■2-33
warden die toeslag niet krijgt, terwijl de werkloosheid in 1978 hier hoger lag dan bij voorbeeld in de
rayons Buitenpost en Drachten, die wel deze toeslag krijgen. Men ziet dan ook, wanneer men de cij
fers over de afgelopen jaren gadeslaat, dat in die rayons de werkloosheid zeer belangrijk is terug
gelopen. Het gemiddelde beeld over 1978 kan ik als volgt schilderen: het rayon Buitenpost had een
werkloosheidspercentage van 5 - dat geldt dan voor de mannelijke beroepsbevolking -, Drachten van
4,9, Leeuwarden van 5,8. Het is dan ook moeilijk te begrijpen dat een dergelijke situatie mogelijk
is, terwijl rijk en provincie bij herhaling stellen dat juist Leeuwarden zo uitermate belangrijk is voor
de Friese werkgelegenheid. U begrijpt dan ook dat het college met de motie die de heren Buising
en Knol hebben ingediend weinig moeite heeft. De tweede overweging die in de motie is genoemd,
zou naar mijn mening nog kunnen worden verbeterd. Er is in de motie gesteld dat de werkloosheid in
Leeuwarden op nagenoeg hetzelfde niveau ligt. U hebt uit de door mij genoemde cijfers begrepen dat het
beter zou zijn om dienaangaande te stellen dat de werkloosheid op een hoger niveau ligt dan in die
regio's het geval is. Ik neem aan dat de heren Buising en Knol wel in overweging willen nemen om
de motie straks in die zin te wijzigen. Wellicht is de motie dan nog duidelijker en komt die nog
dichter bij de werkelijkheid dan bij de huidige tekst het geval is. Overigens heb ik van de heer
Miedema begrepen dat de C. D.A.-fractie deze motie zal ondersteunen. Dat wij van de heer Bui
sing derhalve de R.O.T. - een interessante uitdrukking -, de Ruimtelijke Ordeningstoeslag, als
wisselgeld mogen gebruiken, begrijp ik, want de waarde daarvan is inderdaad nul komma nul.
De heer Miedema is in zijn betoog uitvoerig ingegaan op de groeistadproblematiek en het ver
lenen van de daaraan verbonden faciliteiten aan Leeuwarden. De heer Buising stelt de vraag welke
resultaten verwacht mogen worden over het aanwijzen van Leeuwarden als groeipool. Het is droef
te moeten constateren dat de regering erkent dat Leeuwarden een plaats is die zowel in sociaal-eco
nomisch als in sociaaI-cuItureel opzicht als centrumgemeente in deze provincie over alle hoogwaar
dige voorzieningen dient te beschikken, doch het laat afweten als het erop aan komt daarvoor de
nodige faciliteiten te verlenen. De regering heeft op aandrang van de Tweede Kamer besloten dat
Leeuwarden groeistad kan worden. De betrokken bewindslieden hebben gesteld dat zij bereid zijn
alvast inhoud te geven aan de groeipool-functie van Leeuwarden en Emmen. Daarvan is, zoals ik
zojuist al stelde, nog weinig terechtgekomen. Ik druk mij dan nog royaal uit. Wij hebben ook daar
over uitvoerig gesproken in het overleg met de Kamerleden op 17 januari jl. en er op 30 januari
een brief over geschreven aan de vaste commissie voor ruimtelijke ordening uit de Kamer en daar
bij dringend verzocht, als dezer dagen de begroting van het betreffende ministerie in de Tweede
Kamer in behandeling komt, er nogmaals bij de minister op aan te dringen dat Leeuwarden de faci
liteiten van groeistad worden verleend. U begrijpt uit mijn betoog dat wij tegen de motie die de
heer Miedema mede namens de heer Heere heeft ingediend eveneens geen enkel bezwaar hebben.
