Het voorstel van b. en w. wordt aangenomen met 19 tegen 18 stemmen met inachtneming van de
verklaring van wethouder Ten Brug ten aanzien van de termijn waarop aan de onderwijskundige invulling
van de fusie gestalte zal moeten zijn gegeven en met inachtneming van de toezegging van wethouder
Ten Brug ten aanzien van de samenstelling en de taakomschrijving van de in te stellen stuurgroep en de
randvoorwaarden die deze stuurgroep in acht moet nemen.
De Voorzitter: Voordat wij verder gaan met de behandeling van de agenda, even een punt van orde,
Het is duidelijk dat wij vanavond niet alle agendapunten zullen kunnen behandelen. Wij zullen dus
morgenavond de vergadering moeten voortzetten. Ik stel voor morgenavond om acht uur onze werkzaam
heden voort te zetten. Overigens kunnen wij vanavond nog wel enkele agendapunten behandelen.
De heer Geerts: Ik wil dan een voorstel van orde doen. Ik zou het op prijs stellen als agendapunt
21 wijkgezondheidscentrum Camminghaburen, nog vanavond wordt behandeld, wegens de grote belang
rijkheid van dit punt.
De heer Bijkersma: Ik ondersteun dit voorstel van orde.
De heer Van der Wal: Laten wij wel afspreken dat dit het enige punt is dat wij vanavond nog behan
delen.
De Voorzitter: Ik constateer dat de raad ermee akkoord gaat dat morgenavond de vergadering om
acht uur wordt voortgezet en dat wij vanavond nog agendapunt 21 behandelen.
Punt 21 (bijlage nr. 138).
De Voorzitter: Het agendapunt luidt: Wijkgezondheidscentrum Camminghaburen.
De heer Geerts: Ten aanzien van het wijkgezondheidscentrum Camminghaburen is door onze fractie
een- en andermaal onderstreept dat wij de totstandkoming ervan zeer belangrijk achten. Wij hebben dat
niet zomaar gezegd, wij hebben daarvoor ook een aantal argumenten. Een belangrijk argument is dat
wij denken dat een brede eerstelijnsgezondheidszorg in het belang van de patiënt is. Ook verwachten
wij daarvan sociaal rendement, evenals financieel rendement. Dit laatste rendement zou dan moeten
volgen uit het feit dat een bredere eerstelijns gezondheidszorg minder verwijzingen tot gevolg zal
hebben. Wij vinden ook dat de totstandkoming van het centrum snel moet worden gerealiseerd. Wij vin
den dan ook niet dat een en ander moet worden uitgesteld tot 6 juli 1981wanneer de herziening van
het beleidsplan zal plaatsvinden. De prioriteit van dit centrum achten wij zo hoog dat het wat ons be
treft zeker is dat ook na afweging van alle belangen hiervoor de benodigde gelden dienen te worden
uitgetrokken. Het is een kwestie van nu of nooit.
Ik kan mij voorstellen dat het CDA het hiermee eens zou zijn. Ik herinner mij goed dat het CDA
steun heeft onthouden aan het beding dat gedurende lange tijd in de verkoopcontracten was opgenomen,
omdat de voorbereiding zo lang duurde. Eerst zei het CDA het wel met opneming van een dergelijk be
ding in de contracten eens te zijn, maar later vond men de ontwikkeling van het centrum zo lang duren
dat men stelde het niet meer met zo'n beding eens te zijn. Ik denk dan ook dat het CDA voor een snel'e
beslissing in dezen zal moeten zijn.
Het rijk heeft zich ook over wijkgezondheidscentra uitgesproken. De VVD-staatssecretaris, onder
wie de gezondheidszorg ressorteert, heeft hierover belangwekkende dingen opgemerkt in de Schets voor
een eerstelijns gezondheidszorg. Daarin wordt letterlijk gesteld: "Uitgangspunt voor het beleid is mede
het bieden van ruimte voor samenwerkingsverbanden en de daarom groeiende belangstelling en betrok
kenheid van bewoners." Dit is een letterlijk citaat. Waarom is dit citaat zo belangrijk? Het geeft de
mogelijkheid - een ziekte heeft vaak niet alleen fysieke maar ook sociale achtergronden - om in een
breder gestructureerde aanpak door middel van interdisciplinaire samenwerking op voet van gelijkheid
een bredere patiëntenzorg te verrichten. Hoewel in het onderzoeksrapport van de Ziekenfondsraad naar
het functioneren van gezondheidscentra nog geen harde algemene bewijzen worden geleverd dat de doel
stelling ook inderdaad wordt gerealiseerd, meent de subcommissie gezondheidscentra toch het volgende
te kunnen opmerken: "Deze conclusie (namelijk de conclusie dat op dit moment wegens de betrekkelijke
beginfase van ontwikkelingen het doen van verder onderzoek niet opportuun moet worden geacht) neemt
evenwel niet weg dat de subcommissie met name uit het rapport van het beschrijvende onderzoek meent
te kunnen opmaken dat gezondheidscentra door de hulpverlening vanuit één gebouw, de gestructureerde
wijze van samenwerking en de daardoor mogelijke regelmatige en frequente wederzijdse confrontatie in
een zeer gunstige situatie verkeren voor een optimale hulpverlening." Dat is dan de sociale kant van de
zaak.
