6
Een onderdeel van het welzijn dat onze fractie ook zorgen baart, is de huisvesting van bejaarden.
Het is niet alleen de 7%-norm als zodanig die hier een bottle-neck vormt, maar ook de omstandig
heid dat alles op slot wordt gezet, zolang aan die norm niet wordt voldaan. Dat neemt bij voorbaat
de mogelijkheid weg om opgelopen achterstanden in te halen, met name op het terrein van de aan
gepaste bejaardenwoningen. Maar het zal ook wel de oorzaak zijn van het antwoord op vraag 355,
namelijk dat het voorlopig niet mogelijk is om in Camminghaburen een verzorgingstehuis te reali
seren. Zelfs als de 7%-norm objectief gezien een juiste is, dan nog zou het mogelijk moeten zijn
om gedurende een bepaalde periode voor bij voorbeeld een soort ontheffing in aanmerking te komen,
die het mogelijk zou maken althans de meest schrijnende achterstand in te halen. Alweer een utopie,
zult u zeggen. Akkoord, maar de constatering dat de bejaardenoorden in Leeuwarden vol zijn en de
wachtlijsten lang, is tè waar en tè triest om er zomaar aan voorbij te lopen. Uit uw antwoord op de
desbetreffende vraag blijkt helaas ook niet dat er enig concreet zicht is op de termijn waarin de uit
breiding van het aantal psycho-geriatrische bedden kan worden gerealiseerd. Ook dit is een probleem
dat hier niet voor de eerste keer aan de orde is. Op zijn minst is hier de vraag op zijn plaats wanneer
u de beslissing van het Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne tegemoet ziet. Want het
gaat gewoon niet aan dat Leeuwarden, met ook op dit punt zo'n duidelijke centrumfunctie, nog lang
van een psycho-geriatrisch tehuis verstoken zal blijven.
De samenwerking tussen de ziekenhuizen in de stad is ook een zaak die de voortdurende aandacht
van deze raad verdient. Ik kan daar overigens kort over zijn, omdat de afspraken die daarover ge
maakt zijn een goed uitgangspunt bieden voor het realiseren van één ziekenhuisinstituut in Leeuwar
den. Het komt er nu vooral op aan om voor de realisering de nodige medewerking te krijgen. Daar
op dient het streven voorlopig te worden gericht.
Ten aanzien van de wijkgezondheidscentra en de eerste lijns gezondheidszorg in het algemeen
wordt nog niet veel concreets gezegd. Het beleid is er weliswaar op gericht om in Camminghaburen
een gezondheidscentrum van de grond te krijgen, maar u blijft nogal vaag, ook in de beantwoording
van de vragen die daarover gesteld werden. Onze fractie stelt prijs op duidelijkheid en, wat belang
rijker is, op voortgang. Mede daarom dring ik ook graag aan op het zo snel mogelijk uitbrengen van
het beleidsplan voor de extramurale gezondheidszorg.
Ik zal mijn opmerkingen over het welzijn, een beetje ruim genomen overigens, willen besluiten
met te wijzen op het feit dat bepaalde instellingen hun werkzaamheden ook verrichten ten behoeve
van cliënten die niet in Leeuwarden woonachtig zijn. Kort gezegd is mijn probleem min of meer
dat Leeuwarden in bepaalde opzichten weieens nadeel ondervindt van het feit dat het een centrum
gemeente is, met dienovereenkomstige functies. Het zal ook we! spelen op andere terreinen dan al
leen die van de hulpverlening en dan valt bij voorbeeld op dat zeer vele dorpshuizen de vergelijking
met de doorsnee wijkvoorziening in de stad glansrijk kunnen doorstaan. En vanwege de manier waar
op de subsidienorm wordt vastgesteld werkt de demografische ontwikkeling dan ook nog eens ongun
stig door. Misschien is een pleidooi voor het hanteren van andere grootheden dan het inwonertal als
basis voor het vaststellen van subsidiebedragen op zijn plaats. Dit probleem zou bespreekbaar moe
ten zijn, bij voorbeeld bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, ook al omdat ik vermoed
dat er wel meer gemeenten zullen zijn die met dit probleem te maken hebben. En dan nog één vraag
op weizijnsgebied: waar blijft nu toch die accommodatienota?