De heer Schaafsma heeft gewezen op de zijns inziens waj onevenwichtige taakverdeling bij
de portefeuilleverdeling. Ik moet u zeggen dat wij, toen wij de taken hebben verdeeld, rekening
hebben gehouden met de afspraken die de betrokken partijen die wethouders hebben geleverd daar
over hebben gemaakt en dat wij tevens hebben gestreefd naar een zo evenwichtig mogelijke taak
verdeling. Rekening houdende met de ervaring van de afgelopen jaren - de heer Schaafsma kent
die ook -, heeft inderdaad enige verschuiving plaatsgehad. Wethouder De Vries is nog overbelast
en ik neem aan dat wethouder De Pree dat spoedig dreigt te worden. Het evenwicht is er dus inder
daad. De heer Schaafsma heeft het college een onvoldoende gegeven voor, als ik hem goed begrijp,
de inbreng bij het CEVAN. Ik kan mij indenken dat in het verleden het college daarvoor van hem
een ruime voldoende zou hebben gehad. De leden van het college moeten zitting nemen in vele be
sturen en organisaties. Wij hebben gemeend de dagelijkse bestuurspost van het CEVAN nu eens aan
een andere gemeente te mogen overlaten. U weet, mijnheer Schaafsma, hoeveel tijd die baan kost.
De vrijgekomen tijd hopen wij zodanig te benutten dat ik aanneem dat wij te zijner tijd - de tijd
is nog wat te kort geweest om daarover te oordelen - daarvoor een aantal ruime voldoendes kunnen
scoren, waarvoor in het verleden misschien door sommigen een matig tot slecht zou zijn gegeven.
De heer Schaafsma heeft ook nog een vraag gesteld over de toekomstige huisvesting van de secreta
rie. Het is u en zeker de heer Schaafsma bekend dat daaraan wordt gewerkt. Zodra de raad te zijner
tijd beslissingen heeft genomen, zou wellicht aanpassing van het beleidsplan nodig zijn. U weet ove
rigens dat vanaf 1982 voor dit doel een bedrag van 5,2 miljoen gulden in het beleidsplan is opgeno
men. Of wij erin zullen slagen deze zaak duidelijker te maken vóór het volgende beleidsplan moet
worden opgesteld - de eerste stappen hebben wij met elkaar al gezet -, moet overigens wel worden
betwijfeld.
Mevrouw Van der Werf heeft in haar betoog onder meer een motie ingediend, mede namens de
heer Van der Wal. In deze motie wordt voorgesteld dat de raad zich uitspreekt tegen Bestek '81 en
dat via de hiervoor geëigende kanalen aan de regering kenbaar te maken. Ik wil voorop stellen dat
34
wij als college ons zorgen maken over de gevolgen van Bestek '81 voor de gemeenten. Vele gemeen
ten delen die zorgen met ons. Het is u stellig bekend dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
dit reeds uitvoerig namens alle gemeenten aan de regering kenbaar heeft gemaakt. In de schriftelijke
beantwoording op de door u gestelde vragen hebben wij reeds vermeld dat het moeilijk is thans reeds
exact aan te geven welke precies de gevolgen voor onze gemeente zullen zijn. Dat lijkt ons wel no
dig om als gemeente individueel te ageren. Wij weten dan ook waartegen wij bezwaar moeten maken
en bij wie. Bij de opstelling van het komende beleidsplan weten wij wellicht meer en het college
stelt voor dat wij ons daarbij tevens nader beraden op stappen die wij als individuele gemeente zou
den moeten nemen en bij wie. Daar, waar wij al eerder concrete problemen ontmoeten, zullen wij
ook al eerder de nodige stappen zetten. Ik neem aan dat wethouder Ten Brug hierover straks nog iets
zal zeggen, met name wat de onderwijssector betreft. Het college heeft om de zojuist door mij ge
noemde reden dan ook enige aarzeling over de vraag of de motie van mevrouw Van der Werf op dit
moment erg zinvol is.
