4-35 bij gezet, tot ik hoorde dat de heer Knol citeerde uit de nota van de minister van Binnenlandse Zaken, hoofdstuk Financiën Binnenlands Bestuur. Ik was bang dat de heer Knol citeerde uit stukken van de gemeente Leeuwarden en ik kon de logica daarvan op dat moment niet volgen. Met de algemene tendens van het verhaal van de heer Pruiksma kan ik mij zeer goed verenigen. Ik ben er zeer erkentelijk voor dat ik ook in hem een Multatuli-fan heb herkend. Dat geeft toch een saamhorigheid die wij graag zouden willen hebben. De heer Knol heeft Bestek '81 een heilsplan genoemd. (De heer Knol: Tussen aanhalingstekens!) (De heer Rijpma (weth.): Die kun je ook niet horen.) (Gelach) Met deze benaming volgt de heer Knol de presentatie die de minister-president met betrekking tot Bestek '81 heeft gegeven. Dat Be stek '81 voor de gemeenten de nodige problemen met zich meebrengt, hebt u zopas ook al van de voorzitter van ons college gehoord. Zoals ook de heer Buising heeft gezegd, voor zover wij het nu kunnen overzien zal Bestek '81 eerder direct de burgers treffen dan de gemeentelijke financiën, al ontken ik niet dat het ook de gemeenten raakt. De gemeentelijke financiën zullen een zaak zijn van de tweede orde en ik ben ervan overtuigd dat wij bij de voorstellen voor volgende begrotingen daarop terug zullen moeten komen, hoe ellendig en naar het ook zal zijn. Op dit moment is het echter moeilijk I te overzien hoe een en ander in de gemeentebegroting verder zal doorwerken, behalve de vijf maal acht ton korting op de algemene uitkering en de circulaire met betrekking tot de onderwijsvoorzie ningen. Vast staat dat de financiële toestand van de gemeenten in het algemeen vrij somber is. Ik herhaal wat ik bij de afdeling heb gezegd en wat toen ook door mijn collega Rijpma is gezegd, het betekent dat wij nu alvast de paraplu moeten opzetten. Ik ben dat heel hartelijk met hem eens. Hoe het precies komt en hoe de kaarten op dit moment liggen, is nu nog niet in cijfers uit te drukken. Dat is een van de problemen waarvoor wij ons op het moment gesteld zien. Wanneer ik denk aan de druk die de burgers zullen ondervinden, zullen wij volgend jaar voor het probleem komen te staan of de gemeente op plaatsen waar de rijksoverheid kort de tekorten over moet nemen. Dat wordt een poli tieke keuze die echt niet gemakkelijk zal zijn. Het wordt des te meer een moeilijke keuze wanneer wij als uitgangspunt nemen wat mevrouw Van der Werf heeft gezegd, namelijk dat de belastingen niet verhoogd mogen worden. Op zich is dat uitgangspunt overigens geheel in stijl met wat minister Wiegel met betrekking tot Bestek '81 heeft gezegd. Deze minister gaf een aantal gemeenten een reprimande, omdat zij op dit moment al tot vrij forse belastingverhogingen waren overgegaan. Wij hebben dat nu nog niet hoeven doen, maar hoe zich die situatie ontwikkelt, zullen wij moeten af wachten. Ook in deze raad zal het duidelijk een zaak van politieke keuze zijn, waarmee wij mis schien niet pas bij de behandeling van de begroting voor 1980 en het beleidsplan 1980-1984 maar vermoedelijk al bij de bijstelling van het beleidsplan 1979-1983 zullen worden geconfronteerd. Er zijn nu al een aantal ontwikkelingen, waarvan wij moeten veronderstellen dat er straks rekening mee moet worden gehouden; er zijn al een aantal tegenvallers. Mevrouw Van der Werf heeft een motie ingediend, die als consequentie heeft dat wij niet stil zwijgend de financiële ruimte die ontstaat ten gevolge van de versnelde afschrijving zonder meer in de begroting mogen verwerken. Wij hebben dat wel gedaan, maar het is uiteraard niet stilzwijgend gebeurd, want anders had mevrouw Van der Werf er ook niet over kunnen spreken. Verder vraagt mevrouw Van der Werf in haar motie de raad een