#i} wijscirculaire staat hierover geschreven: "Aan de hand van de macro-economische verkenningen wor den de compensaties voor de loon- en prijsstijgingen in 1979 bepaald. Hiervoor wordt op de rijksbe groting 1979 als totaal post een bedrag gereserveerd en begin 1980 zal worden bezien of en in hoe verre het op deze totaalpost voorkomende bedrag zal worden toegerekend aan de afzonderlijke hoofd stukken van de rijksbegroting en vandaar ook naar de gemeenten zal worden doorberekend. Indien de hierna vermelde percentages worden bijgesteld, dan zullen de voorlopige bijdragen per lokaal en per leerling worden aangepast. De voorschotbedragen aan de gemeenten zullen dan eveneens worden aangepast. Wij nemen aan dat een en ander zich zo zal ontwikkelen als door het rijk is gesteld. Op grond van het verleden hebben wij geen reden om aan te nemen dat dit niet het geval zal zijn. Met de heer Knol kan ik in eerste instantie de verzuchting slaken wat wij nu eigenlijk aan meer jarenramingen hebben, als plotseling en zonder enig overleg - ik benadruk dit laatste - de groei van de uitkeringen uit het Gemeentefonds sterk wordt verlaagd en er bovendien een duidelijke beperking in de eigen belastingheffing wordt aangebracht. Voorts zegt de rijksoverheid dat de meerjarenraming wat haar betreft niet meer is dan een indicatie. Ik ben van mening dat de conclusie van de heer Knol om dan maar te stoppen met het maken van meerjarenramingen niet juist is; hij zal dat ook niet zo hebben bedoeld. Dat het wel een vreemde inval is in het totaal van een beleid dat bij meer en meer gemeenten ingang heeft gevonden, moet ik toegeven. Blijft natuurlijk over dat een meerjarenraming vanuit op zeker moment bestaande gegevens enerzijds bepaalt wat de middelen zullen zijn over een bepaalde periode, terwijl anderzijds wordt aangegeven in welke jaren en op welke wijze deze mid delen aan de diverse onderdelen van de gemeentehuishouding worden toegerekend. Dit is een goed uitgangspunt en ik ben van mening dat het een duidelijke stap terug is, wanneer wij naar aanleiding van de situatie van dit moment zouden zeggen dat wij ermee stoppen. Ik dacht dat wij alleen door op deze manier van meerjarenramingen te maken een beter inzicht hebben in het verloop van de si tuatie en in de doorwerking van de financiële consequenties van besluiten dan vroeger. Er zijn nog meer vooidelen, maar zeker is gunstig geweest dat wij in de artikel 12-situatie terecht zijn gekomen. Wij hebben toen niet alleen stappen op de plaats kunnen maken, maar wij hebben bovendien kunnen bekijken hoe wij een dergelijke situatie konden voorkomen. Ook konden wij in die situatie meer in zicht verkrijgen dan voorheen. Dat was toen en misschien nu nog wel in sommige gemeenten de nor male situatie. Ik wil niet de conclusie trekken dat wij nu maar met het maken van meerjarenramin gen moeten stoppen. De heer Knol heeft verder gesproken over een aantal systeemwijzigingen, waardoor het mogelijk is dat wij met deze stevige - u moet nu wel de aanhalingstekens horen - begroting tot dit beleids plan hebben kunnen komen. Hierbij past ook de opmerking van mevrouw Van der Werf, waarbij zij zegt dat zij helemaal niet tegen het plegen van extra afschrijvingen uit overschotten van vorige dienstjaren is. Zij zegt wel dat het erop lijkt alsof de tekorten waar wij in feite voor staan worden verdoezeld, althans dat wij de bedragen waarmee de algemene uitkering is gekort daarmee hebben kunnen opvangen. Mevrouw Van der Werf zegt dan dat wij dat helemaal niet hadden moeten doen, want wij hadden met die miljoenen - bij extra afschrijvingen worden die op jaarbasis omgerekend in tonnen, als ik het zo mag zeggen - wel andere dingen kunnen doen waar wij tot nu toe niet aan waren toegekomen. Dat is waar en niet waar. Natuurlijk