Was het zo dat na de Tweede Oorlog tot de beginjaren zeventig het welzijnswerk een enorme
ontwikkeling doormaakte van een tamelijk amateuristisch en liefdadig bezig zijn voor "zielige"
mensen tot een professioneel bezig zijn met mensen - hetgeen in 1965 zelfs resulteerde in een split
sing van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in Ministeries van Onderwijs en
Wetenschappen en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk -, na de beginjaren zeventig
komt de klad in de groei van het welzijnswerk. Zowel de groei als de rem op de groei van het
welzijnswerk hebben te maken met ontwikkelingen in de economie. Nederland ging na de Tweede
Wereldoorlog in versnelde mate industrialiseren, onder andere gesteund door de Marshall-hulp, maar
tegelijkertijd werd voorzien dat een dergelijke snelle ontwikkeling een aantal bevolkingsgroepen in
problemen zou brengen. De ontstane tekorten in het maatschappelijk systeem moeten worden opge
vangen, waardoor mogelijke grote conflicten worden voorkomen en het proces van industrialisering,
schaalvergroting, fusering van bedrijven en dergelijke kan doorgaan. De groei van de economie, de
loonpolitiek en later de aardgasbaten leverden de financiën op om dit alles te kunnen doen. De klad
in het welzijnswerk volgde op de crisis in de economie. De groei remde en dat hield in dat het wel
zijnswerk rationeel en effectief georganiseerd moest worden. Na die tijd treedt dan ook schaalver
groting in het welzijnswerk op, de professionalisering en de daarmee samenhangende specialisering
krijgen meer en meer gestalte. De slag met de botte bijl van Vonhoff wordt nog afgeweerd, maar de
19
prachtige volzinnen van Knelpuntennota en NO K-rapport worden niet meer afgeweerd. Democrati
seren en decentraliseren worden de stopwoorden in het welzijnswerk. Op zich is er ook niets tegen
democratisering en decentralisering, de vraag is alleen of dit gebeurt als een verschuiving van de
macht naar de basis of als een vergroting van de macht van het staatsapparaat, waartoe natuurlijk
ook gemeenten moeten worden gerekend. Wanneer dit laatste het geval is, dan betekent dit dat de
centrale overheid de greep die zij had op het werk niet meer kan behouden en dat deze greep gede
legeerd wordt naar de locale overheden. In dit kader moeten we de procedure voor de welzijnsplan
ning zien. Enerzijds krijgen de gemeenten de ondankbare taak om de "armoe" van C.R.M. aan de
instellingen en consumenten te verkopen en de kritiek van die instellingen en consumenten op te
vangen - een staaltje van verdeel-en-heers-politiek van de bovenste plank -, anderzijds behoudt
C.R.M. zich het recht voor om de welzijnsplannen aan haar criteria te toetsen. De gemeenten con
troleren de kwaliteit en kwantiteit van het werk van de instellingen ten behoeve van C.R.M., waar
door controle en beheersing van staatswege alleen maar effectiever wordt. Als wij de OIdehove-nota
in het hiervoor beschreven licht zien, dan zal duidelijk zijn dat onze fractie deze nota en daarmee
de procedure afwijst, omdat daarin alleen maar tegemoet gekomen wordt aan de eis van controle en
beheersing van gemeentewege op het welzijnswerk en de consumenten ervan. Dit blijkt uit het feit
dat ambtenaren en zogenaamde onafhankelijke werkverbanden, waarvan nog niet duidelijk is wie
daar zitting in gaan nemen, een sterke positie in de procedure hebben. Wanneer de bevolking op
geen enkele wijze rechtstreeks betrokken wordt bij de welzijnsplanning, bij het afstemmen van het
aanbod op de behoefte, dan kan decentralisatie alleen maar een inkapseling betekenen van de on
vrede van de bevolking met de toenemende bureaucratisering en technologisering van de maatschappij.
