#39
Met betrekking tot de evenementenhal heeft de heer Knol gezegd dat het een "nog steeds
noodzakelijk geachr statussymbool" is. Ik kan die twee dingen niet met elkaar rijmen. "Noodzake
lijk geacht begrijp ik, maar als je dat weer met "statussymbool" combineert, dan komt er bij mij
wel iets anders om de hoek kijken. Hoe de raad daar verder op reageert, zullen wij in de verdere
discussie wel horen. De heer Knol zegt dat wij wat de evenementenhal betreft een specifieke ma
nier van afschrijven hebben. Ik wil dat niet ontkennen. Wij gaan ervan uit dat een gedeelte van de
kosten van de evenementenhal rendabel zal zijn. Het is niet helemaal ongewoon dat dat gedeelte op
annuiteitsbasis wordt afgeschreven. Het komt meer voor bij de gemeente, bij voorbeeld in de begro
tingen van het Woningbedrijf en van het Markt-, Haven- en SlachthuisbedrijfVerder wordt deze
manier van afschrijven gevonden bij de afschrijvingen op scholen voor het kleuteronderwijs. Het rijk
gaat er bij het verlenen van vergoeding vanuit dat het op die manier gebeurt, al hoeft het niet. Bij de
overgang van artikel 12-gemeente naar niet artikel 12-gemeente hebben wij ons aan de uitkeringen van
het rijk aangepast. Blijft over die 75%. In dit geval wordt 25% op de genoemde basis afgeschreven, om
dat daar redenen voor zijn Wij hebben gezegd dat wij dat dan ook maar met die andere 75% moesten
doen, omdat het anders een moeilijke zaak zou worden. Ik geef toe dat wij door het op deze wijze
te doen een deel van de lasten naar de toekomst verschuiven. Ik wil dit niet ontkennen en misschien
verdient het aanbeveling om het hele afschrijvingssysteem nog eens in studie te nemen. Ik doe dan
met graagte een beroep op de Commissie voor de Financiën om daarover te discussiëren. U hoort mij
niet over een nota spreken, ik spreek over een discussie in de Commissie voor de Financiën. (Me
vrouw Brandenburg-Sjoerdsma: Is die commissie openbaar?) Het is een raadsadviescommissie. In de
Commissie voor de Financiën is ditmaal ook gesproken over de wijze van presentatie van het beleids
plan. Dat heeft tot een bredere discussie geleid dan vorige keren het geval was. Toen was mede een
aanleiding de vraag of er een gecomprimeerde begroting aan de raadsleden kon worden voorgesteld.
Dit was een initiatief van de heer KnolEen gecomprimeerde begroting heeft wel degelijk zijn nut,
maar is wel aanleiding om te bekijken of wij tot een andere presentatie van de begroting zullen moe
ten overgaan; het college deelt deze mening. (De heer Rijpma (weth.): Een kwestie van het kaft.)
Nee, het is niet alleen een kwestie van een ander groen kaft. (Gelach) Wij zullen nog eens probe
ren of er tussen inhoud en omslag meer evenwichtigheid kan worden aangebracht. (Gelach) Het is
duidelijk dat de wijze waarop de begroting en het beleidsplan tot nu toe gepresenteerd zijn heel
sterk historisch bepaald is. Er is een duidelijk breekpunt geweest in de presentatie van de begroting
van voor en na de artikel 12-situatie. Verder is de invoering van de meerjarenraming hiervoor een
aanleiding geweest. Het is verder zo doorgegaan en ik meen dat het goed is als wij ons er nader
over zullen beraden of wij een overzichtelijker opzet kunnen maken - sommige stukken kunnen mis
schien worden weggelaten - die ook gemakkelijker te doorgronden is, zelfs voor raadsleden. (Ge
lach) U lacht nu wel, maar u vat het dan verkeerd op. Het college is van mening om ook in deze
kwestie de Commissie voor de Financiën te betrekken. Men komt heel gemakkelijk in de sfeer van
het verhaal over de eerste prijs die gegeven moest worden bij een kaatswedstrijd van de gemeente.
