100
gische overwegingen het risico van die hoek zo groot en het verschil in opvatting zo wezenlijk is - dat
is het niet, en daarom vertelde ik vanavond wat ik van de secretaris van de maatschappij over de ko
mende gebeurtenissen in dat gebied hoorde - dat deze beslissing moet worden genomen, dan halen wij
dit risico binnenhuis. Als de raad meent dat, het meest principieel geredeneerd - ik kan dat best be
grijpen -, dit risico meegenomen moet worden, dan moet u stemmen voor de motie van de Partij van de
Arbeid. Als men dat niet wil doen, dan moet men de grotere gelegenheidswetgeving van de heer Mie-
dema volgen door voor het amendement te stemmen. Die beslissing neemt de raad. Ik zou nu dan ook
tot stemming willen overgaan. Gelet op het Reglement van orde moet ik eerst het amendement op de
eerder ingediende motie in stemming brengen.
Het amendement van de heren Miedema en Heere op de motie van de PvdA wordt met 18 tegen 16
stemmen verworpen.
(De heer Knol bevond zich tijdens de stemming niet in de zaai.)
De Voorzitter: Vervolgens breng ik de door de Partij van de Arbeid ingediende motie in stemming.
De motie van mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma en de heer Geerts wordt aangenomen met 18 tegen 16
stemmen
(De heer Knol bevond zich tijdens de stemming niet in de zaai.)
De Voorzitter: Hiermee heeft de meerderheid van de raad een principieel standpunt ingenomen.
Wij wachten de gevolgen rustig met elkaar af.
Punt 2 (bijlage no. 492).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
De heer Bijkersma heeft inmiddels de vergadering verlaten.
Punt 3 (bijlage no. 495).
De Voorzitter: Dit agendapunt betreft het wijzigen van de Verordening onroerend-goedbelastingen.
Mevrouw Waalkens: In het najaar van 1979 heb ik mij uitgesproken tegen het ontkoppelen van rei
nigingsheffing en dekkingspercentage. Er werd wel tot een ontkoppeling besloten. Tijdens de behan
deling van de begrotingen voor 1980 is door de ontkoppeling de mogelijkheid geschapen om de heffing
te verlagen. Wij hebben toen en op 28 januari 1980 gestemd tegen een verlaging van deze heffing.
De heffing werd met een krappe meerderheid van stemmen verlaagd. Het college heeft tijdens de be
grotingsbehandeling 1980 reeds gewezen op het feit dat deze verlaging verhaald zou moeten worden.
Wij zijn echter tegen een voorstel van het college om dit nu te verhalen op het gebruikersgedeelte
van de onroerend-goedbelasting. De onroerend-goedbelasting gaat voor de gebruikers nu met maar
liefst 9% omhoog en wij zijn dan ook tegen het besluit als gesteld onder 1.1
De heer Ten Brug(weth.): Ik kan hierop weinig zeggen. Naar mijn mening moeten wij deze me
dedeling van mevrouw Waalkens voor kennisgeving aannemen. Ik begrijp de achtergrond en anderen
waarschijnlijk ook wel
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met aantekening dat de heer
J. de Beer, mevrouw M.A. van Dijk-van Terwisga en mevrouw M.A.D. Waalkens wensen te worden
geacht tegen punt 1.1van het besluit te hebben gestemd.
Punt 4 (bijlage no. 493).
De Voorzitter: Ik stel aan de orde de nota erfpacht 1980.
De heer Knol: Ik wil beginnen met een compliment uit te spreken. Het is een uitstekende nota,
waarin duidelijk wordt weergegeven wat erfpacht is en wat er allemaal omheen hangt.
De aanleiding tot het opstellen van een dergelijke nota was tweeledig. In de eerste plaats is de
nota tot stand gekomen als gevolg van een toezegging aan de raad om de erfpachtkwestie nog eens in
X\Ol
tegraal aan de orde te stellen. In de tweede plaats is de nota er gekomen, omdat de uitgegeven erf
pachtgronden op basis van de erfpachtvoorwaarden 1917 na 31 december 1980 niet meer afkoopbaar
zullen zijn. De erfpachtovereenkomsten eindigen in 1990, dit als gevolg van een raadsbeslissing in
1965. Daardoor moeten wij nu in feite antwoord geven op twee vragen: Moet de termijn van afkoop
baarheid worden gehandhaafd of is eventueel een verlenging in overweging te nemen? Wat doen wij
als gemeente in 1990, bij de beëindiging van deze erfpachtovereenkomsten?
Het is logisch om allereerst het te voeren beleid met betrekking tot erfpacht in zijn algemeen
heid aan de orde te stellen. Ik kan dan beginnen met een uitgebreid verhaal over wat erfpacht is, wel
ke voor- en nadelen erfpacht heeft en welke voorwaarden er allemaal te bedenken zijn. Ik dacht ech
ter dat elk geïnteresseerd raadslid dit allemaal wel wist. Bovendien worden al deze punten stuk voor
stuk uitvoerig in de nota erfpacht behandeld. Ook staat vast dat over de voor- en nadelen van erf
pacht nauwelijks verschil van mening bestaat, alleen, de voorstanders van erfpacht laten de voorde
len zwaarder wegen en de tegenstanders meten de nadelen breeduit.
