tot deels oneigenlijk gebruik van de onroerend-goedbelasting als instroom van de gemeentebegroting. Professor Schendstok noemde dat in een artikel in Belastingbeschouwingen in 1968 "het op ongeoor loofde wijze een flink eind naar buiten rollen van de grensstenen". Er is nog een ander punt dat hier de aandacht verdient. Heersende opvatting is reeds eeuwenlang dat oude belastingen beter zijn dan nieuwe. Niet alleen omdat de achter de belasting schuilende filo sofie in de beproeving zijn waarde heeft bewezen, maar ook, en op gemeentelijk gebied vooral, om dat de invoering van nieuwe fiscale wetgeving doorgaans wordt aangegrepen om tot een verhoging van de belastingopbrengst te komen. Op zich hoeft dat nog geen principiële bezwaren op te leveren, als maar het eenmaal gekozen systeem correct en consequent ten uitvoer wordt gelegd. Ik zal straks uit eenzetten dat dit in Leeuwarden bij de invoering van de onroerend-goedbelasting niet volledig is ge beurd. Het zijn die gebakken peren die op dit moment het branderige luchtje van de verschuiving in de ogb-druk veroorzaken De definitie van belasting zoals de volksmond die kent, is dan waarschijnlijk nog niet eens zo'n slechte: belasting is dat wat in feite onbenoembaar is maar waar de overheid niet zonder kan. Kan niet schelen hoe het beestje heet, als er maar betaald wordt. Naarmate echter de onzuiverheid in het sys teem toeneemt, daalt ook de belastingmoraal, de bereidheid om te betalen wat men krachtens de wet verschuldigd is. Een principiële fout is het dan de moraal de moraal te laten en via een gekunstelde oplossing van het probleem van de verkoopbaarheid van de noodzakelijk geachte belastingdruk de wer kelijke problemen te omzeilen, ze zelfs niet te noemen, maar ze - wij spreken nu over 1974 - naar comfortabel verre horizonten te verschuiven. Zoals vaker, straft het kwaad hier zich zelf. Wat is namelijk het geval? Wij zijn toe aan de vaststelling van de Verordening onroerend-goed belasting. Dit punt staat ook voor vanavond op de agenda. Ik spreek er nu reeds over, omdat de sug gestie, aangedragen door de fractie van de Partij van de Arbeid, consequenties heeft voor de begro ting zoals die thans voor ons ligt. De verordening moet worden vastgesteld, aangezien de 5-jaarster- mijn voor de ogb, waarvoor de per 1 januari 1974 uitgebrachte taxaties geldig waren, is verstreken. De wet schrijft dan een nieuwe taxatie voor. Dat de nieuwe taxaties aanmerkelijk hoger blijken uit te vallen dan die van 1974, zal wel niemand verbazen. Onroerend goed pleegt immers in waarde fe stijgen althans niet te dalen. Het stadium dat de burger het allemaal niet zo goed meer kan volgen breekt aan, wanneer in de pers berichten verschijnen dat het tarief van de ogb per 1 januari 1980daalt, terwijl aan de burger niet op hetzelfde moment wordt uitgelegd dat en vooral waarom de aanslagen 1980 van de ogb aanmerkelijk hoger worden opgelegd dan het voorgaande dienstjaar. De verklaring is natuurlijk heel simpel. Het tarief van de ogb is een rekenkundig bepaalde factor waaraan elk principieel karakter volstrekt vreemd is. Het tarief wordt simpelweg gevonden door het aanwezige aantal waarde-eenheden van 3.000,te delen op het gewenste bedrag aan opbrengst van de onroerend-goedbelasting. De hoeveelheid aanwezige waarde-eenheden wordt bepaald door de uitgebrachte taxatiewaarden van alle panden en andere onroerende zaken in de stad bij elkaar op te tellen. Meer genialiteit dan een potlood biedt, is daarvoor niet nodig, vooropgesteld dat men een aan tal taxateurs bereid vindt tegen betaling alle panden in de stad te taxeren; tot op heden heeft het laa>- ste nooit problemen gegeven. De gang van zaken bij de berekening van het tarief is dus als volgt. Stel men wil 15.000.000,-- aan opbrengst ogb. De