14
stelling van de begroting 1981 en het beleidsplan meerjarenramingen 1981-1985 zo veel veranderd, al
thans zichtbaar geworden en aan de raad duidelijk gemaakt, dat wij in verband daarmee tussentijds bij
een zijn gekomen. Als je het geheel overziet, kun je mijns inziens vaststellen dat onze inkomsten- en
uitgavenpatronen structureel uit elkaar zijn gaan lopen, waaraan iets zal moéten worden gedaan. Het
college heeft daartoe een aantal aanzetten gegeven en die in fasen ingedeeld. Ik zal mij van deze pro
blematiek niet gemakkelijk af maken door te zeggen dat het rijk geheel verantwoordelijk is voor de si
tuatie waarin wij ons bevinden. Hierbij wil ik bijvoorbeeld refereren aan de studie van de commissie-
Londo ter zake van de structurele tekorten op onderwijsgebied. Sinds die rapportage is uitgekomen heeft
geen enkel kabinet er ook maar iets aan gedaan om die tekorten voor de gemeenten weg te werken. Nu
de bereidheid daartoe bij het rijk structureel afwezig blijkt te zijn, moeten wij dat maar als gegeven
aanvaarden voor een aantal sectoren, waaraan wij de consequentie moeten verbinden dat wij of eigen
inkomstenbronnen moeten zoeken - in de vorm van belastingen, prijsverhogingen, retributies en wat dies
meer zij - of onze eigen uitgaven drastisch dienen in te perken.
De voorstellen die het college doet - de heer Pruiksma heeft daarop al gewezen en wij hebben
daarover ook uitvoerig gediscussieerd in diverse vergaderingen van de Commissie voor de Financiën -
zijn na het uitkomen van de juli-circulaire wat fase 0 betreft enigszins harder geworden dan zij aanvan
kelijk leken. De juli-circulaire heeft mijns inziens met de cumulatieve bijdrage van 2 miljoen voor 1,5
miljoen geaccumuleerde dekking gezorgd. Gelet op de veronderstellingen ter zake van de uitgaven van
de Gemeentelijke Sociale Dienst zal er nog ongeveer een half miljoen overblijven. Met betrekking tot
de veronderstellingen ten aanzien van de winstontwikkeling van de energiebedrijven - de ene raming is
de andere niet - heb ik de neiging te denken dat wij, wanneer wij de volgens het collegevoorstel ver
wachte opbrengst halveren, ons nog verder in de problemen zullen brengen.
Wat zullen wij dus moeten doen? Wij zullen het totale pakket aan een heroverweging moeten on
derwerpen, en dan doel ik niet alleen op de uitgaven ten behoeve van ons eigen apparaat en onze eigen
organen, maar ook op hetgeen wij indirect doen via onze subsidiekranen. Dat betekent dat wij projec
ten waarmee wij een bepaalde doelgroep, zoals het in het jargon van de welzijnsmensen heet, wilden
bereiken nader moeten bezien. Wij moeten bekijken of wij inderdaad die doelgroep hebben bereikt en
tegen welke prijs. Als dat niet het geval is, zullen wij iets anders moeten doen of die activiteit gewoon
moeten laten vervallen. Vervolgens kunnen wij thans niet meer heen om de vraag of wij wel moeten
doorgaan met het ontwikkelen van bepaalde activiteiten binnen het gemeentelijk apparaat of dat die
ook kunnen worden ontwikkeld in de private sector.
Welke standpunten en uitgangspunten moeten wij als college en raad daarbij hanteren? Gelukkig
beschikken wij over verkiezingsprogramma's en een collegeprogramma, maar wij moeten in alle eerlijk
heid vaststellen dat die wel de sectoren aanwijzen waarin meer en betere activiteiten moeten worden
ontwikkeld, maar geen aanwijzingen geven omtrent sectoren waarin kan worden geschrapt. Wij zullen
dan ook een aantal uitgangspunten moeten formuleren en een daarvan moet mijns inziens zijn dat wij
voor onze inwoners uitsluitend voorzieningen tot stand dienen te brengen waaraan behoefte bestaat - die
behoefte zal moeten worden aangetoond - en ten aanzien waarvan het particulier initiatief of de markt
tekort schiet. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan projecten voor de opvang van werklozen, waaraan door
het particulier initiatief niets wordt gedaan. Overigens zal aan die projecten wel een prijskaartje moe
ten hangen. Als overheid weten wij ook wel het een en ander, omdat er ook landelijk nogal wat onder
zoeksinstituten zijn, bijvoorbeeld in het kader van de sociaal-culturele planning - ik noem het Sociaal-
Cultureel Planbureau -, waarvan wij gegevens kunnen betrekken. Door deze instituten is onder meer
onderzocht wie nu precies van de overheid profiteren. Deelstudies over dat onderwerp, waarmee al in
1977 is begonnen, geven bijvoorbeeld aan dat studerende jongeren in hoge mate profijt trekken van de
overheid. Hoe langer en hoe "hoger" je studeert, hoe meer profijt je van de overheid trekt. Mensen die
in het kader van het onderwijssysteem snel afvallen, profiteren veel minder van de overheid. Ik meen
dat wij aan die laatste groep, de mensen die niet meer passen in het systeem dat wij landelijk ten aan
zien van het onderwijs hebben opgebouwd, een hoge prioriteit moeten toekennen. Ik breng dit niet al
leen bij wijze van voorbeeld naar voren, maar omdat mijn fractie van oordeel is dat dat inderdaad moet
gebeuren.