Deze prijs werd als volgt omschreven, namelijk dat het horloge, de eerste prijs, deze keer dikker
moest zijn dan de vorige keren. Men veranderde dat besluit niet en u begrijpt wel wat er op den
duur als eerste prijs werd uitgereikt. Het woord knol valt hier. (Gelach) De goede suggestie van
de heer Knol over het informeren van de commissie die belast is met het moderniseren van rekenings
voorschriften zou aan de Commissie Financiën van de V.N.G. kunnen worden voorgelegd. Ik ben
graag bereid dat te doen als lid van deze commissie. Met de heer Knol persoonlijk en eventueel ook
met de Commissie voor de Financiën zou ik hierover graag verder spreken. Naar aanleiding van een
opmerking van de heer Buising kan ik zeggen dat het tot nu toe de gewoonte was dat de functionele
commissies wel in het eerste stadium bij de opzet van de begroting werden betrokken, zelfs al bij
de fase van het afwegen tussen ongewijzigd beleid en gewijzigd beleid. De functionele commissies
kregen de begrotingsstukken tweemaal en de Commissie voor de Financiën eenmaal. Naar aanlei
ding van een opmerking in de Commissie voor de Financiën heeft het college besloten om in een
vroeger stadium van de opzet van de begroting het gesprek van het college met die commissie aan
de orde te stellen. In het schema, zoals dat is vastgesteld voor de opzet van de begroting 1980 en
van het beleidsplan 1980-1984, is daarvoor ook al een datum geprikt. In de eerstvolgende vergade
ring van de Commissie voor de Financiën zal ik deze datum bekendmaken.
Wij hopen dat het zo zal kunnen zijn dat wij uiterlijk bij het samenstellen van de jaarrekening
over 1978 met een betere analyse bij de raad komen dan tot nu toe gebruikelijk is geweest, gezien
ook de opmerkingen die de accountant van de gemeente heeft gemaakt.
Het is zeker onze bedoeling om ons nader te beraden over de toetsing van de uitgaven aan de
doelmatigheid; dit is ook in het beleidsplan gezegd. Ook dat zal een zaak van overleg tussen het
college en de Commissie voor de Financiën zijn, zoals ik in die commissie ook al heb toegezegd.
t-/D
Vervolgens het betoog van de heer Pruiksma. Ik heb zopas al gezegd dat ik het in grote lijnen
met hem eens was. Het wordt een wat schoolmeesterachtige opmerking, maar als hij zegt dat de raad
als hoogste orgaan van de gemeente exclusief gerechtigd is de gemeentelijke uitgaven te fiatteren
maar nooit buiten het kader van de Financiële Verhoudingswet 1960 kan treden, dan moet ik toch
zeggen dat het zwaartepunt wordt gevormd door de Gemeentewet. Met deze wet moeten wij begin
nen, omdat daarin het toezicht van rijk en gemeenten is geregeld. De Financiële Verhoudingswet
1960 heeft meer betrekking op de verdeling van gelden uit het Gemeentefonds over de gemeenten.
In een van de stukken is toegelicht hoe die financiële verhouding in elkaar zit, hoe de algemene
uitkeringen individueel worden toegerekend en onder welke verfijningsregelingen de gemeente Leeu
warden valt.
Het is mij niet helemaal duidelijk als de heer Pruiksma zegt dat de onroerend-goedbelasting in
het dienstjaar 1978 circa één miljoen minder heeft opgebracht dan was geraamd. Wij weten dat uiter
aard nog niet. In de kolommen heeft hij kunnen zien dat er voor 1977 een raming van de opbrengst
van de onroerend-goedbelasting was van 12,6 miljoen, in 1978 een raming van 13,6 miljoen en in
1979 een raming van 14,6 miljoen. Er zit inderdaad een opklimming in, maar dat is een trendmatige
situatie. De heer Pruiksma zei zelf geen bezwaar te hebben tegen het feit dat wij, de druk relatief
gelijk latend, met de verhoging van de onroerend-goedbelasting een aanpassing laten plaatsvinden.
Ik heb het idee dat hierbij een vergissing in het spel is ten aanzien van de kop van de kolommen
waaruit de cijfers zijn gehaald.
