4
"De raad der gemeente Leeuwarden, vernomen hebbende dat op korte termijn een beslis
sing van de regering valt te verwachten over de vestigingsplaats van het hoofdkantoor
van de Postbank, overwegende
dat de Postbank is aan te merken als een nieuwe dienst, zoals bedoeld in het kader van
het rijksbeleid ten aanzien van de spreiding van de rijksdienst;
dat het voor de hand ligt dat de regering in verband met het hiervoor bedoelde beleid
een vestigingsplaats voor het hoofdkantoor van de Postbank in het Noorden des lands
ernstig in overweging neemt;
dat een aanwijzing van Leeuwarden als vestigingsplaats van dit hoofdkantoor, welke
zeer goed zou aansluiten bij de daar reeds aanwezige vestiging van de Girodienst en
de afdeling Consumptief Krediet, in overeenstemming zou zijn met de herhaaldelijk
door bewindslieden en de Centrale Directie van de PTT geuite zienswijze, dat wat
PTT-vestigingen in Leeuwarden betreft het accent zou moeten liggen op de gelddien-
sten;
dat de Bestuurscommissie Noorden des lands Leeuwarden als vestigingsplaats voor de
Postbank aanbeveelt;
dat Friesland er, mede gelet op de problemen met betrekking tot de uitvoering van de
regeringsbeslissing van 24 april 1975, waarbij aan Leeuwarden 400 arbeidsplaatsen van
de Centrale Directie (of randdiensten) der PTT zijn toegezegd, thans aanspraak op kan
maken dat de rijksoverheid een substantiële bijdrage levert aan de stimulering van de
(hoogwaardige) werkgelegenheid in Friesland en Leeuwarden,
besluit er met de meest mogelijke klem bij de regering op aan te dringen Leeuwarden
aan te wijzen als vestigingsplaats van het hoofdkantoor van de Postbank."
Wij verzoeken u deze motie ter kennis van de regering te brengen.
De Voorzitter: Ik kan vrij kort zijn in mijn beantwoording namens het college. Als ik er toch iets
van zeg, dan is dat alleen maar om te onderlijnen dat een beslissing als deze voor Leeuwarden van
eminente betekenis is. Naast de verschillende stappen die het college de afgelopen weken reeds heeft
ondernomen - ik kan u verzekeren dat het college zeer attent is in deze -, is het stellig een goede
zaak dat men in Den Haag weet dat niet alleen het college van b. en w. met klem pleit voor het in
gunstige zin nemen van een beslissing in deze voor Leeuwarden, maar dat dit, zoals blijkt uit de in
diening van dit voorstel door de vijf fractievoorzitters, door de gehele raad wordt gedaan. Ik zou al
leen in herhaling kunnen treden van datgene wat in deze zelfde zaal door u en ook van deze zijde
van de tafel meermalen is gezegd. Ik doe dat niet, maar onderlijn alleen het grote belang van deze
problematiek voor Friesland en met name voor de hoofdstad van Friesland. Ik spreek stellig namens het
college, als ik zeg dat wij ons graag achter deze motie scharen en datgene, wat wordt verzocht, op
de kortst mogelijke termijn ten uitvoer zullen brengen.
De motie van de heer Geerts, mevrouw De Jong, de heren Miedema en Schaafsma en mevrouw
Van der Werf wordt met algemene stemmen aangenomen.
Punt 2.
De Voorzitter: Ik heb van mevrouw Van der Werf vernomen dat de heer Van der Wal vanavond
niet aanwezig zal zijn. Zijn er verder nog berichten van verhindering, mijnheer Reumer?
De heer Reumer (secr.)Ja, mijnheer de voorzitter. De heer Bijkersma is verhinderd en de heer
Van den Eist komt wellicht later ter vergadering.
Rondgezonden mededelingen.
Sub A t.e.m. D.
De berichten en het besluit worden voor kennisgeving aangenomen.
Sub E en F.
De brief en de beschikking worden voor kennisgeving aangenomen.
5
Sub G en H.
De verzoeken en de brief worden in handen van b. en w. gesteld om preadvies.
Punten 3 en 4 (bijlagen nos. 69 en 89).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 5 (bijlage no. 61).
De Voorzitter: Er staat helaas een foutje in de raadsbriefIn de tweede alinea staat "6 kleine wo
ningen", dit moet zijn "66 kleine woningen".
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punten 6 t.e.m. 13 (bijlagen nos. 59 62 86 88 87 74 79 en 80).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 14 (bijlage no. 66).
De Voorzitter: Zeer recentelijk is een schrijven van de minister van Verkeer en Waterstaat ont
vangen. Het lijkt gewenst om de raad daaromtrent nader te informeren. Verder moet enige onduide
lijkheid in de raadsbrief nader worden toegelicht. Op grond daarvan stel ik voor dit punt vandaag
niet te behandelen, maar vandaag over drie weken. Kan de raad hiermee instemmen?
De Raad stemt hiermee in.
Punten 15, 16 en 17 (bijlagen nos 81, 82 en 85).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 18 (bijlage no. 83).
De Voorzitter: Met betrekking tot dit punt over het aangaan van een huurontbindingsovereenkomst
van het pand Berlikumermarkt 15 en een brief van de heer J. Doetjes over dit pand stel ik eveneens
twee brieven van de heer S. Jansma, van 3 februari en 18 februari, ter discussie. Ik neem aan dat
men kans heeft gezien de zeer recente brief van 18 februari op de tafels te leggen.
De heer Geerts: Die brief van 18 februari is er geloof ik niet, ik heb hem in ieder geval nog niet
gelezen.
Het gaat bij dit punt om een voorstel tot verkoop van een caféruimte. Er is een bezwaarschrift van
de heer Doetjes binnengekomen. Het is ons bekend dat er een schriftelijke overeenkomst bestaat tussen
de heer Doetjes en de vorige huurder van het pand. Wat kunnen de consequenties hiervan voor de ge
meente zijn? Is het ook zo dat de heer Doetjes eventueel naar de rechter kan stappen en af kan dwin
gen dat hij in de plaats wordt gesteld van de vorige huurder? Of kan hij afdwingen dat de vorige huur
der toch een beroep doet op de kantonrechter om deze in de plaats stelling te verkrijgen? Er staat in
de raadsbrief dat het niet is gebeurd. Het is ons bekend dat de schriftelijke overeenkomst, nadat die
tussen de heer Doetjes en de vorige huurder was aangegaan, eenzijdig door de vorige huurder werd be
ëindigd. Is dit allemaal wel mogelijk? Zitten daar geen consequenties voor de gemeente aan vast?
Kan de gemeente het zich uit een oogpunt van behoorlijk bestuur - misschien een wat zware term in
dit verband - veroorloven om aan deze overeenkomst, die toch wel feitelijk bestaat, voorbij te gaan?
Komt de oorspronkelijke huurder niet voor enorme consequenties te staan, als de heer Doetjes eventu
eel naar de rechter stapt?
Voordat wij akkoord kunnen gaan met dit voorstel, wil ik graag de reactie van het college verne
men.
De heer De Pree (weth.): De heer Geerts is vrij kort geweest in zijn opmerkingen. Ik zal ook pro
beren om het kort te houden, hoewel de verleiding groot is om de hele geschiedenis op te halen. Deze