32
gemeen door de raad is aanvaard, al zijn bij alle onderdelen kanttekeningen geplaatst. In de eerste
plaats is een kanttekening geplaatst door de heer Pruiksma, die echter deze kanttekening aan het eind
van dezelfde alinea weer terugnam. Aansluitend op een discussie in de Commissie voor de Financiën
merkte hij op dat het eigenlijk allemaal maar ambtenarenwerk is geweest - dat klonk alsof dat wat min
derwaardig werk zou zijn, maar zo zal de heer Pruiksma het niet hebben bedoeld - en dat het college
bij deze operatie vrij passief heeft geopereerd. Ik heb dat in de Commissie voor de Financiën gemoti
veerd ontkend en ik ben er de heer Pruiksma erkentelijk voor dat hij het door mij gestelde tot zich heeft
genomen. Hij heeft moeten erkennen dat de gang van zaken anders is geweest dan hij in eerste instan
tie veronderstelde.
Ik wil overigens nog het een en ander zeggen over die fasegewijze aanpak, omdat wellicht daarom
trent enkele misverstanden zijn ontstaan, onder meer de veronderstelling dat daarin niet voldoende lijn
zou zitten. Ik heb begrepen dat fase 0 voor iedereen wel duidelijk is, zij het dat ook daarbij enkele
kanttekeningen zijn geplaatst. Wij hebben in die fase een aantal veronderstellingen ingebouwd en in
de volgende fasen zijn wij met maatregelen verder gegaan. Over de veronderstellingen, ten aanzien
waarvan verschillende opmerkingen zijn gemaakt, kan ik vrij kort zijn. In de eerste plaats wil ik in
gaan op de veronderstelling die inhoudt dat wij menen te mogen verwachten dat de toenemende uitga
ven, waarvoor de gemeenten in het algemeen staan in verband met een verdergaand beroep op de soci
ale uitkeringen tengevolge van de economische situatie, in beginsel in belangrijke mate door het rijk
zullen worden overgenomen. Toen wij voor de eerste keer in de Commissie voor de Financiën daarover
spraken naar aanleiding van de stukken welke wij als college en Commissie voor de Financiën met el
kaar aan het opbouwen waren - dit stuk is duidelijk tot stand gekomen in het kader van een wisselwer
king tussen het college en de commissie, wat ook door niemand is ontkend -, was die veronderstelling
aanmerkelijk zwakker dan op dit moment. Het is duidelijk - de heer Van den Eist heeft daarover ook
een opmerking gemaakt - dat in beginsel door het rijk is erkend dat als gevolg van deze situatie de
gemeenten voor extra uitgaven komen te staan. In de juli-circulaire is ook een extra uitkering van
30 miljoen aan de gemeenten genoemd. Wij meenden een bedrag van 2 miljoen te moeten halen in de
periode 1982-1986 en de extra bijdrage, die in de juli-circulaire is genoemd, is bedoeld voor 1982.
In elk geval wordt hiermee nu een begin gemaakt. Naar mijn oordeel mogen wij nog steeds verwach
ten dat deze problemen door het rijk zullen worden onderkend. Onzes inziens moet het niet uitgesloten
worden geacht dat wij die 2 miljoen dicht zullen naderen. De heer Van den Eist meent dat, wanneer
deze extra uitkering in de volgende jaren zal worden doorgetrokken, wellicht op 1,5 miljoen zal wor
den uitgekomen. Ik zou daarvoor geen bewijzen kunnen aanvoeren en ook van de heer Van den Eist is
dat een gevoelsbenadering, maar als er al kan worden gedacht aan een bedrag van 1,5 miljoen, kan
worden gesteld dat wij dicht komen bij de 2 miljoen waarvan wij uitgaan.
Vervolgens veronderstellen wij dat het teruglopen van de winsten uit de energiebedrijven minder
sterk zal plaatsvinden dan aanvankelijk door de werkgroepen werd gedacht. Wij veronderstellen dus
niet dat er sprake zal zijn van meer winst, maar van minder verlies. De heer Eijgelaar zal daarover
dadelijk nog wel iets zeggen.