De heer Pruiksma heeft ook gesproken over de doorwerking van de bezuiniging van 160 miljoen
gulden. Daarover zijn nog geen gegevens voorhanden op dit moment. Ik heb dit zopas ook al genoemd
naar aanleiding van een opmerking van de heer Buising. Dat het moeilijk wordt, is duidelijk. Wat
wij nu al weten is dat er een afremming komt ten aanzien van bouw en vervangende bouw van scho
len en dat zal niet een directe verslechtering van de financiële positie van de gemeente inhouden.
Wij mogen immers niet bouwen en dus blijven wij met de situatie zoals die is zitten. Het heeft na
tuurlijk wel duidelijk consequenties voor de inhoudelijke kant van het onderwijs. Hoe de verdere
uitwerking van de bezuiniging van 160 miljoen gulden op het onderwijs zal zijn, is volledig onbe
kend.
Over de subsidieverordening heeft de heer Pruiksma ook een aantal opmerkingen gemaakt. Wij
hebben bij het vraag- en antwoordspel daar een duidelijk antwoord op gegeven. Er moet een subsi
dieverordening komen voor de welzi jnsinstel I ingenDat zal ook gebeuren en daarmee hebben wij
dan al 90% van de instellingen die subsidie krijgen te pakken. Om die reden zal het resterend ge
deelte in een zelfde kader worden ondergebracht. De raad kan dus op voorstellen van deze strek
king rekenen
De heer Buising heeft nog gesproken over de kosten van de centrumgemeenten. In de schoolsi
tuatie van de algemene uitkering zit een bedrag dat voor algemene en centrumvoorzieningen zou
kunnen worden be.stemd. Ik ben het met de heer Buising eens dat de praktijk laat zien dat dit niet
goed doorwerkt. Het is natuurlijk een onmogelijke situatie om of bij de regiogemeenten of bij alle
Friese gemeenten met de pet rond te gaan en te vragen of zij nog wat over hebben voor bij voorbeeld
de Harmonie. Het lijkt mij ook niet een situatie die duidelijkheid schept. Op dit punt is er alle re
den voor een verfijning van de algemene uitkering.
Ik ga vervolgens in op enkele opmerkingen die over het onderwijs zijn gemaakt. De Commissie
Wetenschappelijk Onderwijs, waarin de gemeente Leeuwarden, de provincie Friesland en de Fryske
Akademy participeren, zoekt naar een uitbouw van het wetenschappelijk onderwijs in de richting
van een samenhang met het h.b.o. Dat is ook de noemer waarop het wetenschappelijk onderwijs
Leeuwarden is binnengekomen. Het is een heel aanvaardbare noemer. Ik kan niet anders dan met
vreugde constateren dat de tegenwoordige minister van Onderwijs in zijn Nota "Hoger Onderwijs
voor velen" hierop ook de aandacht vestigt en een en ander zeer positief waardeert. Of wij op deze
weg verder verwijderd zijn van het ideaal, geloof ik niet. Hooguit zouden wij kunnen discussiëren
over de vraag of het ideaal eertijds niet even ver weg was als nu. Ook daar ben ik niet helemaal
zeker van. Dat het niet een gemakkelijke weg zal zijn, is bekend. Dit geldt met name nu ook in
het kader van het hoger onderwijs duidelijk wordt bezuinigd. Ik kan wel zeggen dat er een Verken
ningscommissie is benoemd, waarin drie mensen van de rijksuniversiteit van Groningen en drie men
sen van de Commissie Wetenschappelijk Onderwijs zitting hebben. Deze commissie is druk bezig
om verkenningen te doen op welke wijze een uitbreiding van het hoger onderwijs in Friesland ge
stalte zou kunnen krijgen, in aansluiting op datgene wat er al is. Op dit moment lijkt dat de beste
mogelijkheid te zijn. Met diverse universiteiten zijn al contacten gelegd, maar ook met hoogleraren
en mensen die dit veld kunnen overzien. Voorlopige conclusies zijn nog niet getrokken. U houdt
mij wel ten goede dat ik daar op dit moment niet concreter over ben. Het is tenslotte ook een zaak