Als wij het alternatief van de welzijnsinstellingen, de zogenaamde Bonifatius-nota, in hetzelf
de licht zien, dan blijkt ook het alternatief de bevolking op geen enkele wijze rechtstreeks bij de
welzijnsplanning te betrekken. Wel krijgen de instellingen en de Raadsadviescommissie voor Wel
zi jnsaangelegenheden een grotere invloed. Maar het verschil voor de bevolking zit alleen in het
feit dat ze nu niet door de hond maar door de kat gebeten wordt. Een Palternatieve procedure voor
de welzijnsplanning kan, dat zal duidelijk zijn, op korte termijn tegemoet worden gezien. Het zal
in dat Palternatief de bevolking zijn die aangeeft aan wat voor vormen van welzijnswerk zij behoef
te heeft.
Grote zorgen baart onze fractie het toenemende aantal woningzoekenden. Nog maar enkele
(aren geleden konden woningzoekenden uit een ruim aanbod van woningen een keuze doen. In en
kele jaren tijds is deze situatie drastisch veranderd. Op dit moment zijn er meer dan 3.200 inge
schreven woningzoekenden en zijn de wachttijden opgelopen tot meer dan een half jaar. Naar on
ze mening is de woningnood in Leeuwarden in 1979 het grootste sociale probleem. Hoe schrijnend
het probleem van die woningnood is, werd afgelopen zaterdag naar voren gebracht op de manifes
tatie van het P.E.L., het Platform van Een- en tweepersoonshuishoudens in Leeuwarden, waar ove
rigens de gemeente schitterde door afwezigheid. Tot nu toe was het huisvestingsbeleid in Leeuwarden
erop gericht door middel van het bouwen van eengezinswoningen en het gokken op de werking van
het doorstromingsmechanisme aan de woningbehoefte van een- en tweepersoonshuishoudens tegemoet
te komen. Ik wil hier niet al te ver op ingaan, omdat de Nota Woningbouwbeleid over enkele maan
den aan de orde zal komen, maar toch wil ik er wel iets over kwijt.
In het beleidsplan heeft het college nog eens duidelijk gesteld dat Camminghaburen een wervend
karakter dient te hebben. Het college kiest hiervoor omdat het het probleem van de leegloop van
Leeuwarden op deze manier te lijf denkt te kunnen gaan. Dit beleid houdt wel in dat de woningen,
die in Camminghaburen gebouwd worden, niet de goedkoopste zullen zijn. De woningwetwoningen,
die er gebouwd gaan worden, zullen naar alle waarschijnlijkheid huren moeten gaan opbrengen van
meer dan 500,--. Wij kunnen dus spreken van twee grote problemen die opgelost moeten worden.
De oplossing die tot nu toe gekozen werd, was een woonwijk bouwen met een wervend karakter en
tegelijkertijd erop hopen dat tengevolge van de doorstroming de woningnood onder de een- en twee
persoonshuishoudens en de financieel wat minder draagkrachtige gezinnen zou worden opgelost. Im
mers, tot nu toe had je ook steeds verhuisstromen gezien van de ene nieuwe wijk naar de andere,
dus waarom ook nu niet? Naar onze mening kleven er een aantal fouten aan deze filosofie. Tenge
volge van de afnemende inflatie en de prijsstijging van de koopwoningen zullen steeds minder men
sen een huis kunnen kopen. Dat betekent dat het afwachten is of de dure koopwoningen in Cammin
ghaburen wel zo gemakkelijk verkocht zullen worden en tevens, wanneer onze verwachting juist is,
of hierdoor de doorstroming niet vertraagd zal worden. Woningwetwoningen met een huur van meer
dan 500, zulIen niet gewild zijnGezinnen met een modaal inkomen zuIlen dan al individuele
huursubsidie moeten aanvragen en dan heb je nog maar een huurwoning. Ook wat deze woningen
betreft vragen wij ons af of ze wel zo gretig aftrek zullen vinden. Als wij gelijk hebben, betekent