12.10'
betekent, negatief geredeneerd, dat wij niet tegen fusie waren. Naar ons oordeel diende de mogelijk
heid van een fusie bekeken te worden. De hierop betrekking hebbende vraag hebben wij aan het veld
voorgelegd, wat naar mijn mening de meest plezierige weg was die wij in dezen konden volgen. Het
duidt op een behoedzaam beleid van het college dat wij, alvorens ter zake tot een standpuntbepaling
te komen, de hierbij betrokkenen horen.
De heer Buising: U bent naar ik begrijp niet tegen fusie. Mag ik zo vrij zijn dit in die zin te inter
preteren, dat u ervoor bent?
De heerTen Brug (weth.): Neen, u begrijpt het best! Natuurlijk is in het college niet op voor
hand gesteld dat nooit en te nimmer een fusie zal mogen plaatsvinden, want als je op zo'n standpunt
staat leg je de betrokkenen geen vraag over de mogelijkheid van een fusie voor. Wij zijn nu met de
mensen bezig deze vraag te beantwoorden, vandaar dat ik over het horen van het veld spreek. Hoe
eerder men met reacties komt - wij hebben allereerst gepoogd nog voor de zomervakantie reacties bin
nen te krijgen, maar er is steeds opnieuw om uitstel gevraagd -, hoe eerder het college ter zake een
standpunt kan innemen.
De Voorzitter: Als u zich de destijds gevoerde discussies herinnert, zal het u volkomen logisch
voorkomen dat het college indertijd een mededeling de wereld in heeft gestuurd zoals zij is gedaan.
De reacties moeten wij nu afwachten.
De heer Ten Brug (weth.): Dan.ben ik nog een antwoord schuldig op de vraag van de heer Bijker-
sma. De kwestie van de overlast is destijds inderdaad met de directies van de scholen opgenomen en
ik heb de indruk dat de overlast aanmerkelijk minder groot is dan voorheen. Ik durf niet te zeggen
- daarover heb ik geen berichten - dat het helemaal voorbij is, maar het ging destijds vooral - wij
hebben ook in het gebouw nogal wat rumoer gehad - om het door de leerlingen in bezit nemen van
het gebouw en in verband daarmee ook een klein beetje om het in bezit nemen van de wijk. Zo lang
zamerhand is er naar ik aanneem wel een evenwichtssituatie ontstaan.
De heer Bijkersma: Omdat het steeds weer andere kinderen zijn, dient hieraan mijns inziens voort
durend aandacht te worden besteed. Ik heb overigens het gevoel dat de kinderen best willen meewer
ken en dat niet opzettelijk overlast wordt bezorgd.
E. Hoger onderwijs.
De heer Visser: Vandaag hebben wij via een radiobericht kennis kunnen nemen van de beslissing
van "Den Haag" dat voor de universitaire vestiging in Friesland de afdeling milieukunde niet wordt toe
gewezen. Hebt u hierover officieel bericht ontvangen? Zo ja, zijn de motieven voor deze beslissing
bekend?
De heer Ten Brug(weth.): Ik heb het bericht niet gehoord en een specifieke aanvraag inzake een
afdeling milieukunde kan ik mij eerlijk gezegd uit Friesland ook niet voorstellen.
De Voorzitter: Het betreft een aanvraag van de hogere landbouwschool. Voor het h.b.o./w.o.
staat milieukunde niet op de lijst, zodat het ook niet afgewezen kan zijn. (De heer Visser: Mijn oren
klapperden ook een beetje!) Als Pais iets zegt, dan klapperen je oren wel eens meer!
PAR. 15. BELEIDSSECTOR OVERIGE INKOMSTEN EN UITGAVEN.
A. Algemene financiële aspecten van het beleid.
Punten 418 t.e.m. 422.
De heer Knol: In de september-vergadering van de raad heb ik bij de behandeling van de evene
mentenhal de algemene financiële positie en de onderbouwende hechtheid van het beleidsplan aan de
orde gesteld. Ik meende toen te moeten constateren dat enig drijfzand aanwezig was en ik heb ook
een aantal punten genoemd waarbij dat drijfzand kon worden gesignaleerd. Ik zou het bijzonder op
prijs stellen als bij de komende begrotingsbehandeling antwoord zou kunnen worden gegeven op de
vraag in hoeverre de destijds door mij genoemde punten op de positie van het beleidsplan van invloed
m 2
zijn. Ik wijs hierbij met name op de hogere rentevoet, onderwijsuitkeringen, vergoedingen voor ma
teriële kosten van de politie - daarvoor zal vier ton minder worden ontvangen -, herschatting van de
woningbouwproductie en de daaraan verbonden inkomsten, enz. Al deze punten zou ik wel eens op
een rijtje willen zien om globaal te kunnen beoordelen in hoeverre de nu voor ons liggende cijfertjes
nog enige mate van betrouwbaarheid hebben.