Bij fase 1 en voor een deel ook bij fase 2 gaat het om bezuinigingen. Wat kunnen wij nog doen
zonder de prioriteiten aan te tasten? U weet voor welke aanpak wij daarbij hebben gekozen. Wij heb
ben nagegaan welke de flexibele uitgaven zijn waar nog bezuinigingen kunnen worden gevonden en
voorts hebben wij bekeken welke prioriteiten wij in het collegeprogram en in de opeenvolgende be
leidsplannen tot uitdrukking hebben gebracht. In eerste instantie hebben wij bezuinigingen aangebracht
in de flexibele uitgaven, die niet tot de prioriteiten behoren. Daarmee haalden wij echter nog lang
niet de bedragen welke door ons boven water moeten worden gebracht. Wij hebben daarom vervolgens,
eveneens aan de hand van het collegeprogram, bekeken op welke wijze wij in de flexibele prioriteiten
zouden kunnen snijden. Mevrouw Van der Werf heeft geconstateerd dat wij heel wat dingen willen schrap
pen die in het collegeprogram staan, wat ik zonder meer toegeef. Het collegeprogram en de verkiezings
programma's, overigens niet alleen die van de partijen welke het collegeprogram hebben onderscheven,
zijn opgesteld in een heel andere situatie dan de huidige en het is duidelijk dat je ook ten aanzien van
prioriteiten prioriteiten kunt stellen. Je kunt daarbij aanwijzen welke prioriteiten je nooit zou kunnen
laten vallen, je kunt tot een bepaalde rangorde in dat verband komen, waarover overigens verschalend
kan worden gedacht. Wij hebben in fase 1 en gedeeltelijk in fase 2 geprobeerd daartoe te komen,
Voorts treft men in fase 3 de herwaarderingsprojecten aan en daarbij gaat het heel duidelijk om een
beleidswijziging. Omtrent die herwaarderingsprojecten hebben wij in het stuk een aantal gedachten neer
gelegd en er is ook heel duidelijk aangegeven welke bedragen daarbij boven water moeten komen. De
kwestie van de belastingen wil ik thans even buiten beschouwing laten. Wij kunnen constateren - wij
zijn daarvoor ook erkentelijk - dat vanmiddag in deze zaal door de raad nog meer herwaarderingspro
jecten naar voren zijn gebracht. Het is voor het college heel interessant te vernemen welke herwaar
deringsprojecten naar het oordeel van de raad door ons dienen te worden onderzocht, waarop te zi;ner
33
tijd, vermoedelijk bij de begrotingsbehandeling in december, nader zal kunnen worden ingegaan. Daar
bij zullen wij ook graag horen welke van de door ons en door anderen in de raad aangedragen herwaar
deringsprojecten men per se afwijst, want die behoeven wij dan niet te onderzoeken. Overigens blijft
het feit aanwezig dat wij zullen moeten komen met een sluitende begroting, hetgeen op zichzelf ook
nie! het gemakkelijkst zal zijn. Er is al opgemerkt dat wij op grond van de juli-circulaire zullen moe
ten rekenen op een verhoging van het tekort met 1,5 miljoen. Tevens is in de juli-circulaire vermeld
dat wij niet moeten rekenen op een verhoging van de doeluitkeringen, maar eerder op een verlaging.
Wij zullen er derhalve rekening mee moeten houden - in het kader van de aanwijzing van herwaarde
ringsprojecten zullen wij ons daarop ook moeten bezinnen - dat er nog een paar miljoen extra zal moe
ten worden gevonden.
De indeling in de fasen 0, 12 en 3 is derhalve niet willekeurig, maar is gebaseerd op een be-
pa id uitgangspunt en vandaar ook dat de diverse voorstellen in de verschillende rubrieken zijn onder
gebracht. Ik heb begrepen dat de heer Pruiksma het op dat punt wat moeilijk heeft gehad. Hij is ove
rigens de enige niet, maar hij heeft dat geuit, terwijl anderen het misschien net achter de kiezen kon
den houden.
Ik wil vervolgens ingaan op het voorstel van de heer Pruiksma dat hij als reactie op de voorgestel
de belastingverhoging naar voren heeft gebracht en tevens op de reacties van de andere leden van de
rac op de belastingverhoging in het algemeen. Het feit dat in het herwaarderingslijstje de belasting
verhoging het eerst wordt genoemd, wil niet zeggen dat het college coute que coute tot belastingver-
ho ngen wil overgaan om vervolgens te bezien welke andere punten van het lijstje moeten worden uit
gevoerd. Het is heel duidelijk dat het voorstel tot belastingverhoging niet meer kan zijn dan de sluit
post van dit beleidsplan; een andere betekenis moet er ook niet aan worden gehecht. Wel kan worden
gesteld dat die maatregel heel concreet is te maken, op dit moment al, terwijl over de andere genoem
de punten nog moet worden gefilosofeerd. Die projecten zijn met name in de derde fase ondergebracht,
op it wij de nodige tijd hebben om te bekijken hoe ver wij kunnen komen.
