J4- 65 de waarden nog geen sprake was. Vandaar dat wij bij het opzetten van de begroting niet konden ver onderstellen dat deze taxaties een andere uitwerking zouden hebben dan waarover hier is gesproken. Nu is gisteren door de Partij van de Arbeid een voorstel ingediend om met de verhoging van de onroerend-goedbelastingen en reinigingsrechten niet verder te gaan dan een stijging van 5% boven de totaalsom van 1979, met dien verstande dat dit dan moet worden gecorrigeerd door een verlaging van de huisvuiIrechten die wij oniangs hebben vastgesteld. De heer Pruiksma heeft gevraagd om de volgen de gedachte mee te nemen in de overwegingen van het college. Hij stelde namelijk voor, zonder ove rigens een motie in te dienen, om de verhoging van de onroerend-goedbelasting te beperken tot gemid deld 5% en het totaal van de onroerend-goedbelasting niet in die mate te laten stijgen als nu het geval is. Beide voorsteden zijn in het college besproken. Uiteraard hebben beide voorstel len financiële con sequenties. De consequentie van het voorstel van de PvdA is dat er een gat valt in de begroting 1980 van rond 260.000, De consequentie van het voorstel van het CDA is dat er een gat valt van 400.000, Het voorstel van de heer Pruiksma werkt namelijk door naar de gebruikers van wonin gen èn bedrijfsgebouwen. Het college begrijpt de intentie waarmee de voorstellen zijn ingediend - beide beogen hetzelfde - en meent bovendien dat daarvoor een eenmalige dekking kan worden gevonden. De consequentie is uiteraard wel dat wij dit herstellen in de begroting voor 1981, want het gevolg is een trapsgewijze verhoging van de lasten in twee fasen en niet een verhoging in één keer zoals in het collegevoorstel het geval is. De dekking kan worden gevonden in de risicoreserve, die zoals u weet behoorlijk is ver sterkt ten gevolge van de verkoop van het openbaar slachthuis. Op zich hoeft de dekking dus geen pro blemen op te leveren. Gisteren werd verondersteld als zou er een dekking zijn in de meeropbrengst van de onroerend- goedbelasting voor 1979. Aanvankelijk was er inderdaad sprake van een meeropbrengst van ongeveer 400.000, Door verschuivingen en dergelijke is dit bedrag teruggebracht tot 162.000, De dekking die in de meeropbrengst kan worden gevonden, is dus op zich niet voldoende. Op zich lijkt mij ook dit geen probleem, omdat er een andere dekking is. De heer Pruiksma heeft als dekking aange geven het geraamde overschot voor de begroting 1980 van ruim vier ton. Ik wil u dat afraden, omdat wi in de loop van het dienstjaar een deel of zelfs alles van dit overschot nodig hebben voor bijstelling van de begroting. Het hoeft ook niet, gezien mijn opmerkingen over de risicoreserve. De hear Miedema: Wethalder Ten Brug soe allinne oan it wurd komme foar de pauze, mar üs moas- je is yn konsept klear. Miskien is it tsjinstich as de tekst foarlêzen wurdt, sadat de fraksjes dy yn har ren biried meinimme kinne. De Voorzitter: Dat is goed. De heer Pruiksma zal de motie voorlezen, zie ik. De heer Pruiksma: De motie luidt dan als volgt. "De raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 18 december 1979, beraadslagende over de begroting voor het dienstjaar 1980 en het voorstel tot wijziging van de Verordening onroerend-goedbelasting, in aanmerking nemende dat ten gevolge van de hertaxaties voor de onroerend-goedbelasting een verschuiving in belastingdruk optreedt van niet-woningen naar woningen, dat met name de categorie gebruikers als gevolg van vorenbedoelde taxaties een forse ver hoging van de nog op te leggen aanslagen tegemoet zullen zien, dat, gelet op de uitvoering van het in het verleden gekozen systeem, er aanleiding bestaat de verhoging gefaseerd in te voeren voor de categorie gebruikers, besluit tot zodanige gefaseerde invoering en besluit uit de risicoreserve een bedrag van 400.000,aan te wenden voor compensatie van de financiële gevolgen van een gefa seerde invoering van de verhoogde onroerend-goedbelasting voor de categorie gebruikers." De motie is ondertekend door de heer Miedema en door mij. (De heer Knol: Gebruikers van woningen of ook niet-woningen?) De motie spreekt over gebruikers. (De Voorzitter: Dat kan namelijk niet uit el kaar worden gehaald.) (De heer Knol: Ik vroeg het voor alle duidelijkheid.) De Voorzitter: De twee moties liggen nu voor ons. Wij hoeven het niet oneens te zijn over de dek king, zoals ook al uit de discussie en de motie van de heer Pruiksma blijkt. Ik stel voor dat de fracties hierover discussiëren. Ik wil u vragen om een moedige poging te doen om half tien weer te beginnen. De Voorzitter schorst, om 21 .00 uur, de vergadering voor de pauze. De Voorzitter heropent, om 21 .40 uur, de vergadering. De heer De Beer is inmiddels ter vergadering gekomen. De Voorzitter: Wij kunnen onze werkzaamheden voortzetten. Wij gaan door met de eerste instan tie over punt 3, het vaststellen van de Verordening