De heer Meijerhof: In de plannen voor de reconstructie van de kinderboerderij wordt duidelijk uit
gegaan van één ingang, en wel om financiële redenen. Als men twee ingangen maakt, moet men bei
de bewaken, hetgeen dubbele personeelskosten ten gevolge heeft. Dat schijnt niet haalbaar te zijn en
er is dus sprake van één ingang aan de Rengerslaan, zowel voor automobilisten als voor voetgangers en
fietsers. Kennelijk is hierbij toch wel wat langs elkaar heen gewerkt en ik vraag mij dus af of wij dit
voorstel niet nog eens moeten bekijken.
De Voorzitter: Ik doe een voorstel. De tunnel komt er volgende week toch niet, want zo vlug kan
dat niet. Misschien is het verstandig dat wethouder Rijpma een en ander nog eens in de Commissie voor
de Ruimtelijke Ordening aan de orde stelt. Ik doe dit voorstel met name op grond van de interventie
van de heer Meijerhof. Ik stel voor dat de raad ermee instemt om dit agendapunt aan te houden tot eer
volgende vergadering, opdat men er nog eens over kan praten.
De Raad stemt hiermee in.
Punten 23 t.e.m. 26 (bijlagen nrs. 36, 13, 37 en 6).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 27 (bijlage nr. 35).
De Voorzitter: Dit agendapunt betreft het voorstel tot tijdelijke subsidiëring ten behoeve van bui
tenlandse werknemers.
Mevrouw De Haan—Laagland: Mijn fractie is op zich blij met deze raadsbrief - u kunt dat als een
compliment opvatten -, maar ik wil dit tegelijkertijd ook weer wat relativeren. Er is namelijk geen
enkele reden tot optimisme als het gaat om problemen die buitenlandse werknemers in Nederland en
ook in onze stad hebben. Hoezeer wij ook willen dat welzijnsvoorzieningen toegankelijk zijn voor al
le inwoners van Leeuwarden, dus ook voor buitenlanders, toch is de praktijk zo dat door buitenlandse
werknemers relatief weinig gebruik wordt gemaakt van de welzijnsvoorzieningen in deze stad. Als wij
dan beseffen hoe groot en andersoortig de problemen van buitenlandse werknemers zijn en bedenken
dat de problemen, tenzij er wonderen gebeuren, eerder groter dan kleiner worden als wij kijken naar
de tweede generatie, dan moeten wij toch constateren dat het in de raadsbrief voorgestelde maar een
heel klein begin is; het is eigenlijk maar een druppel op een gloeiende plaat.
Ik heb nog één opmerking over het pand aan de ZuidergrachtswalHet college zegt in de raads
brief dat het in 1981 de huur van het pand "Selam" voor zijn rekening zal nemen, ledereen, die in
dit pand is geweest, heeft kunnen constateren dat het in heel slechte staat verkeert. Ik vraag mij af
of wij van buitenlanders nog wel kunnen verwachten dat zij in zo'n slecht pand activiteiten ontplooi
en. Mijn persoonlijke mening is dat het pand grondig moet worden opgeknapt. Ik heb vernomen dat het
naastliggende pand Zuidergrachtswal 15, waarin eventueel de moskee zou worden ondergebracht, ook
in slechte staat verkeert. Ik vraag mij af of bij de berekening van de subsidiegelden, ook voor de mos
kee, daarmee rekening is gehouden.
Mevrouw Van der Werf: Ik onderstreep de ongerustheid die mevrouw De Haan uitsprak over de si
tuatie waarin het pand "Selam" verkeert. Ik ben benieuwd naar de voorstellen die wij hieromtrent
wellicht kunnen verwachten. Overigens zullen wij op dit moment niet op het beleid voor culturele
en etnische minderheden ingaan. De beleidsvoorstellen worden ontwikkeld en wij wachten die af.
De heer Heere: Ik kan het wel eens zijn met wat al is gezegd, maar wil er toch nog enkele op
merkingen aan toevoegen. In de eerste plaats vind ik het een belangrijke zaak dat nu voor het eerst
in een wat breder context wordt gesproken over voorzieningen ten behoeve van buitenlandse werkne
mers. Daarbij moet ik overigens direct opmerken dat de discussie niet onder zo'n gelukkig gesternte
begint, er is namelijk nogal wat onduidelijkheid over dit hele punt. In de eerste plaats bestaat er on
duidelijkheid over de bedoelingen van het rijk. In de tweede plaats over de situatie en verlangens var
betrokkenen zelf. Verder is er eigenlijk ook niet sprake van een gemeentelijk beleid op dit punt. Ik
bedoel dit niet als een verwijt, maar constateer gewoon een feit. Zonder op dit moment een brede dis
cussie te willen uitlokken, wil ik namens mijn fractie toch graag een paar punten aanduiden waarin
wij op den duur enige helderheid zouden willen hebben.
Mijn eerste opmerking betreft de voorgenomen decentralisatie. Ik meen dat het van gemeentewege
21
noodzakelijk is dat grote aandrang op het rijk wordt uitgeoefend om duidelijk te zeggen wat men nu
wil, hoe ver men wil gaan, hoeveel geld men ter beschikking wil stellen en onder welke voorwaarden
dat zal dienen te geschieden.