Enkele opmerkingen over wat ik de bestuurlijke kant van de zaak zou willen noemen, iets waar
trouwens ook van alles onder kan vallen. Ten aanzien van de openbare orde is een duidelijke stap
vooruit gedaan om de problematiek die op dit punt speelt meer in de sfeer van het overleg met de
raad te brengen. Ik doel hierbij uiteraard op de Commissie voor de Openbare Orde. Deze commis
sie stelt aan de ene kant de raad in de gelegenheid zich, meer dan voorheen het geval was, bezig
te houden met de dingen die zich rondom de openbare orde afspelen. Aan de andere kant is er voor
het politiekorps de mogelijkheid ontstaan om over zijn beleid en over zijn problemen - die ook al
weer vele zijn - te overleggen met het bestuur van de gemeente in iets bredere zin. Een positieve
ontwikkeling die het zeker verdient uitgebouwd en verdiept te worden.
Tot continuering van de samenwerking met andere gemeenten in de Regio Leeuwarden hebben wij
enige maanden geleden besloten. Dat is ook een belangrijke beslissing geweest, om verschillende
redenen die ik niet allemaal zal herhalen. Ik wil alleen nog eens een van de hoofdpunten noemen,
die collega Meijerhof bij die gelegenheid namens een groot deel van onze fractie naar voren bracht
en het trefwoord is dan: solidariteit met de andere deelnemers in deze samenwerking.
Over het rampenplan en wat daarmee samenhangt wordt in de aanbiedingsbrief maar summier ge
schreven. Ik ben ook niet van plan om er diep op in te gaan, maar ik mis zowel in de aanbiedings
brief als in het verslag van de Commissie van Rapporteurs een duidelijke omschrijving van de taakver
deling tussen de Brandweer Hulpverleningsdienst en de B.B. na het van kracht worden van de nieuwe
'-« j I
7
wet op het gebied van de rampenbestrijding. Met name wil ik namens onze fractie de hoop en de ver
wachting uitspreken dat in die nieuwe situatie de B.B. definitief zal zijn omgebouwd tot een vredes
organisatie pur sang.
Een korte opmerking over de automatisering is hier ook op zijn plaats. Er is naar de mening van
onze fractie enige haast geboden bij het onderzoek waartoe deze raad enige tijd geleden besloot.
Er komen in dit verband problemen op ons af, die ons voor bepaalde keuzen zullen kunnen stellen,
bij voorbeeld het lidmaatschap van het CEVAN. Dat zal tamelijk diep kunnen ingrijpen in de toe
stand op automatiseringsgebied en de consequenties zijn op dit moment niet goed te overzien. In dit ver
band zou de vraag opgeworpen kunnen worden waarom de gemeente haar zetel in het dagelijks bestuur
van het CEVAN heeft laten schieten. Wij komen erop terug wanneer het onderzoek dat ik noemde
in de raad aan de orde wordt gesteld, maar ik wilde deze gelegenheid niet voorbij laten gaan de pro
blematiek op dit gebied tenminste even te signaleren.
In het kader van de vermaatschappelijking van de arbeid en de interne democratisering van par
ticuliere bedrijven en overheidsdiensten is de strijd voor gelijke rechten voor de vrouw een Socialis
tische doelstelling. Ik citeer dit, omdat ik een opmerking wil maken over de rol van de gemeente als
werkgever. Er zal in de loop van deze raadszitting ook van onze kant nader op worden ingegaan,
maar ik wil alvast duidelijk stellen dat het bevorderen van mogelijkheden tot deeltijdarbeid, het
instellen van duo-banen - bij voorbeeld in het onderwijs - en het bij gelijke capaciteiten voorrang
verlenen aan vrouwen door onze fractie met nadruk worden voorgestaan.
