2' over een interpellatie gehouden, met name over de problemen die op dat moment speelden en nu nog steeds spelen. Middels een motie is er toen op aangedrongen dat burgemeester en wethouders de eisen van de actievoerders in Den Haag zouden ondersteunen. Ik ga er zonder meer van uit dat dit intussen is gebeurd, maar mijn vraag is wel wat verder door het college is ondernomen of nog ondernomen zal worden tegen het nogal falende onderwijsbeleid van de regering. Ik begrijp dat wij als gemeente, ge zien onze financiële middelen, alle ontslagen die nog in het onderwijs zullen vallen niet op onze nek zullen kunnen nemen, maar ik vraag mij af of er in dezen wellicht andere mogelijkheden zijn. Kunnen bijvoorbeeld de ISP-gelden worden aangewend voor het in het onderwijs subsidiëren van experimente le werkgelegenheid door aanvulling van de uitkering voor wachtgelders tot 100%? Zijn er in dit op zicht mogelijkheden en welke andere mogelijkheden ziet het college om op dit terrein een gemeente lijk beleid te kunnen voeren? De heer Visser: Mijn opmerkingen betreffen de vragen 206 en 207. Het gaat mij niet zozeer om het verschijnen van de Raamnota Onderwijsbeleid, ik zou enkele meer algemene opmerkingen willen ma ken. Niet alleen in de sector onderwijs, maar in alle sectoren van de gemeentelijke huishouding is sprake van een stuwmeer van wensen op velerlei terrein. Het zou mijns inziens plezierig zijn als de wethouder zou kunnen aangeven op grond waarvan het tot nu toe niet mogelijk is gebleken voldoen de mankracht voor het opstellen van de raamnota vrij te maken. Het lijkt mij goed dat daarover eens een duidelijk geluid wordt gehoord. Vraag 212 betreft het experiment "vervangingspools" bij het onderwijs. In de praktijk is gebleken dat dit nogal eens moeilijkheden oplevert en ook uit het antwoord van burgemeester en wethouders komt dit naar voren. De resultaten van dit experiment zijn niet onverdeeld gunstig. De moeilijkheid is naar mijn mening dat tijdelijke krachten, wanneer zij voor langere tijd worden ingezet, op een ge geven moment weer door een "pooler" moeten worden vervangen. Onderwijskundig gezien zet ik daar vraagtekens achter omdat men daardoor steeds met wisselingen komt te zitten. Uit bestuurlijk oogpunt bezien geeft het natuurlijk wat de vervanging betreft wel een stukje continuïteit, maar het onderwijs kundig aspect vind ik in dezen nogal belangrijk en dat komt in dit kader naar mijn mening in het ge drang. Mevrouw De Haan—Laagland: Ik ben wat later binnengekomen zodat het niet onmogelijk is dat ik een inmiddels reeds gestelde vraag zal herhalen. - In antwoord op vraag 206 die handelt over het tijdstip van verschijnen van de Raamnota Onder wijsbeleid wordt door het college gesteld: "Wij verwachten thans dat een concept-nota rond de jaar wisseling gereed zal kunnen zijn." Ik zou willen vragen hoe reëel deze mededeling is en voorts wil ik graag vernemen welke deelnota's eventueel nog zullen verschijnen. Vraag 213 betreft de ervaringen met de duobanen. Inmiddels heb ik de verslagjes inzake ervarin gen met deelbanen ontvangen en ik vraag mij af of het college in dit opzicht stimulerend zou kunnen optreden door het doorgeven van de positieve ervaringen met de deelbanen aan het onderwijzend per soneel. De laatste zin van het antwoord luidt: "Daarom zijn wij voorzichtig met het stimuleren hier van en wachten wij initiatieven van de betrokkenen af." Gezien de positieve ervaringen zou het col lege zich naar mijn mening niet zo afwachtend behoeven op te stellen en overigens geloof ik dat de aan de betrokkenen te stellen voorwaarden, waarover door u wordt gesproken, ten onrechte wel eens te hoog worden gesteld. Het is op zichzelf goed hoge eisen te stellen, maar als diezelfde hoge eisen niet aan de rest van het onderwijzend personeel worden gesteld dan worden de verhoudingen mijns in ziens wat scheef getrokken. De heer Ten Brug (weth.): Eerst de vragen 206 en 207. Het is waar dat het erg moeilijk is - dat verdriet mij overigens zeer - met de onderwijsnota te komen. Op de tweede zin van vraag 207 wil ik in dit verband wel even reageren. Daar staat: "Aanvankelijk is de raad afgescheept met de mede deling dat een dergelijke nota niet noodzakelijk zou zijn." Dat iets dergelijks zou zijn gebeurd kan ik mij niet herinneren. Ten eerste scheep ik de raad niet af en ten tweede heb ik zoiets niet gezegd. Wij hebben in 1978/1979 gesteld - dat heeft deze hele periode gegolden en het geldt voor een deel nog -: "In verband met de personeelssituatie op de afdeling Onderwijs, de onzekerheden aangaande plannen van de minister van Onderwijs en de problemen die betrekking hebben op de inpassing van de deelplannen in het te zijner tijd samen te stellen integrale beleidsplan moet het op korte termijn opstellen van de Raamnota Onderwijsbeleid op dit moment als een te zware opgave worden beschouwd. Bij de volgende bespreking over de begroting hebben wij naar ik meen het woordje "te" laten verval len, maar het is nog steeds een zware opgave, met name omdat op het terrein van het onderwijs - er is nu eenmaal sprake van een centraliserende aanpak, daarmee zullen wij helaas genoegen moeten ne men - een grote onzekerheid bestaat omtrent hetgeen uiteindelijk zal gebeuren. De enige zekerheid is op dit moment dat de basisschool tot stand zal komen, al is de veronderstelling dat dit in 1983 het