De Voorzitter: Ik geloof dat hierop nu niet behoeft te worden geantwoord. U geeft ons alleen de
tip, dat wij bij de beantwoording in het kader van de begrotingsbehandeling op een aantal punten zul
len moeten ingaan. (De heer Knol: Zo zou u het kunnen opvatten.)
Mevrouw De Jong: Het gaat mij om vraag 420. Door u wordt een temporisering van het beleid voor
gesteld. In concreto zien wij dit als een vooruitschuiven van de uitgaven, wat in de toekomst tot een
stuwmeer van nieuwe activiteiten zal leiden. In uw antwoord op vraag 420 geeft u ook toe dat de ver
dere verslechtering van de financiële positie in de komende jaren tot een nog moeilijker situatie zal
kunnen leiden. Waar het ontstaan van een nog moeilijker situatie kan worden voorzien vraag ik mij
af of temporisering wel zo raadzaam is.
De heer Ten Brug (weth.): Ik denk dat temporisering niet als raadzaam is te beschouwen als het
niet noodzakelijk is. De financiële situatie van dit moment heeft ons er echter aanleiding toe gege
ven te stellen dat wij voorlopig niet aan een aantal uitgaven kunnen beginnen omdat wij ze niet kun
nen "tillen", een standpunt dat wij temeer hebben moeten innemen omdat in financieel opzicht nog
slechter weer op til is. Dit zijn punten die bij een volgend beleidsplan indringend aan de orde zul
len moeten komen, waarbij wij zullen moeten afwegen of hetgeen nu wordt getemporiseerd, hetgeen
nu even in de ijskast wordt gezet, inderdaad zal moeten worden weggeschoven danwel of tot het weg
schuiven van andere activiteiten, die wij nu hebben gespaard, zal moeten worden overgegaan. Het
gaat nu met name om temporisering van uitgaven in 1982, 1983 en 1984. Op zichzelf is temporisering
geen plezierige gang van zaken, maar wij hebben er het mes nog niet zonder meer in willen zetten
omdat wij op dit moment noch een goed financieel overzicht hebben, noch tot een goede afweging
zijn gekomen.
De Voorzitter: Een aantal dingen is al een hele tijd weggeschoven. Ik noem in dit verband bij
voorbeeld - aannemend dat de raad een beslissing ter zake aanvaardt - het niet bouwen in de kazer
ne. Ook dat is temporiseren, maar zeker temporiseren voor een tien 6 vijftien jaar. Het gebouw van
de Reinigingsdienst betreft net zo'n voorstel; ook daarvoor moet een beslissing voor een reeks van ja
ren worden genomen. Natuurlijk zijn er ook voorstellen die wij volgend jaar opnieuw moeten afwegen.
Punten 423 t.e.m. 427.
Mevrouw De Jong: De wethouder stelde zoëven dat temporisering niet zo plezierig is en derhalve
verwondert het ons eigenlijk dat u - het gaat om vraag 426 - voor extra afschrijving kiest. Naar mijn
mening is een extra afschrijving zuiver luxe, iets waartoe je overgaat als je op een gegeven moment
financiële meevallers hebt of wanneer er sprake is van een situatie waarin het geld niet op kan. Naar
mijn mening dient in een tijd van financiële krapte niet tot extra afschrijving te worden overgegaan
en met zo'n situatie van financiële krapte hebben wij nu in Leeuwarden te maken. Het kiezen van ex
tra afschrijving is een prioriteitskeuze waarvan ik niet zo gek veel begrijp.
In vraag 425 wordt gesteld dat een "herwaardering en kritische doorlichting van het bestaande ta
kenpakket noodzakelijk zal blijken te zijn. Wij zouden in dezen voor een fundamentele aanpak wil
len pleiten bij een doorlichting van de bestaande uitgaven, omdat de ingang onzes inziens niet alleen
financieel-technisch moet zijn, maar het - zeker in deze tijd - vooral op een politieke herwaardering
aankomt. Uit uw antwoord blijkt ook dat u nogal wat risico's neemt. Als wij dan naar Arnhem en Gro
ningen kijken, moet worden geconstateerd dat deze quasi-bezuinigingen eigenlijk tot niets leiden. Dit
is voor ons een dusdanig belangrijk punt dat wij hierop bij de algemene beschouwingen zeker nog zul
len terugkomen.
De heer Ten Brug (weth.): Op de laatste opmerking behoef ik dus nu niet in te gaan. Ik neem trou
wens aan dat een groot aantal aspecten, die in de gestelde vragen zijn verwerkt, ook bij het financi
ële gedeelte van de algemene beschouwingen aan de orde zal komen.
Wat vraag 426 betreft, de kwestie van de extra afschrijving, is er sprake van begripsverwarring.
Ten aanzien van de objecten waarop wij afschrijven gaan wij niet verklaren dat er beter nieuwe