Vervolgens ben ik van mening dat aan de raad op korte termijn een helder inzicht moet worden
verschaft in de organisatiestructuur van de buitenlandse werknemers en in de samenstelling en werk
wijze van de verantwoordelijke besturen. Ik heb een aantal brieven gezien waarin ons bepaalde ver
zoeken worden gedaan. Door wie deze brieven dan zijn ondertekend, is volstrekt onduidelijk. Ik heb
weieens de indruk dat meerdere groeperingen weliswaar onder dezelfde noemer opereren, maar toch
niet geacht kunnen worden alle dezelfde bedoelingen te hebben. Ik vind dat dit wat moeilijk ligt.
Voorts ben ik van mening dat er ook behoefte bestaat om een gemeentelijk beleid te formuleren,
waarbinnen en van waaruit het welzijnswerk voor deze bijzondere groep gestalte kan krijgen.
Ten aanzien van het voorstel zelf het volgende. Mijn fractie stelt zich in afwachting van de door
mij zoëven genoemde stappen op het voorlopige standpunt - ik spreek liever van "voorlopig" dan van
"tijdelijk", zoals de raadsbrief doet - dat de zorg voor de buitenlandse werknemers terecht mede door de
gemeente moet worden behartigd. Dat deel van de centrale doelstelling dat luidt: "met behoud van de
eigen culturele identiteit", plaatst ons daarbij naar mijn mening voor de meeste problemen, omdat dit
een inleving vraagt in een ons van huis uit veelal onbekende gevoels- en gedachtenwereldIk denk
dat het noodzakelijk is, wil het beleid dat wij formuleren enig hout snijden, dat wij daarbij iemand in
schakelen die inderdaad in de gevoels- en gedachtenwereld van de minderheidsgroeperingen enige aan
knopingspunten kan vinden.
Met de voorstellen die het college aan ons voorlegt, kan mijn fractie zich wat betreft de punten
a tot en met d verenigen. Er is een kleine minderheid van mijn fractie die zich niet kan aansluiten bij
het voorstel onder e. De overige fractieleden zijn wat dit punt betreft de mening toegedaan dat een
eventuele vermenging van kerk en staat, zoals dat als bezwaar is geopperd bij punt e, inderdaad voor
komen moet worden, maar dat het in dit geval, gelet op de zeer bijzondere en moeilijke positie van
de groep waarover het gaat en mede gelet op het tijdelijk karakter van het gevraagde subsidie, verant
woord is om medewerking te verlenen.
De heer Bijkersma: De woordvoersters en woordvoerder hebben ten aanzien van dit voorstel hoofd
zakelijk gediscussieerd vanuit het standpunt dat het gaat om voorzieningen voor buitenlandse werkne
mers. Als zodanig hebben wij geen bezwaar tegen het treffen van voorzieningen voor buitenlandse
werknemers. In onze algemene beschouwing in december 1980 is dit ook genoemd als een punt waaraan
wij onze medewerking willen verlenen. Ik zal echter wat dieper ingaan op het gestelde onder punt e
van het besluit. De heer Heere heeft dit punt slechts even aangeroerd toen hij het standpunt van een
minderheid van zijn fractie uiteenzette. De vermenging van kerk en staat is een principiële zaak. Het
heeft niets met de grootte van het bedrag, waarom wordt gevraagd, te maken, het heeft niets te ma
ken met het tijdelijk karakter van de te treffen voorziening, maar het gaat gewoon om de vraag of men
kerk en staat moet vermengen. Dat de hogere overheid misschien op een gegeven ogenblik is afgewe
ken van het standpunt dat kerk en staat niet mogen worden vermengd, mag dan zo zijn, maar mijn frac
tie is van mening dat deze vermenging niet mag plaatsvinden. Wij nemen dit standpunt in op grond van
een principiële gedachte. Ik weet overigens niet welke reden de heer Eijgelaar heeft om tegen deze
subsidieverlening te zijn. (De heer Ten Brug (weth.): Wethouder Eijgelaar kiest voor het standpunt van
Thorbecke.) Wij zitten vaak op één lijn en ik dacht dat u dichter bij Thorbecke stond dan wellicht an
dere leden van uw fractie.
Ik wil het gewoon principieel stellen. Een minderheid van het CDA zal het naar ik vermoed met
mijn standpunt in dezen eens zijn, de heer Eijgelaar wellicht ook. (De heer Heere: Niet omdat het prin
cipieel is, ons standpunt is even principieel.) Goed, maar voor ons is het dan bijzonder principieel.
(Gelach) Vermenging van kerk en staat, zelfs in nietige zaken, wensen wij te voorkomen. Ik begrijp dat
althans de meerderheid van mijn fractie tegen het gestelde onder punt e van het besluit zal stemmen.
De heer De Pree (weth.): Ik zal allereerst ingaan op opmerkingen die de heer Heere heeft gemaakt.
Hij stelt dat er (nog) geen gemeentelijk beleid is ten aanzien van buitenlandse werknemers. Dat is
juist. De heer Heere heeft ook gezegd dat duidelijkheid moet worden verkregen in de bedoelingen van
de rijksoverheid. Het een hangt met het ander samen. Tot dusverre was het beleid ten aanzien van bui
tenlandse werknemers rijksbeleid. Van de kant van het rijk is duidelijk gemaakt dat dit beleid gede
centraliseerd wordt naar de gemeenten. Het wonderlijke is dan dat de middelen van het rijk niet naar
de gemeenten worden gedecentraliseerd. De discussie hierover met het rijk is gaande. Enkele Friese
gemeenten, waaronder Leeuwarden, voeren deze discussie naar aanleiding van de kwestie-Assen, om
het nu maar even zo te noemen. Wij gaan zeker met dat gevecht door. Wij vinden namelijk dat het