De manier waarop de beleidsplannen tot stand komen en waarop ze aan de raad worden gepresen
teerd is een ander punt waarover ik nog iets wil zeggen. Wij zijn namelijk van mening dat de diver
se functionele commissies op een te laat tijdstip bij de besluitvorming worden betrokken of, anders
gezegd, dat men zich in die commissies tot op zekere hoogte gesteld voelt voor een gebrek aan mo
gelijkheid tot het kiezen uit alternatieven. Met name het feit dat de Commissie voor de Financiën pas
aan bod komt als het beleidsplan in elk geval in concept klaar is, is in dit opzicht een wat onbevre
digende toestand.
U weet dat mijn broodwinning op het terrein van het onderwijs ligt. Dat is misschien de reden
dat ik nu het college min of meer schoolmeesterachtig wil toespreken. Het college verdient namelijk
een onvoldoende voor milieubeleid. Als dat zo doorgaat, dan komt het niet klaar. Uit de beantwoor
ding van de vragen die daarover gesteld zijn, blijkt dat er eigenlijk te weinig gebeurt. Als wij we
ten dat de Hinderwet op veel plaatsen niet of nauwelijks wordt nageleefd en toegepast maar dat die
wel voor de gemeente het instrument vormt om de zorg voor het milieu de nodige inhoud te geven,
als wij weten dat ook op grond van nieuwe wetten op dit gebied - bij voorbeeld die op de afvalstof
fen en die op de geluidshinder - taken aan de gemeente zullen worden toebedeeld, dan zijn er al
aanleidingen en ook dacht ik aanwijzingen genoeg om eens heel serieus te gaan nadenken over een
gemeentelijk beleidsplan voor het milieu. Hierbij zouden ook zaken aan de orde kunnen komen als
het besparen van energie, onder andere door middel van de isolatie van woningen en in elk geval
van openbare gebouwen. Met de taak om over deze dingen te denken in het kader van een beleids
plan op milieugebied, zou de Raadsadviescommissie voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne bij wij
ze van spreken deze week nog kunnen worden belast. Maar gauw van start, zou ik zeggen.
Als positief en belangrijk punt op onderwijsgebied kan worden genoemd het gereedkomen van het
nieuwe gebouw van de Stedelijke Scholengemeenschap. Over de esthetische aanblik ervan kun je zo
ie gedachten hebben, en de aanloopmoeilijkheden waren er ook, maar een mijlpaal in de geschiede
nis van het Leeuwarder voortgezet onderwijs is het zeker en dus de moeite van het noemen beslist
wel waard.
De verdere uitbouw van het hoger onderwijs is een punt, waarop - dat blijkt uit de antwoorden
op de vragen en ook uit de discussies in afdeling VI - nog maar weinig concreet zicht is. Mochten
er zich ontwikkelingen voordoen, dan komen ze in de eerste plaats te liggen in de sfeer van com
binaties met bepaalde vormen van hoger beroepsonderwijs. De Nota Hoger onderwijs voor velen
wijst deze kant ook uit en op zichzelf is het een verheugend teken dat de ideeën die in die nota
naar voren komen wel enige levensvatbaarheid lijken te hebben. Er is natuurlijk ook alles voor zo n
ontwikkeling te zeggen. Toch, raken wij op deze manier niet een beetje het zicht kwijt op de uit
bouw van het wetenschappelijk onderwijs, op de universitaire vestiging sec? Soms ben ik bang dat
wij te ver van ons ideaal van een aantal jaren terug verwijderd raken.
Een nog steeds negatief te beoordelen punt in het onderwijs is de verhouding tussen het G.C.O.
en de S.A.D. De relaties staan formeel al jaren op papier. Van de realisering van de regionalisatie,
dus de derde fase van de samenwerking, is tot dusverre niets op de hispel gekomen. Dat is in elk ge
val voor een groot deel te wijten aan gebrek aan samenwerkingswil aan de zijde van het G.C.O.
Ondanks alle afspraken en overeenkomsten levert het geheel het beeld op van een typische school-