.3*J2 32- 31 denk ik dat er voldoende vrouwen geschikt zullen zijn voor deze functie. Het feit dat de wethouder zegt dat na een jaar of na een half jaar bekeken zal worden of er een vaste kracht moet zijn, geeft mij het gevoel dat men binnen het college toch zijn bedenkingen heeft wat het functioneren van de ze kracht en de taak van zo'n kracht betreft. Ik ben in ieder geval blij dat wij wel een staatssecre taris hebben die vanuit haar positie een aantal beleidssectoren kan coördineren en dingen kan aan dienen, al lukt dat misschien niet altijd even goed en hebben wij er misschien weieens kritiek op. Wat dit betreft wil ik mij toch aansluiten bij de beide moties. De heer Heere: Namens mijn fractie wil ik een verklaring geven van het stemgedrag dat wij ver moedelijk zullen vertonen. Ik zeg dit om die reden zo, omdat dit onderwerp mij van nature wat min der goed ligt dan de voorafgaande spreeksters. Dit neemt niet weg dat ik het probleem ais zodanig wel een belangrijk probleem vind. Ik heb overigens het gevoel dat er eerder gepleit wordt voor een vrouwelijke wethouder dan voor een ambtenares, als ik de verhalen inhoudelijk goed duid. Ik houd mij voorlopig maar aan de tekst van de beide moties. Ik moet dan helaas weer zeggen - misschien klinkt het wat schoolmeesterachtig - dat ik de volgorde van de moties - voor zover ik die aantrekke lijk vind - in ieder geval fout vind. Ik vind dat je eerst opdracht moet geven om een stuk te produceren, waarin je je beleid formuleert. Of dat moet gebeuren door de raadsadviescommissie in samenwerking met de wethouder, lijkt mij overigens ook een volgordeprobleem. Waar er een wethouder is die belast is met emancipatiezaken, zal de volgorde die bij allerlei andere zaken gebruikelijk is ook nu moeten worden gevolgd. De wethouder moet het initiatief nemen en moet met voorstellen bij de raadsadvies commissie komen. Als dat beleid in zo'n nota zou zijn geformuleerd, dan zou op grond daarvan kun nen worden geconcludeerd of er een kracht voor het uitwerken en begeleiden van die activiteiten nodig is. Ook zou dan de vraag onder ogen kunnen worden gezien wat voor een kracht nodig zal zijn. In de motie staat dat er een vrouw in vaste dienst moet worden benoemd. Ik neem aan dat be doeld is een vrouw in ambtelijke dienst. Benoemingen in de ambtelijke dienst beginnen eerst met een tijdelijke aanstelling en gaan daarna pas over in een vast dienstverband. Dit is overigens een klei nigheid vergeleken bij de opmerkingen die hieraan vooraf zijn gegaan. Uit wat ik gezegd heb kan de conclusie worden getrokken dat ik met het streven om tot een emancipatiebeleid te komen en daar bij èn de wethouder èn de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden in te schakelen volledig akkoord kan gaan. Wij kunnen echter niet akkoord gaan met de wijze waarop door deze moties wordt gepro beerd de zaak aan te slingeren. De Voorzitter: Alvorens de heer De Pree het woord te geven, wil ik nog graag een paar formele kanttekeningen maken om straks geen misverstanden te krijgen. Beide moties zijn zodanig geformu leerd dat het eenvoudigweg niet kan. De raad kan niet besluiten om voor het ontwikkelen en het co- ordineren van het emancipatiebeleid een vrouw in vaste dienst te nemen. De raad kan wel besluiten het college van b. en w. op te dragen een vrouw in vaste dienst te benoemen ten behoeve van het emancipatiebeleid. De heer Heere heeft terecht opgemerkt dat u ook niet kunt besluiten om de raads adviescommissie iets op te dragen in samenwerking met een wethouder en een ambtenaar. U kunt b. en w. opdragen iets te doen. Het college zal dan de daarvoor aangewezen ambtenaren inschake len. Wel zou u kunnen zeggen dat wij daarbij de Commissie voor Welzi jnsaangelegenheden moeten inschakelen, maar dat is een algemeen punt. Ik stel het even formeel. U kunt natuurlijk het college wel opdracht geven een kracht in vaste dienst aan te stellen. Mevrouw Van der Werf: Wij gaan ermee akkoord dat de moties in die zin worden opgevat. De heer De Pree (weth.): Ik heb niet zo veel meer toe te voegen aan hetgeen ik zonet heb ge zegd. Er is een verschil van mening over de vraag of het een vaste of een tijdelijke kracht moet zin Ik ben tegen de motie van die strekking met de argumenten die ik zonet heb genoemd. Ik heb geen moeite met de motie waarin wordt gevraagd de raadsadviescommissie hierbij te betrekken, maar dan zal het wel moeten gebeuren op een moment dat er iets op tafel ligt dat ter discussie kan staan. Er zal allereerst werk moeten worden verricht. De Voorzitter: Ik stel voor dat het voorstel van mevrouw Van der Werf en de heer Van der Wal zo in stemming wordt gebracht dat de raad ons wel of niet de opdracht zal geven om een vaste kracht aan te stellen ten behoeve van het emancipatiebeleid. Over deze formulering stel ik voor te stemmen. De gewijzigde motie van mevrouw Van der Werf en de heer Van der Wai wordt bij handopsteken verworpen met 26 tegen 9 stemmen. De