u
18
Zoals u wellicht weet ben ik niet zo'n financieel genie, maar in eerste instantie is nog wel wat
gesproken over de financiële perikelen die rondom de nieuwe wetgeving aanwezig zijn. Een van de
aspecten die daarbij niet aan de orde zijn geweest maar waarnaar ik wel een beetje nieuwsgierig ben
geworden, is de verhouding tot het bijzonder onderwijs ten aanzien van artikel 72. Ik zou graag daar
over nog enige opheldering willen hebben, als dat mogelijk is.
Mevrouw Van der Werf: Ik wil nog even reageren op de opmerking van wethouder Ten Brug dat hij
het eens was met mijn uitspraak dat men niet de maatschappij zonder meer verandert als men het on
derwijs verandert. Ik heb dit in een heel duidelijk kader gezet. Het ging er mij natuurlijk om te zeg
gen dat men wel allerlei doelstellingen vanuit het onderwijs kan nastreven maar dat men dan conse
quent moet zijn en op andere fronten ook voor de groep achtergestelden moet kiezen. Ik erger mij
vaak mateloos aan de manier waarop mensen, als het gaat om welzijnswerk of om onderwijs, zon
der meer achter nota's gaan staan die bol staan van termen als: "Wij komen op voor de zwakkeren en
de sociaal achtergestelden." Op andere manieren voeren zij dan een beleid dat de tegenstellingen
in de maatschappij alleen maar vergroot. Ik heb met name het CDA en de VVD daarbij genoemd, die
in de afgelopen jaren ook wel hebben laten zien dat de tegenstellingen, zoals wij die kennen, alleen
maar groter worden en dat het wat dat betreft in het onderwijs vechten tegen de bierkaai is. In die zin
heb ik de doelstellingen in deze nota willen relativeren en ook willen aangeven dat wij consequent
moeten zijn.
De heer Ten Brug(weth.): Ik denk dat de heer Buising het volgende bedoelt met zijn vraag. Als
ik hem verkeerd heb begrepen, dan moet hij het maar zeggen. Het gaat om de vraag hoe men, terwijl
de oude wet nog van kracht is, die bouwkundige aanpassingen treft die de nieuwe wet vereist en om de
vraag of men eigenlijk wel voldoende geld beschikbaar heeft om in de gebouwensituatie te doen wat op
zich nodig zou zijn. De heer Buising knikt dat ik hem goed heb begrepen. Naar mijn mening is het ant
woord op zijn vraag dan dat er prioriteiten moeten worden gesteld. Een en ander wordt inderdaad be
perkt door het in een periode van tien jaar uitgetrokken bedrag van tweemaal twee miljoen. Naar mijn
mening moeten wij als gemeentebestuur met het bijzonder onderwijs praten om samen die prioriteit te
stellen, binnen de financiële mogelijkheden die er zijn. Dat hebben wij vroeger ook weieens gedaan
en dat kan in goed overleg tussen gemeentebestuur en bijzonder onderwijs. Met betrekking tot een aan
tal aanvragen voor realisering van een kleutergedéelte in een bestaande lagere school is dat ook al ge
beurd. Ik zie daar dus geen moeilijkheden in.
Mevrouw Van der Werf heeft, zoals ik heb gezegd en zoals ook vele raadsleden het zullen heb
ben gezien, een aantal interessante opmerkingen gemaakt, toen zij aanknoopte bij uitgangspunt 6. Het
lag verder niet op mijn weg om daarop in te gaan. Ik heb alleen één zin uit haar betoog naar voren
gehaald, erop wijzende dat men naar mijn mening ten onrechte weieens de hele verandering van de
maatschappij alleen aan de verandering van het onderwijs wil ophangen. Ik denk dat dit onjuist is en
dat men er dan ook niet komt. Verder lijkt het mij een zaak van de raad om daarop te reageren, maar
dat kan eigenlijk niet meer want wij hebben al twee instanties gehad.
De Voorzitter: Ik neem aan dat wij nu de discussie kunnen afsluiten. Ik breng thans het voorstel
van b. en w. in stemming.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 23 (bijlage nr. 205).
Gemeentebegroting, punt 2.
De Voorzitter: Aan de orde is het agendapunt dat luidt: Wijzigen van de gemeentebegroting en
van de begrotingen van de Dienst voor de Gezondheidszorg, de Dienst voor Reiniging en Brandweer
en de Dienst Stadsontwikkeling voor het dienstjaar 1981
Als gevolg van het uitstellen van de behandeling van agendapunt 14 dient het gestelde onder punt
2 van de gemeentebegroting te worden geschrapt.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Mevrouw Van der Werf en de heer Van der Wal verlaten de vergadering.
19
De hear Miedema: Ik freegje oan'e ein fan dizze gearkomste noch even it wurd.
Ut de kranten is Os bekend wurden dat jo, mynhear de foarsitter, nei de foarige riedsgearkomste in
bysunder hege keninklike underskieding krigen hawwe. Wy mienden as ried nei oerlis mei de fraksje-
foarsitters dat wy hjir iennige oandacht oan besteegje moasten. Hiel koart. Jo binne seis ek in man fan
net folie wurden mar fan in soad dieden. It is ek net oan Os ried om te beoardieljen op grun fan hokker
prestaasjes en fan hokker funksjes jo dizze underskieding krigen hawwe. Ik kin allinne dit sizze. Jo
grutte plichtsbesef en de grutte ynset wêrmei't jo dei yn dei Ot it wurk, der't jo foar roppen binne,
ogge, hat Os grutte wurdearring. Yn dat ramt binne wy dan ek tige bliid dat dy wurdearring net al-
inne yn Ljouwert oanwêzich is, mar ek fierder yn it lan sa field wurdt en opmurken is. Mei it feit dat
o yn it ramt dêrfan tidens jo perioade as boargemaster fan de gemeente Ljouwert dizze hege keninkli-
:e underskieding krigen hawwe, soe ik jo Ot namme fan de gemeenteried fan Ljouwert tige lokwinskje
wolle. Hjirby soe ik it litte wolle.
fApplaus)
De Voorzitter: Dank u wel, mijnheer Miedema. Ik ben erg blij dat u namens dat gedeelte van de
raad, op welks mening ik bijzonder prijs stel, hebt gesproken en mij deze felicitaties hebt doen gewor
den. Hartelijk dank. Ik sluit hierbij deze vergadering.
De Voorzitter sluit, om 21.10 uur, de vergadering.