Het financiële rendement zal moeten volgen uit de geringere verwijzing, die een kostenfactor van
groot belang is, naar de tweedelijns gezondheidszorg. Een geringere verwijzing die, zoals ik al heb ge
zegd, moet voortvloeien uit die bredere eerstelijns aanpak.
De Leeuwarder huisartsen willen meewerken aan het centrum, maar alleen als er niet een dienstver
band zal plaatsvinden. Nog afgezien van de financiële argumenten - de renteloze lening van het Zie
kenfonds Leeuwarden-Sneek wordt afhankelijk gesteld van dat dienstverband -, zijn daarover nog ande
re dingen op te merken. Wij begrijpen het standpunt van de huisartsen ook niet zozeer. Als nu alle dis
ciplines onder dienstverband werken, waarom de medici dan niet? Voor dit laatste is een argument ge
bruikt, namelijk dat een stichtingsbestuur zich niet moet bemoeien met de inhoud van het medisch han
delen. Dat gebeurt echter ook niet. In de raadsbrief wordt duidelijk gesteld dat het stichtingsbestuur
zich slechts zal bemoeien met de organisatie. Overigens moet mij daarover nog iets anders van het hart.
De bemoeienis met de wijze van beroepsbeoefening door een maatschappelijke organisatie gebeurt zo
vaak, alleen, bij medici lijkt dit een volstrekt taboe te zijn. Nu wil ik geen misverstanden laten be
staan: ik pleit niet voor deze bemoeienis, ik wil alleen wijzen op de ivoren-torenmentaliteit die van
deze beroepsgroep zo vaak te aanschouwen lijkt. Het dreigen met niet mee te willen werken aan week
enddiensten, in geval van dienstverband, acht ik een maatschappelijk niet zeer aanvaardbare manier
van gebruik van een monopoliepositie. Ik heb het nu voorzichtig gezegd, men kan het ook anders zeg
gen.
In de eerdere discussie, met name in de discussie rond het verkoopbeding, is naar voren gebracht
dat het wijkgezondheidscentrum de vrije artsenkeuze beperkt. Zo die vrije artsenkeuze er al is - er zijn
volgens mij toch al een aantal beperkingen, zoals die welke worden bepaald door de artsen zelf via al
lerlei ongeschreven regels en de geografisch bepaalde beperkingen -, wordt door dit centrum de vrije
artsenkeuze niet beperkt. Als de zaak aan de gang is, zal het beding in de verkoopcontracten worden
opgeheven en kunnen artsen zich, als zij dit willen, vrij vestigen. Als wij nu echter niet tijdelijk dit
beding stellen, laten wij het kind gezondheidscentrum na een moeilijke bevalling in de couveuse krepe-
ren. Dat is de reden van het beding. Ik zeg echter nadrukkelijk dat dit beding tijdelijk is, namelijk
totdat het kind sterk genoeg is.
Vervolgens de financiën. Wij hebben gezegd dat de financiële gevolgen voor ons aanvaardbaar
zijn. Er wordt tot 1988 een gemiddeld tekort van 125.000,per jaar verwacht. Hierbij is dan nog
geen rekening gehouden met te verwachten extra uitkeringen in het kader van de AWBZ. Financieel kan
het dus allemaal nog wel wat gunstiger worden. Gezien het grote belang dat wij aan de totstandkoming
van het gezondheidscentrum hechten, is het risico voor ons aanvaardbaar.
Wij hebben nog wel wat vraagtekens gezet bij de samenstelling van het stichtingsbestuur. Deze sa
menstelling lijkt ons erg sterk bepaald door maatschappelijke organisaties. Wij hebben enigszins de in
druk dat de vertegenwoordiging van de bewoners wat gering is. Onze vraag is dan ook of ten aanzien
van het stichtingsbestuur de mogelijkheid aanwezig is om meer dan twee bewoners erin op te nemen. Dat
kan natuurlijk altijd, maar is dat ook de intentie van het col lege?
Een andere vraag is deze. Kan het college oplossingen bedenken voor het geval dat de huisartsen
onverhoopt en onverstandig het dreigement om geen weekenddiensten te zullen doen, uitvoeren?
Ten slotte wil ik het college een compliment maken voor de vasthoudendheid waarmee het voor dit
centrum heeft geijverd.
De Voorzitter: Ik stel voor om, voordat wij verder gaan met de behandeling van dit agendapunt, nog
even een kop koffie te drinken. Ik constateer dat de raad ermee instemt dat wij de vergadering even on
derbreken voor een korte tweede pauze.
De Voorzitter schorst, om 23.05 uur, de vergadering voor de tweede pauze.
De Voorzitter heropent, om 23.20 uur, de vergadering.
De Voorzitter: In de pauze hebben wij het droeve bericht ontvangen dat op de huidige president van
de Verenigde Staten een aanslag is gepleegd, waarbij hij ernstig gewond is. Men vraagt zich dan wel af
hoe dit mogelijk is in wat wij onze beschaafde wereld noemen en in de westerse democratische wereld
die wij pretenderen te zijn. Het is een onthutsend bericht.
Ik neem aan dat wij toch maar weer met onze vergadering moeten doorgaan, zo is het leven nu
eenmaal.