431
$3l
De heer Geerts heeft met name de financiële verhouding tussen rijk en gemeenten aan de orde ge
steld. Ik ben het met hem eens dat het een bijzonder vreemd verschijnsel is dat het rijk zich een gro
tere toename van het volume-accrès heeft toegedacht dan voor gemeenten geldt, zonder overigens
enige motivering daarvoor te geven. Zowel de Raad voor de Gemeentefinancién als de Commissie
voor de financiën van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten hebben daarop gewezen.
Een zelfde opmerking heeft mevrouw De Jong gemaakt. Zij heeft daarbij gezegd dat het bijzon
der jammer is dat ook dit jaar niet doorzichtig wordt wat de doorwerking is van Bestek '81 Het Bestek
is inmiddels bijgesteld, men kan niet meer spreken van de situatie zoals die vorig jaar was. Onder druk
van de Kamer heeft de regering nogal wat ombuigingen tot stand gebracht. Blijft alleen over wat wij
zeker weten, namelijk de verlaging van de algemene uitkering uit het Gemeentefonds met acht ton en
de beperkingen rond de scholenbouw. Dit raakt ons (nog) niet zozeer direct financieelmaar in de toe
komst zal dit naar mijn mening wel het geval zijn. Ondertussen zullen echter wel de verbeteringen
aan de gebouwen doorgang moeten vinden. De beperkingen zullen het onderwijs ook inhoudelijk kun
nen raken. Verder is het bijzonder moeilijk om uit de rijksbegroting op te maken hoe de verdere be
zuinigingen op rijksterrein ten opzichte van de gemeenten zullen doorwerken. Ook op dat punt zijn
opmerkingen gemaakt door de Raad voor de Gemeentefinanciën en de Commissie voor de financiën
van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
De heer Miedema heeft zijn opmerking uit de afdelingsvergadering herhaald over de verwach
te winstuitkering van Frigas en de verwachte stijging daarvan van 1980 tot 1984. Ik kan slechts her
halen wat ik in de afdelingsvergadering heb gezegd: ik meen dat het een verantwoorde raming is op
grond van de momenteel beschikbare gegevens. Zodra mocht blijken dat deze raming moet worden bij
gesteld in negatieve zin, zullen wij met een bijstelling van het beleidsplan bij de raad moeten komen.
Op de twee voorstellen over de onroerend-goedbelasting die in beginsel vanuit de raad zijn aan
gekondigd en ook op de algemene beschouwing van de heer Pruiksma wil ik graag morgen namens het
college terugkomen.
Er zijn enkele opmerkingen gemaakt met betrekking tot het onderwijs, die allemaal de uitbouw
van het universitair onderwijs betreffen. De heer Geerts heeft gezegd dat dit voor Friesland en voor
Leeuwarden zeer belangrijk is. Ik wil dit graag onderschrijven. De heer Miedema heeft gevraagd of
er nadere mededelingen over zijn te doen en de heer Schaafsma heeft een wat negatieve conclusie ge
trokken door te zeggen dat de hoop op uitbreiding van de universitaire vestiging is vervlogen. De heer
Schaafsma heeft trouwens wel meer negatieve conclusies getrokken dan alleen die met betrekking tot
het hoger onderwijs. Dat de hoop op uitbreiding van het universitair onderwijs is vervlogen, is een
conclusie die het college niet trekt. Als het college dat wel zou doen, hoeft het verder niet veel aan
deze uitbreiding te doen. Het zou in strijd zijn met de opstelling die het college op dit moment heeft.