uitspraak te doen over het feit dat er op korte ter mijn gezocht moet worden naar alternatieven op dit punt. Zij draagt vervolgens het college op voor het beleidsplan 1980-1984 met voorstellen te komen. Het is de bedoeling van het college om op dit punt zonodig veel eerder met voorstellen te komen. Op pagina I - 1 van het beleidsplan staat al: "Een en ander zal in een later stadium wellicht tot beleidsbijstelling aanleiding moeten geven. On ze bedoeling is: beleidsbijstellingen van het beleidsplan 1979-1983. Ik heb geen enkele behoefte aan deze motie. Ik moet eerlijk zeggen dat deze motie mij niet ver genoeg gaat, want het college is van plan om zo nodig eerder met beleidsbijstellingen te komen. De heer Knol herinnert eraan dat er een forse bezuiniging op de algemene uitkering is, namelijk 800.000,per jaar, over vijf jaar gerekend is dat vier miljoen. Hij berekent dat dit een ombuiging inhoudt van bijna 40% in 1981. Dat klinkt heel dreigend ten aanzien van de toekomst, maar ook in 1979 al treedt een bezuiniging van 33è"% op. Ik ben het met hem eens. Ik kan het ook niet verklaren waarom een afzwakking van de groei van 3,5% naar 2,35% is gehanteerd en waarom de rijksoverheid niet is blijven steken op een bedrag van 2,6%, omdat ook bij Bestek '81 rekening is gehouden met dat percentage lagere trendmatige groei van het nationale inkomen. De Raad voor de Gemeentefinan- ciën heeft overigens op dat punt al geprotesteerd. Het is de vraag of de evenwichtigheid die in het stuk van de minister van Binnenlandse Zaken wordt genoemd wel zo evenwichtig tussen de diverse overheden - rijk, provincie en gemeenten - tot uitdrukking komt. Ik kan niet goed oordelen over de situatie die voor de provincie zal ontstaan - ik heb daar weinig inzicht in -, maar in kringen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is men algemeen van oordeel dat er van een even wichtigheid geen sprake is maar dat dit een beleid is van vrij korte termijn. Het is ook in de Commis sie voor de Financiën van de gemeente aan de orde geweest en ook doorgespeeld naar de Raad voor de GemeentefinanciënEr moesten nu eenmaal gelden gevonden worden, er waren gemeenten die een behoorlijke hap uit het nationale inkomen kregen en daarin moest gesnoeid worden. Het snoei en vormde geen probleem, maar de gemeenten zijn er met elkaar van overtuigd dat de evenwichtig heid hierin wel heel duidelijk achterwege is gebleven. Aan de knelpunten is weinig gedaan. Beken de knelpunten zijn onder andere de verliezen op de financiering van de woningwetbouw over de perio de 1947-1958. Voor de gemeente Leeuwarden betekent dit een jaarlijkse last van één miljoen gulden. Op dit moment is er weinig uitzicht op een oplossing van dit probleem, al moet ik wel zeggen dat er op korte termijn een uitspraak op dat punt zal komen. Het laat zich aanzien dat deze uitspraak voor de gemeente op het eerste gezicht niet zo kwaad zal zijn, maar het is de vraag of de oplossing van het vraagstuk met name voor de woningcorporaties aanvaardbaar is. Er is een neiging om deze lasten naar de woningcorporaties door te spelen. Of dat wel een nationale oplossing is, waag ik te betwij felen Wij kunnen lang praten over de onderwijstekortenIn deze raadzaal hebben wij er ook diverse malen over gesproken. Uit de gecomprimeerde begroting blijkt dat de situatie in Leeuwarden nog steeds zo is dat het totaal van de onderwi jstekorten voor 1979 een bedrag van vier miljoen uitmaakt, waarin dan ook de Schooladviesdienst voor een bedrag van 1 ,6 miljoen deelneemt. De tekorten op alle onderdelen van het onderwijs zijn vrij aanzienlijk. Wij kunnen haast niet anders verwachten dan dat er, gezien de resultaten van de Commissie Londo, weinig uitzicht is op verbetering. Integen deel, er