hadden wij met die miljoenen - tonnen op jaarbasis gerekend - andere dingen kunnen doen dan wij nu gedaan hebben. Aan de andere kant heb ben wij rekening te houden met de werkelijkheid dat wij met een sluitende begroting zullen moeten komen. Wij hebben dat ook gedaan. Bovendien is het een sluitende begroting, waarbinnen een aan- tai beleidsvoornemens die wij kenden maar tot nu toe niet hebben kunnen verwezenlijken voor het eerst financieel konden worden vertaald. Het is mij niet helemaal duidelijk, wanneer de heer Knol zegt dat het doorwerken van een sy steemwijziging een eenmalig iets is. Het is wel eenmalig in die zin dat wij een eenmalig besluit nemen. Als wij, zoals vroeger gebeurde, nog een half jaar rente over kapitaaluitgaven berekenden terwijl wij die nu in het volgende dienstjaar onderbrengen, dan is dat inderdaad eenmalig. Ik dacht echter wel dat het structureel doorwerkte. Daar gaat het in feite om. Het gaat er niet om of het een eenmalige beslissing is, maar of het structureel in de begroting doorwerkt. Dat valt mijns inziens moeilijk te ontkennen. Wij zitten wat het rentepercentage betreft aan de lage kant. Wij beginnen meestal in september of oktober met de besprekingen over de begroting. Op het ogenblik zijn wij al weer druk bezig met de werkzaamheden voor de begroting 1980 en voor het beleidsplan 1980-1984. Bij de eerste besprekingen over de begroting voor 1979 - dat was in april 1978 - was er reden om aan te nemen dat de rente lager zou zijn dan wij aanvankelijk dachten. Zo zijn wij op een percentage van 7,75 terechtgekomen. Het lijkt er nu echter op dat wij met dat rentepercentage wat aan de lage kant zitten. Ik wil dat niet ontkennen. Het zou kunnen betekenen dat wij al in april - of iets later, *38 want wij zijn dit jaar al aan de late kant - dit verschil bij de bijstelling zullen moeten meenemen. Geeft deze situatie - een te lage raming ten opzichte van de nadien opgetreden werkelijkheid - of de omge keerde situatie - een te hoge raming gezien de latere werkelijkheid - aanleiding om te denken aan een egalisatiefonds? Ik meen dat de gemeente Groningen daartoe is overgegaan. Ik zou dit weieens willen bekijken en het in de Commissie voor de Financiën willen bespreken. Verder heeft de heer Knol gesproken over de doorberekening van de kosten van de Dienst Stads ontwikkeling. Het is niet de eerste keer dat daarover wordt gesproken. De D.S.O. kent geen tekort op haar begroting. Dit betekent dat wij alle kosten die door de D.S.O. worden gemaakt, doorbere kenen. Ik geef toe dat dit in de interne situatie op zichzelf niet een probleem vormt. Er vindt een verrekening plaats tussen de Dienst Stadsontwikkeling en de algemene dienst van de gemeente. Het kan echter wel eventuele problemen met betrekking tot de overhead-kosten met zich meebrengen, wanneer het gaat om doorberekening naar derden, buiten de gemeentekas om. Het is geen nieuw pro bleem, het is vaker in deze zaal aan de orde geweest. Met name is de vraag aan de orde geweest of op deze manier de gelijkstelling van openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs wel goed tot zijn recht komt. De overhead-kosten en dus de kosten van onderhoud en dergelijke, door de D.S.O aan openbare scholen verricht, zouden een te zwaar accent op het bedrag per leerling opleveren. Ik moet wel zeggen dat wij een deel van deze kosten als beheerskosten van de dienst - naar ik dacht terecht - in aanmerking nemen; deze kosten worden niet doorberekend. Een aantal jaren geleden is overigens van de zijde van het college al eens toegezegd dat wij dit probleem nader zouden bekijken. Aller eerst zouden wij bekijken of er geen aanleiding zou zijn om, zoals bij een enkele gemeente in het land is gebeurd, een afzonderlijke dienst voor het onderhoud van scholen in het leven