Wij blijven in goed overleg met provinciaal bestuur in het kader van de door provincie, gemeente en
Fryske Akademy gevormde Commissie voor het wetenschappelijk onderwijs alert - om de heer Geerts
te citeren - op dit gebied. Uiteraard kon er in deze tussentijd weinig gebeuren, maar wel is een ge
sprek gevoerd tussen de Commissie voor het wetenschappelijk onderwijs - versterkt met vertegenwoor
digers van het college van b. en w. en GS - met de Rijksuniversiteit van Groningen over de gezamen
lijk te voeren strategie. Het is van het grootste belang voor de provincie en voor de gemeente Leeu
warden. Gezien de verhouding waarin wij werken, is het ook een belangrijke aangelegenheid voor
het bestuur van de hoofdvestiging van de Rijksuniversiteit te Groningen. Het gaat immers om uitbrei
ding van de universiteit in het Noorden met een tweede poot in Leeuwarden, waartoe in beginsel al
is besloten. Drie weken geleden zijn die besprekingen gevoerd, er wordt over en weer overlegd welke
strategie nu zou moeten worden gevoerd om tot een verdere uitbreiding te komen. Daarbij zal met na
me de kwestie aan de orde komen van de verbinding tussen de verwachte heao-opleiding en de eco
nomische faculteit in Groningen. Verder wordt bekeken of het niet alle zin heeft om in het kader van
de verdeling van de gelden over het Noorden (het ISP) - uit persberichten heb ik begrepen dat Gronin
gen al een aantal arbeidsplaatsen in het kader van het onderwijs heeft gekregen - extra plaatsen voor
de onderwijsvestiging in Friesland te krijgen, wat dan weer zoveel studenten inhoudt. Daaraan gere
lateerd zijn mogelijkheden voor een grotere spreiding van studiemogelijkheden dan wij op dit ogen
blik krijgen. Helaas kan ik daar geen verdere mededelingen over doen. Vrij spoedig na de verwikke
lingen rond de Open Universiteit zijn wij met het bestuur van de noordelijke universiteit gaan praten.
Ik heb er voldoende vertrouwen in dat een gezamenlijke strategie tussen Friesland en Groningen tot
stand kan worden gebracht.
Ik schrik er wel wat van, maar ik heb niets meer om op in te gaan.
De heer Rijpma (weth.): Een enkele opmerking nog na de toelichting die u, mijnheer de voorzit
ter, op een aantal punten al hebt gegeven.
De heer Geerts heeft het gehad over de bestemmingsplannen, globale of niet globale. Een discus
sie hierover moeten wij op niet te lange termijn voeren. De plannen die voorbereid zijn op basis van
gedetailleerde bestemmingsplannen, beginnen nu uit de pijplijn te komen. Inmiddels zijn gereedgekomen
de bestemmingsplannen rondom de Grote Kerk, Bonifatiuskerk/Turfmarkt en Oldegalileën. Het commen
taar van de commissie ex artikel 8 op het bestemmingsplan rondom de Grote Kerk is inmiddels ook al
binnen, op ons verzoek versneld behandeld, omdat dit het eerste bestemmingsplan is dat moet voldoen
aan de eisen die in het kader van het beschermd stadsgezicht door CRM worden gesteld. Ik ben hoop
vol ten aanzien van een aantal andere bestemmingsplannen. Ik hoop dat het eerste halfjaar van 1980
zodanig is dat wij weer in staat zijn om te zeggen dat het systeem dat wij hebben gevolgd niet zo slecht
heeft gewerkt als zich soms liet aanzien.
Meerdere leden hebben het punt van de invulling van bestemmingsplannen in de Schil aangesneden.
Deze opmerkingen betroffen overigens niet alleen de invulling maar ook de realisering van de objecten
binnen de bestemmingsplannen en dan met name de renovatie van de oude woningen. Inmiddels heeft
op bestuurlijk niveau een gesprek plaatsgehad met vertegenwoordigers van het rijk. Alle plannen zijn
in de ogen van diegenen die het moeten beoordelen te duur. In alle gevallen is sprake van een marge
van ten minste 10.000,waarvoor wij een modus moeten zoeken. Een aantal plannen zijn door
woningcorporaties ingediend. Deze plannen kunnen de toets van de kritiek van de rijksoverheid wat
bouwwijze en verbeteringswijze betreft niet doorstaan. Er zijn ook plannen bij die op bouwkundige en
ook planologische gronden zo negatief worden beoordeeld dat het advies is om niet meer aan renovatie
te beginnen. De resultaten van dit gesprek zijn pas enkele dagen geleden bekend geworden. Op naar
ik meen 7 januari heb ik de woningcorporaties gevraagd voor een gesprek met ons ten einde vast te stel
len op welke punten wij het beleid moeten voortzetten en op welke punten wij mogelijk tot een bijstu
ring van het beleid moeten komen. Het gaat om een aantal woningen dat tussen de 500 en de 1 .000 ligt.