is eerder uitzicht op verslechtering. Ik kom dan op de circulaire die ongeveer tussen de Kerstdagen en Oud en Nieuw is verzonden. Deze circulaire had betrekking op de scholenbouw en de verdeling van de te bezuinigen 160 miljoen over de gemeenten. Wij weten voor een deel wat de circulaire inhoudt, namelijk dat het extra moeilijk zal zijn om vervangende bouw te plegen. Het gaat dan om noodzakelijke vervangende bouw voor schoolgebouwen van 100 jaar of iets minder oud, waar wij in Leeuwarden mee te maken hebben. Trouwens, niet alleen de gemeente Leeuwarden heeft hier mee te maken, maar bijna alle gemeenten voor zover ze niet in de polders liggen. Het is dus een algemeen gemeentelijk probleem. Ook maken de gemeenten zich zorgen over de mogelijkheid dat de rest van de 160 miljoen weieens gevonden zou moeten worden in een vermindering van de rijksbijdrage in de materiële uitgaven voor het onderwijs. Dat is niet alleen een onderwijsprobleem. Ik haal het hier aan als een financieel probleem, want wij komen voor de consequentie te staan dat van rijkswege de financiële kraan aanmerkelijk meer dicht wordt gedraaid dan tot nu toe het geval is, terwijl wij primair verantwoordelijk zijn voor het onderwijsgebeuren op het plaatselijk vlak en in spelen op initiatieven van de rijksoverheid om te komen tot verbetering van de onderwijssituatie, waarbij bedacht moet worden dat wij met elkaar op weg zijn naar een nieuwe basisschoolJe vraagt je dan bezorgd af waar dat heen moet. Komen wij voor nog grotere onderwi jstekorten te staan? Wat moet onze houding dan zijn met betrekking tot de materiële uitgaven? Ik ben ervan overtuigd dat het beschikbaar stellen van de middelen die wij in zijn algemeenheid aan het onderwijs verstrekken niet een kwestie van royaliteit is maar een kwestie van een keuze met betrekking tot het belang van deze uitgaven. Ik vrees dat er extra frustraties zullen ontstaan, niet alleen bij de gemeentebesturen maar ook bij de schoolbesturen en het onderwijzend personeel, zeker met betrekking tot het vele werk dat moet worden gedaan om tot vernieuwing van het onderwijs te komen; ik denk bij dit laatste met name aan de nieuwe basisschool. Ik onderstreep het woord extra, want als wethouder van Onderwijs ben ik ervan overtuigd dat de weg om tot vernieuwing in het onderwijs te komen veel inspanning vraagt, veel moeite en zorg met zich meebrengt en een geweldige omschakeling betekent. Wanneer de nodige financiële middelen niet beschikbaar worden gesteld, dan geeft dat heel duidelijk een extra frustratie. In eerste instantie zal niet het rijk daarmee worden geconfronteerd maar de gemeen ten. Over de stadsvernieuwing wil ik verder niet spreken. Er is enige verbetering opgetreden, althans in de Leeuwarder situatie. Wij vallen onder de werking van de interim-saldoregeling. De Wet op de Stads vernieuwing wordt voorlopig uitgesteld en het bedrag dat voor stadsvernieuwing wordt genoemd wordt niet extra verhoogd. Als men daarbij in aanmerking neemt dat het aantal gemeenten, dat in de inte rim-saldoregeling - overigens mondjesmaat - wordt meegenomen, toeneemt, dan wordt de spoeling uiteraard dunner en mag je als gemeente Leeuwarden alleen nog maar blij zijn dat je er bij bent. Als er van de werking van de interim-saldoregeling nog wat terecht moet komen, dan zullen de gemeen ten die niet onder deze regeling valien het nu nog wel extra moeilijk krijgen. De heer Knol heeft ook gesproken over de vrij lage percentages die voor de loon- en prijsstijgin gen in de onderwijssector worden genoemd. Wij gaan ervan uit dat de loon- en prijsstijgingen in de onderwijssector te zijner tijd volledig door het rijk worden gecompenseerd. In de betreffende onder-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 19