Ik wil mij nu dan ook beperken tot de vraag of het tot nu toe gevoerde beleid in Leeuwarden met
betrekking tot het hanteren van het erfpachtstelsel een wijziging moet ondergaan. Het is een bekend
feit dat mijn partij en dus ook mijn fractie voorstander is van het erfpachtstelsel. In de praktijk van
alledag blijkt echter dat het vertalen van deze politieke wenselijkheid naar een uitvoerend beleid erg
veel problemen geeft. Leeuwarden staat hierin niet alleen. Vergelijkbare plaatsen als Alkmaar, Hoorn,
Den Helder, Assen en Groningen hebben of hadden voornemens het erfpachtstelsel in te voeren dan wel
uit te bouwen. De bekende praktische bezwaren, de bekende praktische uitwerkingen zijn evenwel over
al hetzelfde: institutionele beleggers tonen veel minder interesse, banken doen moeilijk, omliggende
gemeenten buiten het uit. Daarom ziet mijn fractie op dit moment geen aanleiding om af te stappen van
haar standpunt zoals dat ook in het collegeprogram is vastgelegd en voorts in deze nota als beleid wordt
voorgesteld, namelijk het toepassen van het erfpachtstelsel beperken tot de binnenstad.
Opgemerkt kan worden dat in feite dan niet het principe voorop staat, maar een hulpmiddel van
ruimtelijke-ordeningsbeleid, zie bladzijde 76, punt 4. Hierbij spelen twee zaken nog een rol. In de
eerste plaats de begrenzing van het binnenstadsgebied. Het voorstel van het college om hierbij de grens
van de binnenstad als stadsvernieuwingsgebied te hanteren, lijkt ons logisch en heeft dan ook onze in
stemming. Het tweede punt heeft betrekking op het gestelde onder punt 4.e op bladzijde 76, waarbij
de mogelijkheid wordt opengelaten om van dit beleid af te wijken. Ik kan u nu al wel zeggen dat voor
mijn fractie echt zwaar wegende argumenten aanwezig moeten zijn, willen wij met afwijkingen instem
men. Vooralsnog zien wij bij voorbeeld voor de toekomstige bestemming en ontwikkeling van het Ou
de Veemarktterrein geen enkele aanleiding om een afwijking toe te staan. Ook de mogelijke realise
ring van een pleinafsluitend gebouw op het WiIhelminaplein zal ons inziens geen enkel motief geven
om niet het erfpachtprincipe te hanteren.
Ik zal nu ingaan op de situatie die is ontstaan bij de erfpachtcontracten die per 1 januari 1981
niet meer afkoopbaar zullen zijn. In 1965 werden van in totaal 4.095 erfpachtpercelen 2.425 geheel
en 528 gedeeltelijk afkoopbaar gesteld. De toestand van 15 september jl. was dat volgens de nota de
afkoopbare percelen voor een groot gedeelte ook inderdaad van eigenaar zijn gewisseld; aantallen wor
den echter niet vermeld. Van de niet afkoopbare percelen is in de afgelopen vijftien jaar slechts een
beperkt aantal nodig geweest voor de uitvoering van gemeentelijke stadsvernieuwingsplannen en open
bare werken. Dit overziende komt mijn fractie tot de conclusie dat door het effect van de raadsbeslis
sing in 1965 een situatie is ontstaan die ons in feite dwingt om de finale afkoopdatum van 31 decem
ber 1980 zo dicht mogelijk te verschuiven naar de beëindigingsdatum van de erfpachtcontracten. Im
mers, door het steeds dichterbij komen van die beëindigingsdatum zal de onzekerheid bij de resteren
de erfpachthouders over datgene, wat na beëindiging van het contract gaat gebeuren, steeds meer toe
nemen. Het is dan niet juist om de resterende erfpachthouders in de komende periode van tien jaar de
mogelijkheid van afkoop te onthouden. Wij hebben in 1965 de "A" van Afkoop gezegd, wij moeten
nu ook de gevolgen van de "B" van Beëindiging onder ogen durven zien. Wij zijn het dan ook eens
met het gestelde onder punt 17 op bladzijde 78 van de nota, waarbij de datum van 31 december 1980
wordt verschoven naar 31 december 1987. Ook zijn wij het eens met uw voorstel onder punt 21 op
bladzijde 79 om de erfpachtcontracten die afkoopbaar waren - maar niet zijn afgekocht - te verlen
gen. De twijfels die hierover mochten bestaan, moeten door een duidelijke uitspraak van deze raad
worden weggenomen.
Ik heb al vermeld dat van de in 1965 niet afkoopbare percelen slechts een beperkt aantal nodig
is gebleken voor de uitvoering van gemeentelijke activiteiten. De vraag moet dan ook gesteld worden
of deze niet-afkoopbaarheid voor die ruim 1 .200 percelen nog wel in zijn geheel noodzakelijk is. Im
mers, indien de noodzaak daartoe niet meer duidelijk aanwezig is, moet voor de bestaande gebieden
één lijn worden getrokken. Wij onderschrijven dan ook het gestelde in de punten 16 en 18 van de con
clusies en aanbevelingen dienaangaande.