Het is dus een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van het herstel in onze stad. Ik hoop dan ook in
de loop van de maand januari of begin februari met nadere mededelingen in college en in commissies
te kunnen komen. Hopelijk worden wegen gevonden waar het verschil "slechts" geld is, om in ieder
geval voor die plannen te kunnen komen met een modus, waardoor het toch mogelijk wordt om deze
woningen een opknapbeurt te geven die ze voor een lange reeks van jaren weer geschikt maakt als een
goede maar ook een goedkope vorm van volkshuisvesting in onze stad.
In het verlengde hiervan liggen ook de opmerkingen over het woningbouwprogramma voor de toe
komst. De heer Geerts heeft hier enkele woorden aan gewijd. Wij gaan op het ogenblik collegiaal en
ambtelijk na in hoeverre het mogelijk is om een wat andere opzet van de woningbouwnota te maken.
Wij zoeken naar een modus om te komen tot een echte volkshuisvestingsnota, waarin veel meer facet
ten aan de orde worden gesteld dan in een pure Nota woningbouwbeleid. Ik denk echter dat de eerste
nota met een veranderde opzet nog lang niet aan alle eisen voldoet die een gei'ntegreerd volkshuisves
tingsbeleid eigenlijk zou vereisen. Ik weet ook niet of wij in staat zijn om deze nota in 1980 gereed
te krijgen en af te ronden. Het zou weieens kunnen zijn dat een veranderde opzet meer tijd zal ver
gen. Misschien is dat ook niet zo erg. Waar wij deze nota voor nodig hebben, is onder andere voor een
beoordeling van het beleid zoals wij dat willen gaan voeren in Camminghaburen-Zuid. In dit gebied
zullen de eerste woningen toch niet voor 1982 worden opgeleverd. Dit betekent dus dat 1980 niet de
uiterste datum is waarop wij de gegevens die de nota ons moet opleveren ter beschikking moeten heb
ben. Ik zeg niet dat wij dan nog lang de tijd hebben, maar enige maanden respijt zitten er wellicht
toch wel in. Op dit moment kan ik er weinig meer van zeggen. In discussie is ook de vraag of onze
ambtelijke dienst dit kan verzorgen of dat wij hulp nodig hebben. Als wij hulp moeten hebben, tot in
hoeverre moet die hulp dan gaan? Wie zullen in staat zijn ons die hulp te verlenen? Wij hopen op niet
te lange termijn met u hierover van gedachten te kunnen wisselen.
Er zijn opmerkingen gemaakt over het centrum van Camminghaburen, in diverse toonaarden. Ik
wil hier nu liever niet op ingaan, omdat het in het voornemen ligt om de toezegging die ik indertijd
heb gedaan, gestand te doen, namelijk om in de maand maart met de nodige gegevens op tafel te ko
men. In de Commissie voor het Grondbedrijf zal dat hopelijk in de eerstvolgende vergadering in de
maand januari gebeuren.
Verder zijn er opmerkingen gemaakt over de volkshuisvesting met betrekking tot de bejaardenwo
ningen, een- en tweepersoonshuishoudens, gestapelde bouw. Met betrekking tot de een- en tweeper
soonshuishoudens zijn een aantal aanzetten gegeven voor de planvorming. Het moet nu komen tot de
uitvoering. Als ik goed ben ingelicht, dan zijn tegen de bouw van een 40-tal Van Dam-eenheden in
het bestemmingsplan Camstraburen geen bezwaren ingediend. Dit betekent dat ik goede verwachting
heb dat GS de verklaring van geen bezwaar snel zullen afgeven, zodat dit in ieder geval een te reali
seren project zal blijken te zijn. Ik hoop ook dat het plan, dat in de Wybrand de Geeststraat op sta
pel staat, binnen enkele weken zal worden afgerond en dus realiteit zal worden. Van de andere plan-