De volgende motie luidt:
"De gemeenteraad van Leeuwarden, in vergadering bijeen op 12 februari 1979, overwegende
dat het ten gevolge van Bestek '81 steeds moeilijker zal worden om een verantwoord gemeentelijk
beleid te voeren, besluit zich uit te spreken tegen Bestek '81 en dit via de hiervoor geëigende ka
nalen aan de regering kenbaar te maken."
Nog één puntje. Ik wil heel kort iets zeggen over het stukje cabaret dat wij voor de pauze hier
voorgeschoteld kregen. Ik denk dat de joligheid van mijnheer Schaafsma misschien te danken is aan
het feit dat hij nu aan deze kant van de tafel zit en niet meer aan de andere kant. Dat betekent dan
ook dat wij nu wat meer van zijn jolige stemmingen kunnen genieten, maar ik denk dat hij ook zijn
eigen verhaal niet zo verschrikkelijk serieus neemt wat de inhoudt betreft. Inhoudelijk wilden wij
er dan ook maar niet verder op ingaan.
De Voorzitter: Ik heb begrepen dat mevrouw De Jong wat problemen heeft met het staan en ik
zou haar dus ontheffing willen geven van de bepaling in het Reglement van orde dat er staande wordt
gesproken. Zij mag dus op haar stoel zittende het woord voeren.
Mevrouw De Jong: Dank u wel. Graag wil ik beginnen met te zeggen dat het mij erg veel ple
zier doet dat D'66 na een reeks van jaren weer terug is in deze raadzaal Juist omdat D'66 met
haar zo eigen visie de mens centraal wil stellen in al zijn mogelijkheden en begrenzingen. Om
dat ik deze visie zo volledig onderschrijf, doe ik het werk als raadslid met erg veel belangstelling
en interesse. Ik ben mij ervan bewust dat vijf maanden raadswerk te kort is om alle facetten van de
gemeentelijke politiek te onderkennen. Maar vooral door de prettige opvang van de mederaadsle
den en ambtenaren geloof ik in staat te zijn gesteld enigszins wegwijs te worden in dit voor mij zo
nieuwe werkterrein. Een woord van waardering daarvoor lijkt mij dan ook op dit moment zeer terecht.
Ik wil mijn algemene beschouwingen beginnen met te memoreren dat dit jaar, 1979, is uitge
roepen tot Jaar van het Kind. Daarmee wil ik de vraag in het midden leggen: Wat doen wij in
onze gemeente concreet voor het kind? Hoe staat het hier met zijn verkeersveiligheid en speelruim
te? Wij verdelen de ruimte voor de volwassene van morgen, maar wat bieden wij het kind van van
daag? Geen enkele straat in Leeuwarden heeft de status van woonerf en dat vind ik een schokkend
gegeven. Wordt het kind, ook in onze gemeente, ondergeschikt verklaard aan het verkeer? Het
kind moet vertrouwd raken met de gevaren van het verkeer, dat is zijn beste bescherming. Wij zeg
gen het zo gemakkelijk, maar ik vind die stelling schrijnend onjuist, want daarmee plaatsen wij
niet het kwetsbare kind maar het snelverkeer centraal. De veiligheidsvoorzieningen die wij inbou
wen moeten financieel haalbaar en ruimtelijk verantwoord zijn. Maar gaan ze voldoende uit van
de logica van het kind, dat wellicht op een heel andere plaats wil oversteken omdat voor hem juist
daar de kortste weg tussen woonbuurt en school ligt? Eén door het verkeer opgeëist of - wij spreken
dan van een gunstige afloop - gehavend kinderleven is een schreeuwend teveel en laat zich niet
achter percentages verstoppen. Elke trieste confrontatie tussen het snelverkeer en het kind, de let
terlijke botsing dus, moet ons voor de schuldvraag plaatsen: had dit kunnen worden voorkomen?