Voorzitter: Met betrekking tot de tweede motie moet ik zeggen dat de heer De Pree, zodra hij materiaal heeft, daarmee in de Commissie voor Welzi jnsaangelegenheden zal komen. De gewijzigde motie van mevrouw Van der Werf en de heer Van der Wal wordt door het college overgenomen De Voorzitter: Het volgende punt is dat de heer Schagen en mevrouw Van der Werf zullen spreken over de aanstelling van een vaste kracht ten behoeve van de stuurgroep jeugdwerkloosheid. De heer Schagen: Ik zal hierover niet het woord voeren. Mevrouw Van der Werf: De stuurgroep jeugdwerkloosheid functioneert nu al bijna drie jaar. Aan vankelijk werd bekeken in hoeverre iemand aangesteld zou kunnen worden ten behoeve van sociaal- culturele activiteiten voor jeugdige werklozen. Door de manier waarop uiteindelijk iemand aange steld is ten behoeve van het project bezigheidsbemiddeling en de manier waarop deze persoon werd opgevolgd door een vrijwillige kracht lijkt het alsof het project niet zo serieus wordt genomen. Boven dien denken wij dat het project op deze wijze niet goed van de grond kan komen. Gelukkig is de vrijwillige kracht nu aangesteld op basis van een T.A.P.-regeling en is er dankzij deze kracht al een goed stuk werk verzet. Toch blijven wij het werken met T.A. P.-regelingen onvoldoende vinden, met name vanwege de argumenten die ik bij het vorige punt al heb genoemd. Het gebrek aan conti nuïteit is bovendien bij dit project al gebleken. Het zou de doodsteek voor een dergelijk project kunnen zijn, dat zijn vorm immers nog moet zien te krijgen en dat nog een hele ontwikkeling in het uitproberen van mogelijkheden voor zich heeft. Ten behoeve van de stuurgroep jeugdwerkloosheid - die zich inmiddels naar wij hebben verno men heeft omgedoopt tot stuurgroep werkloosheid - zal er een vaste kracht moeten worden aangesteld, teneinde projecten voor werklozen te initiëren en projecten die vanuit diverse instanties zijn gestart te coördineren met het doel om overlappingen te voorkomen en een samenhangend beleid te realise ren. Overigens blijft mijn vraag, die ik in de afdelingsvergadering ook al stelde, naar een duide lijke taakomschrijving van de stuurgroep van kracht. Mijn fractie wil er nogmaals voor pleiten dat in deze taakomschrijving wordt opgenomen de taak om te komen met een beleidsnota werkloosheid, waarin een visie en daarmee samenhangende beleidsvoorstellen worden gegeven over de wijze waar op het werkloosheidsprobleem en de ermee samenhangende problemen voor betrokkenen te lijf dienen te worden gegaan. Wij denken daarbij aan een samenhang van sociaal-culturele, hulpverlenende, belangenbehartigende en meer structurele maatregelen. Bij het laatste denken wij bij voorbeeld aan het zelf creëren van arbeidsplaatsen. Het teruglopen van de werkgelegenheid is structureel. Zolang maatregelen, die beogen om de aanwezige hoeveelheid werk eerlijk te verdelen, niet gerealiseerd zijn, is een groot aantal mensen werkloos. Werkloosheid levert als subjectieve nadelen op dat men sen minder gewaardeerd worden als zij niet werken, dat zij met hun vele vrije tijd geen raad weten en bovendien ook minder geld hebben om te besteden. Juist een project als dit kan voor deze men sen een belangrijke betekenis krijgen, wanneer het tenminste de kansen krijgt om op een goede ma nier van de grond te komen. Dit houdt voor ons in dat voor dit project een vaste kracht dient te wor den aangesteld. Wij dienen daarom de volgende motie in. "De gemeenteraad van Leeuwarden, in vergadering bijeen op 13 februari 1979, overwegende dat het probleem van de werkloosheid niet tijdelijk is, overwegende dat het project Bezigheidsbe middeling een mogelijkheid schept voor werklozen om gedurende hun werkloosheid op een zinvolle, creatieve wijze bezig te zijn, overwegende dat dit project een mogelijkheid schept om een visie te ontwikkelen over de wijze waarop het probleem van de werkloosheid zowel door betrokkenen als door allerlei instanties tegemoetgetreden moet worden, besluit b. en w. op te dragen ten behoeve van dit project een vaste kracht aan te stellen. Deze motie is mede-ondertekend door Piet van der Wal. De heer De Pree (weth.): Over de inhoudelijke kant van het werkloosheidsvraagstuk hoeven wij niet meer te praten. Wethouder De Vries is overigens uitgebreid op dit vraagstuk ingegaan bij de af delingsvergadering. Ook deze motie vraagt om het aanstellen van een vaste kracht. Ik denk dat de motie alleen zinvol is in een acute noodsituatie, wanneer bij voorbeeld een tijdelijke kracht weg dreigt te vallen. Ten behoeve van dit project is voor zes maanden een kracht aanwezig. Volgens mijn laatste informaties wordt er gewerkt aan de mogelijkheid dat na deze zes maanden een nieuwe, langere, periode zal volgen, zodat het doel waar het hier om gaat - continuïteit in dit project - wordt bereikt. Dit laatste is nog niet in het eindstadium, maar het komt er aan, zo gezegd. Als deze

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 47