te roepen, maar ik denk dat wij dat met het geval van de beheerskosten voor een deel hebben opgelost. Dit is duide lijk vergelijkbaar met wat het particuliere bedrijfsleven doorberekent aan bijzondere scholen. Nadat ook in deze raad hierover verder is gesproken, zijn wij tot de conclusie gekomen dat de hele affaire eens nader zou moeten worden bekeken. Dit hoort thuis in de lijst van prioriteiten en nota's die het college aan de raad moet voorleggen. Zoals de voorzitter heeft voorgesteld, zou deze prioriteiten stelling in het Seniorenconvent en dus vervolgens in de fracties nader moeten worden bekeken. Ik geef ronduit toe dat het college op dit punt in gebreke is gebleven, gezien de indertijd gedane toe zegging. De toezegging is overigens volkomen te goeder trouw gedaan, terwijl ook wel argumenten te noemen zijn die dit in gebreke blijven kunnen verklaren. De heer Knol heeft een heel interessante beschouwing gegeven over de belastingheffing en an dere heffingen ten laste van de burgers. Ik ben het volgaarne met hem eens. Wij hebben geregeld in deze raad gediscussieerd over met name de hoogte van de reinigingsrechten en eveneens over het dekkingspercentage en alles wat daar bij hoort. Zo is ook de vraag opgekomen wat wel en wat niet aanvaardbaar was voor de burgers. Bij elk onderdeel van de gemeentelijke heffingen kan men zo n verhaal houden. Als je die afzonderlijke onderdelen met die van andere gemeenten vergelijkt, dan kun je een heel vreemd beeld krijgen. Het kan namelijk blijken dat een bepaalde gemeente op een bepaald onderdeel vrij hoog in de boom zit, terwijl daarnaast geconstateerd moet worden dat over het geheel genomen de heffingen in die gemeente niet aan de hoge kant zijn. De cijfers van de heer Knol geven een heel aardig beeld. Ik moet wel zeggen dat sommige situaties mij niet helemaal duidelijk zijn, maar in het algemeen moeten wij concluderen dat Leeuwarden wat zwaarte van de heffingen op de burgers betreft zo'n beetje in het midden zit. Op sommige punten blijkt dat niet erg duidelijk. Als men cijfers van Leeuwarden en Nijmegen vergelijkt, dan vraagt men zich af hoe het in vredesnaam mogelijk is dat een gemeente als Nijmegen gemiddeld op zo'n laag bedrag per burger komt. Deze cijfers vragen wellicht een nadere analyse. Een andere vreemde situatie waar overigens iets gemakkelijker een verklaring voor te vinden is, is dat de vrije ruimte in het kader van de onroe- rend-goedbelasting bij Leeuwarden niet zo erg groot meer is. Bij een gemeente als Den Haag is de onroerend-goedbe las ting veel lager. Den Haag is een van de vier grote gemeenten die geregeld bij het rijk op de stoep staan om door het rijk in een afzonderlijke status wat de financiële verhouding tus sen rijk en gemeenten betreft te worden geplaatst. Ik denk dat het heffingspercentage, dat weer ge relateerd is aan andere gegevens, blijkbaar niet gelijkelijk doorwerkt. Dit punt zou dus ook een na dere analyse vragen. De heer Knol heeft daar zelf ook om gevraagd. Hij heeft niet^alleen gevraagd om een vergelijking te maken met gemeenten van vergelijkbare grootte maar hij heeft ook gevraagd om een vergelijking te maken met gemeenten in de Regio Leeuwarden. In het algemeen wordt immèrs zo gemakkelijk gesteld dat de gemeente Leeuwarden zulke zware heffingen kent. Men wijst dan op de onroerend-goedbelasting die in de gemeente Leeuwarden veel hoger zou zijn dan elders. Men had hierbij vaak het heffingspercentage op het oog, maar dat was weer gerelateerd aan de schattingen. Wij hebben daar vroeger over gediscussieerd en gezegd dat het niet goed vergelijkbaar was. Wel is gezegd dat het een goed ding zou zijn om ons eens te buigen over de totale druk van de heffingen die per burger worden omgeslagen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 20