onroerend-goedbelasting. De heer Geerts: Ik begrijp dat wij nog twee instanties hebben om over dit punt te spreken. (De Voorzitter: Wethouder Ten Brug heeft een verklaring afgelegd, dus dit is de eerste instantie.) Ik heb al geconstateerd dat het college kennelijk geen standpunt heeft ingenomen. Het lijkt mij duidelijk. Zowel het CDA als mijn partij vindt dat het gebruikersgedeelte van de onroerend-goedbe lasting erg hoog is uitgevallen. Wij hebben beide de intentie om daar wat aan te doen. Het CDA wil een en ander oplossen door ook het gebruikersgedeelte voor bedrijven met vier ton naar beneden te brengen. Wij zeggen dat wij het beter op andere wijze kunnen doen. Wij willen het spelen via de huisvuiIrechtenAls men de twee moties bekijkt, dan kan men één ding constateren, namelijk dat de motie van het CDA als voordeel heeft dat die wat eenvoudiger is en direct is gericht op het doel. Ik dacht echter wel dat dit doel minder goed wordt gediend dan met onze motie het geval is. Wat is na melijk de bedoeling? Wij willen het gebruikersgedeelte voor woningen omlaag halen en daarmee de totale belasting van de mensen die in de woningen wonen. Als men het doet, zoals het CDA wil, dan gaat er ook 50% naar de bedrijven en dat is nu juist niet het gebied waar de meeste pijn van deze be lasting wordt ondervonden. De pijn ligt bij de gebruikers van de woningen. Hoe kunnen wij deze laat ste groep het best bereiken? Door een andere belasting, die deze gebruikers ook moeten betalen - dat heet dan retributie, maar dat vind ik niet zo belangrijk -, te verlagen. Dat beoogt ons voorstel. Wij zijn ervan op de hoogte dat ons voorstel een wat structureel effect heeft. Wij zetten de huisvuilrech- ten nu op een laag niveau, waardoor die de komende jaren wat lager uit zullen komen, omdat de ver hoging aan een beperking is gebonden. Dit zal moeten worden ingehaald door een enigszins sterkere verhoging van de onroerend-goedbelasting. Op zich is dat niet zo erg. De onroerend-goedbelasting gaat wat omhoog. Vijftig procent wordt door de bedrijven betaald. Op deze wijze brengen wij ook op de langere duur een correctie aan in wat wij onjuist vinden in de huidige tarieven, namelijk dat de gebruikers te veel betalen. Gisteren is gezegd dat het bezwaar dit was, namelijk dat er een vast bedrag was. Dit vaste be drag kregen de mensen die het niet nodig hebben als gevolg daarvan dan ook. Het werkt precies an dersom. Als men het in de onroerend-goedbelasting stopt, dan krijgt iemand die een huisje van 60.000,heeft veel minder dan iemand met een huis van twee ton, als men belasting teruggeeft. Die krijgt namelijk 20/6 maal zoveel terug. Wij vinden dat, juist omdat het hier een vast bedrag be treft, de laagstbetaalde groepen relatief gezien het meeste terugkrijgen. Dat is een van de voordelen van onze motie. U zult begrepen hebben uit mijn verhaal dat wij de motie handhaven. De heer Pruiksma: Ik wil eerst graag een reactie geven op wat de wethouder voor de pauze heeft gezegd. Hij zei namelijk dat ik gesuggereerd zou hebben dat de wijze van taxatie enz. in Leeuwar den een belangrijke rol heeft gespeeld. Ik wil nadrukkelijk stellen dat ik niets heb gesuggereerd. Ik heb alleen meegedeeld wat een vaststaand feit is, niet meer en niet minder. Tegen de formulering van de wethouder maak ik op dit punt ernstig bezwaar. Het is dan ook zonneklaar dat men, als men na vijf jaar de taxatiegrondslag, de taxatie-opdracht, verandert, met een verschuiving komt te zitten. Ik heb dat gisteren uitvoerig uiteengezet, ik kom daar nu niet op terug. Wat de heer Geerts heeft gezegd, is natuurlijk waar. Als men een en ander consequent blijft toe rekenen aan het gebruikersdeel, dan gaat ook een stukje naar het gebruikersdeel van de niet-woningen Op zich is dit voor ons geen bezwaar, want die mensen hebben, maar dan in het verleden, gezien de verrichte taxaties relatief gezien een beetje te veel betaald. Om daaraan nu een argument in het te gendeel te ontlenen, gaat ons toch te ver. Waarom wij de motie van de heren Geerts en Knol onjuist vinden, hebben wij gisteren al uiteen gezet. Hij grijpt naar ons gevoel op een systematisch volstrekt onjuiste wijze in in het gemeentelijk systeem van heffingen. Het is en blijft een principiële fout om een geconstateerd manco in de belas tingsfeer af te doen door het over te hevelen naar de sfeer van de huisvui IrechtenDie laatste heffing verschilt nu eenmaal principieel van de eerste. Punt is dat wij bezwaren hebben tegen de hoogte van het tarief voor gebruikers. Daar komt het hele verhaal op neer. Welnu, als men dat vindt, dan moet men het tarief verlagen en niet gaan rom melen in de marge van andere sectoren. Als men het tarief te hoog acht, dan moet men daar iets aan doen. Daar komt ons voorstel dan ook keihard op neer. Als men namelijk het tarief doen van de tariefs-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1979 | | pagina 34