Speelruimte Wij werken met normen en ze voldoen blijkbaar, maar aan wie? Gaan wij wer
kelijk uit van de behoefte van het kind, als wij hem een afgepaste en steriel ingerichte plaats aan
bieden ter grootte van een zakdoek? Is er in Leeuwarden een plaats voor het kind gereserveerd,
waar hij zijn energie en scheppingsdrang kwijt kan, waar hij bij voorbeeld met houtafval zijn eigen
fantasierijke villa kan opbouwen, zonder door ons volwassenen te worden verjaagd omdat het een
zo chaotische rommel geeft in onze geordende ruimte? Als ik in Aldlan, onze nieuwste wijkaan-
winst in die grootte, rondkijk zie ik dat op voortreffelijke wijze tegemoet gekomen is aan de par-
keerbehoefte. Maar aan het kind dat hier zijn jeugd moet doorbrengen heeft de wijk weinig te bie
den. Hier kwam het kind letterlijk als laatste aan de ruimtelijke verdelingsbak. 1979, Jaar van het
Kind, wat doen wij ermee? Willen wij het kind centraal stellen, die voorzieningen treffen die uit
gaan van de behoefte van dat kind, of gaan wij door met normen die door onszelf zijn opgesteld en
ons in de praktijk zo prima voldoen? Ik hoop dat dit jaar de aanzet zal zijn om ons met deze vra
gen bezig te houden, ook hier in deze zaal.
Mijn partij heeft de democratie, zeker ook in de vorm van inspraakmogelijkheden van de bur
gers en het in contact blijven met belangengroepen - uiteraard ook door de gemeentelijke overheid -
hoog in het vaandel staan. Dat voor inspraak de tijd rijp is, heeft ons onder andere de Oldehove-
nota duidelijk geleerd. Deze nota, als discussienota gepresenteerd, heeft ook inderdaad de discus
sie doen losbranden en ik meen dat daarvoor ook van de kant van het college alle gelegenheid toe
gegeven is. De discussienota had de door de instellingen geschreven alternatieve nota tot gevolg.
Een nota die ik van harte onderschrijf, omdat ze veel tussenschakels wegneemt, herkenbaarder is
23
voor betrokkenen, eenvoudiger van opzet is waardoor hanteerbaarder en meer toegankelijk is voor
politieke controle door de actievere rol van de raadsadviescommissies toegedacht.
Aandacht voor specifieke minderheidsgroepen vindt steeds meer gehoor en ik ben daar blij om.
Maar om gehoor te krijgen moet er blijkbaar eerst hard geschreeuwd worden. Daarom wil ik graag
de aandacht vestigen op een groep die niet meer zo bij machte is zo hard te schreeuwen, de bejaar
den en de lichamelijk gehandicapten. Lange wachtlijsten voor aangepaste woonruimte spreken schrij
nende boekdelen. Hoe kunnen wij aan deze vraag tegemoet komen? Is er misschien een mogelijkheid
bij nieuwbouw meer aangepaste woningen te realiseren? In dit verband wil ik ook wijzen op de par-
keerfaciliteiten voor gehandicapten. Mensen, al in hun functioneren beperkt, voelen zich door de
huidige regeling nog extra belemmerd. Ik ben daarom ook blij dat het college bereid is te bekijken
waar de regeling verruimd kan worden. Ronduit jammer vind ik het dat, nu de Fram medio 1979 klei
ne stadsbussen in gebruik gaat nemen, er geen voorzieningen voor gehandicapten blijken te zijn ge
troffen. Een duidelijk gemiste kans om het openbaar vervoer ook voor de gehandicapten openbaar
der te maken.
Het beleidsprogramma spreekt over steun aan de zwakkeren in onze samenleving en dat spreekt
mij als D'66-er erg aan. Teleurstellend dan echter te moeten constateren dat het kruiswerk, waar
van nu juist die zwakkeren noodgedwongen gebruik moeten maken, zo'n duidelijke achterstand
heeft bij de landelijke norm. Ook bij de politie zijn specifieke minderheidsgroepen bekend. Ze
staan zelfs op de aanmeldingsformulieren voorgedrukt. Een kruisje achter "homofiel" is snel en effi
ciënt gezet. Jammer dat dat eenvoudige kruisje de moeizaam afgelegde weg naar erkenning en in
tegratie zo doorkruist. Jammer ook dat openheid in deze een loze kreet blijft en de'betrokken for
mulieren achter het gordijn van zwijgplicht verstopt moeten blijven. Ik ontkom niet aan de wrange
smaak als ik aan deze formulieren denk en vooral aan het koele systeem dat erachter verborgen is.