taxaties van alle panden en andere onroe rende zaken in de stad leveren bij elkaar opgeteld een bedrag van 900.000.000, Ik heb de be dragen maar afgerond. Als men dit bedrag van 900 miljoen deelt door 3.000, dan is het resultaai 300.000 eenheden, die samen de opbrengst van 15.000.000,— moeten leveren. Dit betekent dat elke eenheid van 3.000,— een bedrag van 15.000.000,— 300.000 is 50,— aan onroerend- goedbelasting moet opbrengen. (Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Wij hebben een potlood en ook her sens.) Ik geloof dat mevrouw Brandenburg de aanhef van het verhaal niet helemaal goed heeft begre pen-, Ik zal het straks in de pauze nog even uitleggenDit tarief moet dan nog worden uitgesmeerd over eigenaar en feitelijk gebruiker van het onroerend goed, in de thans gebruikelijke verhouding van 2/3 en 1/3. Deze 50,noemt men dan het tarief van de ogb. Uit mijn voorbeeld zal duidelijk zijn dat het tarief geen enkel principieel karakter heeft en ook in feite met dè hoogte van de aanslag ogb niets te maken heeft. De hoogte van de aanslag wordt uit sluitend bepaald door de hoogte van de noodzakelijk geachte opbrengst ogb en de getaxeerde waarde van het pand dat men bewoont of in eigendom heeft. De mensen die uit de krant menen te begrijpen dat zij minder hoeven te betalen omdat het tarief naar beneden gaat, komen daarom van een koude kermis thuis. Her venijn schuilt namelijk in de taxatie en niet in de ogenschijnlijke tegemoetkoming van de hoogte van het tarief. De raadsbrief spreekt over verschuiving van de belastingdruk van niet-woning naar woning, maar laat zich over de diepere oorzaken daarvan onvoldoende uit. Evenmin wordt in de toelichting het aspect van de afwenteling van belastingdruk in de beschouwingen betrokken. Op beide aspecten wil ik daarom 25 ihier ingaan. Beide zaken zijn namelijk voor ons niet zonder meer acceptabelAllereerst de afwenteling van belastingdruk. Zoals het voorstel nu luidt, treedt er een zeer duidelijke verschuiving van de belas tingdruk op van niet-woning naar woning. Dit betekent dat industrie en commercie minder gaan betalen, terwijl het hebben van een dak boven je hoofd - al dan niet met goud of zilver beslagen - relatief meer gaat kosten. Niet alleen volgens deze bruto-methode komt het bedrijfsleven in een voordeliger positie ten opzichte van de gezinnen te verkeren, volgens de netto-methode worden de verschillen in belas tingdruk nog groter. Een stuk van de door het bedrijfsleven afgewentelde belasting vinden wij namelijk terug in de consumentenprijs van product en dienst. Daarnaast echter wordt de belastingdruk nogmaals afgewenteld via het tarief van de inkomsten- en vennootschapsbelasting. Resultaat is dat de netto meet bare belastingdruk voor de gezinnen in onze gemeente gelijk is aan de bruto vastgestelde druk, terwijl het bedrijfsleven boven de versoepeling die het voor ons liggende voorstel voor haar inhoudt via afwen teling een deel van de bruto druk terugsluist naar de gezinnen. Op maatschappelijke gronden zou men daar een vraagteken bij kunnen zetten. Wie mij verwijt thans macro-economisch bezig te zijn, vergeet dat in het micro-economisch ka der van de gemeentefinanciën de gewenste opbrengst van de onroerend-goedbelasting een macro-eco nomisch gegeven vormt. Met uitgangspunten en opbrengsten van de ogb kan dan ook niet naar wille keur worden gegoocheld, zonder de goochelaar in kwestie belachelijk te maken. Wij realiseren ons echter dat de mogelijkheden om als gemeente aan deze problematiek iets te doen bepaald niet voor het opscheppen liggen, tenzij men bereid is andermaal met enigszins gekunstelde oplossingen verschuiving van de belastingdruk te beïnvloeden. Het komt ons voor dat grondige studie op dit punt tot meer in staat zal stellen dan haastig