Met betrekking tot het voorstel van de heer Pruiksma is één ding mij niet duidelijk. Als ik het
goed heb begrepen, is hij van oordeel dat belastingverhoging, indien het maar enigszins mogelijk is,
diet te worden vermeden. Ik kan mij dat voorstellen, maar gezien de paar miljoen die ik zojuist noem
de in verband met verdere rijksmaatregelen meen ik dat wij op de duur heel moeilijk aan belastingver-
ho ng zullen kunnen ontkomen. Het is evenwel aan de raad te bepalen tot welk bedrag zal mogen wor
de verhoogd. Dat is ook het standpunt van de heer Pruiksma, maar hij heeft ook gezegd - dat acht ik
me het eerste een beetje strijdig - dat in fase 2 alvast wel zeven ton zal kunnen worden gevonden via
een verhoging van de reinigingsrechten. Je kunt natuurlijk een heel verhaal ophangen over het feit
da le reinigingsrechten geen belastingen zijn, waarbij je de hele wet achter je hebt, maar ik neem
aar dat de burgerij dat juridische onderscheid niet zal maken en dat het haar ook niet kan schelen of
het gaat om een belasting of een retributie, aangezien beide moeten worden betaald.
De heer Pruiksma heeft vervolgens gesteld - wij hebben in een interruptiedebat daarover al gedis
cussieerd - dat in verband met de zeven ton met betrekking tot de reinigingsrechten nog maar 1,3 mil
joen zou behoeven te worden gevonden, hetgeen dan eventueel tegenover de belastingverhoging kan
worden gesteld. Dat klopt natuurlijk niet, want wij zullen dan in feite nog 1,3 miljoen plus 2 miljoen
mo en vinden. Ik heb evenwel begrepen dat de heer Pruiksma na fractieberaad - dat beraad zal in
middels wel hebben plaatsgevonden - met nadere suggesties en voorstellen zal komen.
ik wil in verband met het doen van suggesties voor de herwaarderingsoperatie nog het volgende
zeggen. Het voeren van gesprekken met gedeputeerden en met het rijk over de vraag hoe wij er finan
cier i uit zullen springen, kan men natuurlijk moeilijk een herwaarderingsoperatie noemen. Ik neem
ook aan dat mevrouw De Jong die suggestie per ongeluk in dat kader heeft geplaatst, want zij zal het
met ij eens zijn dat die niet te maken kan hebben met herwaardering van beleid. Ik kan overigens
nog opmerken - ik kom hiermee meteen bij de eerste motie van PAL - dat de Vereniging van Neder
landse Gemeenten reeds op de ketting is gesprongen met het boekje "De gemeenten onder druk", een
ope brief aan de kabinetsinformateurs over de financiële nood van de gemeenten. Ik meen dat dit adres
in d;zen ook het meest belangrijk is. Wij moeten ons niet richten tot het demissionaire kabinet, maar
tot de mensen die proberen een nieuw kabinet in elkaar te timmeren. Bij hen moeten wij voor de finan
ciële nood van de gemeenten aandacht vragen. In het boekje van de VNG wordt beklemtoond hoe moei
lijk, hoe ellendig en hoe beroerd de gemeenten er met elkaar voor zitten.
'ver fase 0 behoef ik verder geen opmerkingen te maken. Ik meen te mogen concluderen dat alle
fracties, zij het met nuanceringen en kanttekeningen, van oordeel zijn dat wij in de eerste plaats op
fase 0 zullen moeten aankoersen. Wel heb ik kunnen constateren dat fase 0 in de PAL-nota aanmerke
lijk groter is, doordat daarin een groot aantal veronderstellingen is ingebouwd, die echter naar mijn
gevoel volledig irreëel zijn en die ook geen enkele rekening houden met de werkelijkheid waarvoor
wij staan. Wij zullen toch echt niet kunnen bouwen op veronderstellingen waarvan het zeer onzeker is