geval zou zijn zo langzamerhand ook weer in onzekerheid komen te verkeren. Het voortgezet onder wijs, al hetgeen daarmee samenhangt en de landelijke aanpak ervan is echter, zoals een ieder bekend is, op dit moment een terrein vol vraagtekens. In het antwoord wordt over het rond de jaarwisseling ter tafel komen van een concept-nota ge sproken. Het is de bedoeling in januari een voorlopige opzet met de Commissie voor het Onderwijs te bespreken, opdat wij zullen kunnen vernemen hoe de commissie over zo'n voorlopige opzet denkt. In die voorlopige opzet zal een aantal uitgangspunten worden aangegeven. Het lijkt mij, ook gezien de ervaringen bij de tot nu toe gevoerde besprekingen, goed dat wij de raamnota op grond van een goede gedachtenwisseling met de Commissie voor het Onderwijs samenstellen. Anders zouden wellicht verkeerde verwachtingen kunnen worden gewekt. Overigens is het ook de wens van de Commissie voor het Onderwijs ter zake inspraak te hebben. Eind januari - dat kan mijns inziens als "rond de jaarwis seling" worden beschouwd - zal een vergadering van de Commissie voor het Onderwijs plaatsvinden. Ik neem aan dat de voorlopige opzet op dat moment in het bezit van de leden van de commissie zal zijn, maar misschien zullen zij wat te weinig tijd hebben gehad om het stuk reeds in de commissiever gadering van januari te bespreken. Ik noem nu in dit verband voor het eerst een concrete datum, iets wat ik tot nu toe niet heb gedurfd. Hopelijk praat ik hiermee mijzelf niet voorbij, ik zal de verdere gang van zaken in ieder geval in het oog houden. Een andere vraag is welke deelnota's zullen worden uitgebracht. De integratienota k.o./l.o. is inmiddels verschenen, zij is voorgelegd aan het veld en de reacties daarop vanuit het veld zijn sinds kort binnen. Op het ogenblik is men met de verwerking daarvan bezig en die reacties zullen vervol- gens tezamen met de nota opnieuw in de Commissie voor het Onderwijs aan de orde worden gesteld. Het is voorts onze bedoeling met een nota inzake integratie van de gemeentelijke opleidingsschool voor kleuterleidsters (afgekort KLOS) en de pedagogische academie te komen, maar daartoe zullen wij moeten wachten op een aantal beslissingen van de minister van Onderwijs over het spreidingsplan. U weet dat dit onderwerp in de centrale commissie voor het onderwijsoverleg aan de orde is geweest. De minister heeft ter zake echter nog geen uitspraak gedaan zodat wij in dit opzicht niet verder kun nen, met name ook niet omdat het een rijksschool betreft. Voorts ben ik voornemens met een nota of misschien aanvankelijk met een notitie te komen om trent de ontwikkeling van het buitengewoon onderwijs, dit naar aanleiding van de concept-interim- wet speciaal onderwijs. Als u de termen "concept" en "interim" in aanmerking neemt, dan zal het u duidelijk zijn dat het op dit moment nog een vrij vage affaire is. Het lijkt mij echter goed een en an der toch te bespreken omdat eruit zou kunnen voortvloeien dat wij met het buitengewoon onderwijs - afgezien van het zeer belangrijke project rondom de Prof. Grewelschool - tot een aantal dwarsver bindingen zullen moeten komen, vooruitlopend op hetgeen naar verwachting te zijner tijd in de wet speciaal onderwijs zal worden geregeld. Ten aanzien van de beheersvormen en ouderparticipatie in het kader van het openbaar onderwijs moeten wij helaas op de wettelijke regeling wachten. Zoals u weet leefden bij het vorige kabinet be paalde gedachten hieromtrent. Er ligt nu naar ik meen een initiatief-wetsontwerp van de heer Van Kemenade ter tafel en er is eveneens een wetsontwerp van de minister, maar de Kamer is er nog niet uit. Ik heb gehoord dat men inmiddels wat deze aangelegenheid betreft toch iets verder is gekomen, maar zolang hieromtrent geen beslissingen zijn genomen kunnen wij de raad op dit punt geen voor steilen voorleggen. Indertijd is ook een nota scholenbouwplannen genoemd, een nota die - dit geldt dan met name voor de planning voor het nieuwe basisonderwijs, nu kleuter- en lager onderwijs - een vervolg op en een uitwerking van de eerste nota integratie k.o./l.o. zal zijn. Voordat de verschillende deelnota's zullen verschijnen zal naar ik aanneem wel een aantal noti ties worden uitgebracht, zoals eerder een notitie ter tafel is gekomen inzake het onderwijs aan cul turele minderheden. Wij zullen met een notitie komen over het volwassenenonderwijs, de open-school projecten. Daarover is in de commissie gesproken en het is de commissieleden bekend dat er contac ten zijn geweest met organisaties die in de stad op dit terrein werkzaam zijn. De betrokken organisa ties zullen ons in januari rapporteren en zodra dat zal zijn gebeurd zullen wij, alvorens de stukken naar de minister te zenden, met de betreffende notitie in de Commissie voor het Onderwijs komen. Ook over punt 209 inzake het fonds onderwijsontwikkeling is een vraag gesteld. Dat was aanvan kelijk een heel klein fonds, het ging naar ik meen om een bedrag van circa 15.000, Het was de bedoeling met dit geld heel specifieke ontwikkelingen, die nog niet als behorend tot de normale on derwijssituatie konden worden beschouwd, op te vangen. Indertijd is er bijvoorbeeld een proef geno men met speel- en leerklassen bij het lager onderwijs; dat soort activiteiten hebben wij uit genoemd

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1980 | | pagina 79