gereken. Daartoe zullen wij het college straks dan uitnodigen. Als oorzaak van de verschuiving van de belastingdruk wordt in de raadsbrief genoemd het feit dat de stijging van de verkoopwaarden voor de verschillende soorten onroerende goederen zeer uiteenlopen. Op zich is dit waar, maar het is niet de gehele waarheid. De raadsbrief spreekt over waarde in het eco nomisch verkeer zonder zich te branden aan een omschrijving van deze waarde. Dat is een duidelijk manco. Niet voor niets demonstreerde prof. Schuttevaer in een artikel in het weekblad voor fiscaal recht van 1978 dat in vrijwel elke situatie van meerdere waarden in het economisch verkeer kan wor den gesproken. Dus, dê waarde in het economisch verkeer bestaat nu eenmaal niet. Door zich echter te bedienen van de term "waarde in het economisch verkeer" bedoelt men in feite te komen tot een zo goed mogelijk geobjectiveerde waarde. Anders zou men de term "geldswaarde" hebben gebruikt. Waar de in het economisch verkeer blijkt echter in het verleden uitsluitend te zijn bepaald door de taxatie opdracht die aan de taxateurs werd gegeven. Het zal een ieder duidelijk zijn dat het nogal wat uit maakt of men een makelaar opdraagt de waarde vrij te aanvaarden of de waarde bij executoriale ver- oop binnen twee dagen te schatten. Het is die laatste waarde die in 1974 bij de taxatie van de wonin gen tot uitgangspunt is genomen, terwijl bij de bedrijfspanden ook toen reeds de waarde vrij te aanvaar den is aangehouden. Om die reden heb ik wat moeite met sommige zinsneden uit de raadsbrief, met name die dat zou zijn gebleken dat de stijging en dat zou zijn gebleken dat gemiddeld Gebleken is slechts dat voor de woningen thans de waarde vrij te aanvaarden is geschat, terwijl men in 1974 de executiewaarde binnen twee dagen volgde. Nu moeilijk doen over hogere aanslagen is de aandacht van in het verleden bewust gemaakte systeemfouten afleiden. De medaille heeft helaas nog een andere zijde: sommige verhogingen zijn wel erg fors uitgevallen. Het trieste is dat juist deze forse verhogingen vaak vallen in delen van de stad, waar over het algemeen gezinnen wonen die over een modaal inko men beschikken. De reden dat juist deze gezinnen met een relatief grote verhoging van de waarde van de woning en dus met een relatief grotere stijging van de aanslag ogb worden geconfronteerd, ligt, ge zien hetgeen ik zonet omtrent de taxaties van 1974 heb opgemerkt, voor de hand. Immers, de executie- waarde van een kleine, eenvoudige woning is slechts een fractie van de werkelijke waarde, terwijl in 979, gezien de woningmarkt voor een- en tweepersoonshuishoudens, de waarde vrij te aanvaarden van een dergelijk pand een veelvoud van de eerstbedoelde waarde is. Wij menen dat de oprisping van de gevolgen van de destijds gemaakte systeemfout nu niet op deze mensen mag worden verhaald, zonder een uitleg naar die kant. En dan te bedenken dat het ook allemaal nog niets heeft uitgehaald, want bepalend voor de hoogte van de aanslagen is de door de heffende instantie noodzakelijk geachte op- orengst; de taxatie zelf is niet meer dan een hulpmiddel om tot een verdeling van de poet te komen. orrect handelen toen zou heel wat gedraai en geconfereer hebben kunnen voorkomen. Ik merk in dit verband op dat portefeuillewisselingen deze zaak niet kunnen hebben beïhvloed. Het is kort dag. Op 1 januari aanstaande moet de nieuwe verordening in werking treden. Onder de druk der omstandigheden moet er nu weer van alles worden beslist. Deze haast bekomt mijn fractie ^eker op dit punt slecht. Wij hebben sterk het gevoel dat, wanneer in het verleden beter huiswerk zou zijn gemaakt, de problemen thans geringer van omvang en anders van karakter zouden zijn geweest.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 13