- 6 -
kunnen krijgen. Het is een uitleg, die ik u toch onder ogen wil brengen
om te kijken wat de voor's en tegen's zijn. Datgene, wat de minderheid
op bladzijde 12 suggereert, zou moeten worden onderzocht.
Vervolgens het hoofdstuk "Inspraak en participatie". De commissie
heeft duidelijk gekozen voor een gescheiden systeem, dat dan ook zeer
consequent moet worden toegepast. Men kent de nota van onze fractie over
de organisatie van de stadsvernieuwing; wij delen de mening van de com
missie. Wel hebben wij nog een vraag aan de commissie. Is het mogelijk om
voor de gewenste representativiteit van contactgroepen criteria te ont
wikkelen en richtlijnen op te stellen? Hiermee wordt vermeden dat toe
vallig op een bijeenkomst aanwezige personen de contactgroep gaan beman
nen. Een ieder moet aan de bak kunnen komen.
Op bladzijde 16 wordt gesproken over mogelijkheden met betrekking
tot de werkwijze van contactgroepen. Er zijn enkele experimenten aan de
gang. Een vraag is dan of men, gezien de voorlaatste alinea op bladzijde
16, de activiteiten die direct of indirect vanuit de contactgroepen wor
den ontwikkeld niet moet opnemen in de randvoorwaarden en richtlijnen.
Hierdoor weet een ieder vanaf het begin of iets wel of niet wordt onder
zocht en of iets wel of niet binnen de formulering van de werkwijze met
betrekking tot een bepaalde projectgroep en een bepaalde contactgroep
valt. Dit, opdat er niet in een later stadium onduidelijkheid ontstaat
over de vraag of iets al dan niet vanaf het begin in het planproces was
opgenomen.
Bladzijden 18, 19 e.v. gaan voor een deel over de projectorganisatie
op het gebied van de ruimtelijke ordening. Wij hebben kennis genomen van
het advies van de directie van de Dienst Stadsontwikkeling. Zonder hierop
in detail te willen ingaan, lijkt mij dat er bij lezing van de bladzijden
19 en 20 enige onduidelijkheid zou kunnen ontstaan met betrekking tot de
exacte afbakening van bevoegdheden. Bevoegdheden in tweeërlei opzicht:
bevoegdheden in de directe lijn college-commissie-projectgroep-directie
en in andere zin het functioneren van projectgroepleden vanuit een ambte
lijke organisatie naar de directie en de diensthoofden toe. Ik neem aan
dat u uitvoerig kennis hebt genomen van de nota van onze fractie. Van
deze nota hebben wij aardig wat terug kunnen vinden in dit rapport. De
duidelijkheid gebiedt wel te zeggen dat er geen enkel misverstand moet
ontstaan dat, nu in het rapport van de Commissie Een goede raad wordt
gesuggereerd om een duidelijk andere werkwijze te volgen, de bestuurlijke
en ambtelijke verantwoordelijkheden duidelijker dan in het rapport is ge
beurd uiteengezet moeten worden. Er is een. figuur mogelijk, waarbij onder
door de raad geformuleerde uitgangspunten een bepaalde projectgroep aan
het werk gaat en de werkgroep rechtstreeks rapporteert aan de adviescom
missie en aan het college van b. en w.terwijl de diensthoofden, die
mensen in de projectgroep hebben "geleverd", slechts bij wijze van het
dragen van verantwoordelijkheid - het woord "correctie" is hier niet op
zijn plaats - op een bepaald moment in de procedure de mogelijkheid krij
gen om hun opvattingen kenbaar te maken, zowel bij de adviescommissie
voor de stadsvernieuwing als bij het college. Dit moet gebeuren zonder
dat daardoor het rapport van de projectgroep wordt aangetast. Anderszins
zijn er figuren denkbaar waarbij in een tussenstadium de directie aan
wijzingen geeft, ondanks het feit dat de projectgroep binnen de aan haar
gegeven opdracht is gebleven, om wijzigingen in de rapportage van de pro
jectgroep aan te brengen. Het zal u duidelijk zijn dat wij meer neigen
naar de eerste lijn, maar wij verzoeken u toch nog om deze zaak eens dui
delijk op een rij te zetten wat betreft de uitwerking die de commissie
in hoofdstuk 6 meent te moeten geven.
Op bladzijde 1~9 wordt ingegaan op de formulering van de taakopdracht.
Er worden drie hoofdtaken genoemd. Een en ander komt enigszins "reactief"
over. Dit zal echter niet de bedoeling zijn. De vraag is of in de formu
lering van de taakopdracht niet een wat actievere rol voor deze commissie
kan worden gecreëerd. Zoals in punt I is omschreven, lijkt het alsof men
een beetje gaat zitten wachten op knelpunten die worden gesignaleerd. Men
kan zich evenwel ook een andere werkwijze voor deze commissie, die zo
zwaar bemand is, voorstellen.
Ik ga vervolgens over naar bladzijde 22. Ik wil voor de duidelijk
heid nog even herhalen dat naar ons gevoel in ieder geval bij de verdere
studies en rapportage de relatie tussen b. en w. en raad aan de orde zal
moeten komen. Verder zullen er criteria voor de controlefunctie van de
raad moeten komen. Een vraag die ik koppel aan punt 5 van hoofdstuk 7»
"Verdere studies en rapportage", is deze. Is het niet zinvol om een be
geleidingscommissie binnenstad in te stellen, als het gaat om te komen
tot het beschermd stadsgezicht?
De heer BoelensIk wil graag een paar opmerkingen maken naar aan
leiding van de positie van de gemeenteraad. In het rapport wordt op pa
gina 3 gesteld dat de grondwetgever indertijd een aantal beginselen voor
ogen stond, onder andere het representativiteitsbeginsel en het beginsel
van het zogenaamde bestuursprimaat van de raad. Van het representativi
teitsbeginsel wordt gezegd dat de representatieve democratie aanvulling
behoeft met vormen van inspraak en participatie. De hoofdstukken 4 en 5