Heel wat prettiger is het te spreken over de wijkagenten, die een naar mijn gevoel zo positieve
bijdrage leveren tot een betere relatie politie-burger. Ik betreur dan ook dat bij de huidige perso
neelsbezetting een uitbreiding van wijkagenten onhaalbaar is. Ik ben geen voorstandster van een
onbeperkt uitbreiden van het politieapparaat, maar ik ben wel van mening dat door de verzwaring
van de politietaak er zo veel van de politieman geëist wordt dat een evenredige uitbreiding van
taak- en mankracht wordt gerechtvaardigd. Ik hoop dan ook dat vanuit de V.N.G. druk op Den
Haag wordt uitgeoefend, zodat hieraan tegemoet kan worden gekomen.
Leeuwarden heeft als hoofdstad haar eigen specifieke verantwoordelijkheden, op zowel econo
misch als algemeen cultureel terrein. Een zware taak, omdat Leeuwarden als de meeste steden kampt
met vergrijzing en een toenemende eenzijdige bevolkingssamenstelling en anderzijds te maken heeft
met een zeer onwillig Den Haag, zoals de burgemeester in zijn nieuwjaarsrede naar voren bracht.
Het uitgangspunt dat Leeuwarden gezien haar centrumfunctie moet kunnen inspelen op de vraag
naar kantoorterreinen, onderschrijf ik. Het gaat hier immers om een schone industrie, die relatief
veel werk kan verschaffen aan onder andere jonge schoolverlaters. Wel meen ik dat, om op de vraag
naar terreinen te kunnen inspelen, de behoefte en ook de al beschikbare ruimte voor kantorenbouw
bekend moeten zijn. De in het vooruitzicht gestelde kantorennota zie ik dan ook graag tegemoet.
Dat het college het werken in deeltijden wil bevorderen, juich ik uiteraard van harte toe.
Ook ben ik blij dat de uitgifte van terreinen aan het industrieterrein Hemrik zo vlot verloopt. Ik
hoop dat ook hierin een tegemoetkoming is verpakt aan de steeds nijpender vraag naar werkgelegen
heid. Een industrieterrein heeft ontsluiting nodig, ook dat onderken ik. Maar als ik dan op de struc
tuurschets die ontsluiting de Froskepolle zie doorsnijden, althans de ruimte daarvoor gereserveerd,
zeg ik toch hartgrondig nee. Met veel geld en zorg bouwen wij recreatieterreinen op, ik wijs in
deze op het Aebingapark en de Groene Ster. De Froskepolle ligt daar al genietingsklaar en wordt
door veel stadgenoten graag en druk bezocht. Dit stuk natuur aan deze ontsluiting op te offe
ren, vind ik een verkeerd uitgangspunt. Naar mijn gevoel is hier een verkeerde afweging van be
langen gedaan, althans voorlopig gedacht en soms liggen gedachten en omzetten in daden akelig
dicht bij elkaar. Daarom bepleit ik voor de aansluiting oost-zuidtangent dan ook nu al een redelijker
alternatief.
Het streven naar uitbouw van de universitaire vestiging in Leeuwarden is iets wat ik van harte
ondersteun. Het geeft immers direct en indirect een stuk werkgelegenheid. Het heeft echter wel ge
volgen die wij niet achteraf kunnen opvangen, als de eigenlijke nood zich doet voelen. Vooraf die
nen wij rekening te houden met woonruimte voor de studerenden en het te voeren cultureel beleid.
Minister Beelaerts van Blokland heeft op februari jl. in Utrecht een toespraak gehouden waar
in hij memoreerde met betrekking tot energiebesparing voor gemeenten en provincie een taak te zien
weggelegd. Concreet zou ik daarom het college willen vragen of het college bereid is om bij alle bij
de gemeente in gebruik zijnde gebouwen van 2 april a.s. af het energiegebruik voor verwarming,