Mevrouw Van der Werf en de heer Van der Wal hebben voorts een motie ingediend die inhoudt
dat gelden van de post civiele verdediging worden overgeheveld naar een nieuwe post, waaruit ac
ties tegen oorlog en bewapeningswedloop gestimuleerd zouden kunnen worden. Hoewel de doelein
den die zij noemen een ieder, naar ik aanneem, bijzonder aanspreken, meen ik dat de gelden die
voor civiele verdediging zijn uitgetrokken eveneens noodzakelijk zijn en dat de gemeente zich aan
die taak niet kan onttrekken. Het gaat overigens slechts om geringe bedragen. Ik moet u deze motie
dan ook ontraden
Mevrouw De Jong heeft in haar betoog onder meer gesproken over het belang van wijkagen
ten. Tijdens de afdelingsvergadering ben ik op dat probleem reeds uitvoerig ingegaan en ik zou dat
nu niet willen herhalen. Mevrouw De Jong heeft in de afdelingsvergadering stellig begrepen dat ik
haar mening over de functie en het belang van wijkagenten deel.
Een aantal sprekers - in het bijzonder de heer Pruiksma - hebben er nogmaals op aangedrongen om
bepaalde nota's spoedig te doen verschijnen. Wij zijn ons ervan bewust dat sommige daarvan in het ver
leden al eens zijn toegezegd en niet binnen de toegezegde tijd zijn verschenen. Het is u bekend dat
dit toch een moeilijk probleem is in samenhang met de overstelpende hoeveelheid werk die wij heb
ben. Wij zijn op het ogenblik bezig - het is helaas een moeizamer werk dan wij hadden gedacht - om
een lijst te maken van, om het populair te zeggen, nota's en dergelijke die nog geproduceerd moeten
worden. Wij stellen voor om binnenkort, ook met het Seniorenconvent dat het dan op zijn beurt in
de fracties kan bespreken, met elkaar vast te stellen welke nog te verschijnen nota's de hoogste ur
gentie moeten hebben en welke wij met voorrang gereed zullen moeten trachten te krijgen. Alle
maal gelijktijdig is helaas niet mogelijk, maar daar bent u ook wel van overtuigd.
Tot slot wil ik graag alle sprekers van mijn kant bedanken voor de woorden die u allen hebt ge
sproken aan het adres van onze ambtenaren. Ik heb dit in mijn nieuwjaarsrede gedaan en ik stel het
erg op prijs dat u ook in het openbaar de waardering die er voor onze medewerkers bestaat zo duide
lijk kenbaar maakt. Ik doe overigens niemand te kort, als ik zeg dat dit heel in het bijzonder geldt
voor degenen die op het ogenblik achter ons zitten en die wel een heel zware taak op hun schouders
hebben
De heer Ten Brug (weth.): Alle sprekers van vanmiddag hebben over de financiële aangelegen
heden gesproken. De een korter dan de ander en heel specifiek namens hun fracties de heer Knol
en de heer Pruiksma. Ik wil niemand te kort doen, maar ik dacht dat het voor mijn betoog het dui
delijkst was, als ik met de beschouwingen van de heer Knol en de heer Pruiksma begin. Ik doe dit
overigens na met de heer Buising te hebben geconstateerd dat deze begroting 1979 en het beleids
plan 1979-1983 als een fleurig stuk kon worden gepresenteerd. Dat was uiteraard een momentopname
en niemand kon de aanhalingstekens bij dat woord fleurig horen. Wij moesten op dat moment heel
duidelijk constateren dat wij kans hadden gezien een aantal beleidsvoornemens, die wij al een aan
tal jaren hadden, in deze begroting te verwerkelijken. Ik denk dan met name aan de miljoenen die
wij boven water hebben kunnen krijgen om een eerste aanzet van de kant van de gemeente te geven
aan de stadsvernieuwing, hetgeen iets reëler is geworden nu de interim-saldoregeling ook voor Leeu
warden van toepassing is verklaard.
Ik zal dan nu beginnen met op de opmerkingen van de heer Knol en de heer Pruiksma in te gaan.
Met de algemene opmerkingen van zowel de heer Knol als de heer Pruiksma heb ik weinig moeite.
Aanvankelijk begreep ik de zinsneden waarmee de heer Knol zijn verhaal begon niet erg goed. Hij
zei namelijk dat de snelle maatschappelijke, economische en culturele ontwikkelingen steeds hogere
eisen stelt en dat dit ook het gevolg is van het streven van de rijksoverheid om daarvoor in aanmer
king komende taken over te dragen aan lagere overheden. Ik had daar aanvankelijk een vraagteken