Op bladzijde 3 van het raadsvoorstel heeft het college een aantal uitgangspunten geformuleerd op
basis waarvan wij te werk zouden moeten gaan. Over de uitgangspunten a en b ten aanzien van fase 0
hebben de heer Pruiksma en ik een ongeveer gelijkluidende mening, zodat ik meen daarop niet te be
hoeven ingaan.
Voor wat betreft het onttrekken van gelden aan de reserves stelt u voor het wettelijk toegestane
deel, een-dertigste, jaarlijks gedurende vier jaar aan die reserves te onttrekken. Het zou voor mijn
fractie bespreekbaar zijn om eenmalig uit de reserve een bedrag te putten voor een bestemming als de
bouw van een sociaal-cultureel centrum in de een of andere wijk, bijvoorbeeld in Camminghaburen. Ik
15
meen dat dit ook geen bezwaren zou oproepen bij de hogere overheden in het kader van het toezicht op
de gemeentefinanciën. Anderzijds moeten wij wel bedenken dat, wanneer wij aan de reserves gaan
knabbelen, de rente als dekkingsmiddel wegvalt. Er zou door een hoogleraar in de economie of in de
openbare financiën ongetwijfeld een kwalitatief verhaal zijn te houden over wat een reserve precies in
houdt, maar ik meen dat wij ons gezonde boerenverstand moeten gebruiken en ons moeten afvragen wel
ke voorzieningen, ondanks het ontbreken van voldoende budgettaire ruimte, onontkoombaar of zeer ge
wenst zijn, gelet op de bevolkingsgroepen die wij daarmee willen bereiken. Die voorzieningen dienen
dan uit de reserves te worden gefinancierd.
In fase 1 hebt u een aantal dingen aangedragen waarover wij vandaag eigenlijk al zouden moeten
beslissen. Mijn fractie meent voor die fase nog twee aanvullende voorstellen te moeten doen, maar ove
rigens gaan wij met de collegevoorstellen akkoord. Gelet op de verdeling van de bezuinigingen over de
verschillende sectoren, zijn wij van mening dat de sector cultuur nog iets zou kunnen inleveren. Wij
menen dat de subsidies voor het Kreativiteitscentrum, de Stichting Culturele Centra en de Stichting
Théskinkerij Prinsetün kunnen worden bevroren op het niveau 1981Vervolgens vinden wij - ik loop nu
even vooruit op hetgeen in de collegevoorstellen fase 3 heet -, gelet op hetgeen wij met die instellin
gen wilden bereiken en op hetgeen de praktijk is geworden, alhoewel de instellingen zo verschillend
zijn dat we daarover geen generale uitspraken kunnen doen, dat de drie genoemde instellingen ook bij
de nerwaarderingsprojecten moeten worden vermeld, voor zover dat nog niet is gebeurd.
Er heeft ons een gigantische hoeveelheid brieven bereikt van instellingen die een bepaald deelbe
lang vertegenwoordigen, waarvan sommige daarvoor kennelijk over voldoende krachten beschikken. Dat
is overigens hun goed recht, want voor een deel hebben wij die instellingen daarvoor ook opgericht. Op
één instelling wil ik nu wat nader ingaan, namelijk op de Stichting Leeuwarder Nuts Kinderboerderij.
Onze fractie is van oordeel dat datgene wat door ons ten aanzien daarvan in gang is gezet doorgang
dient te vinden. Dit betekent dat de laatste fase van de renovatie, waarbij het natuur-educatief ge-
de, te en de manege zullen worden aangepakt, moet kunnen worden uitgevoerd. Gelet op de ons zeer
reëel lijkende voorstellen van de kant van de stichting, waarin sprake is van vrij forse tariefsverhogin-
ge in de komende jaren, menen wij dat deze renovatie budgettair-neutraal zou kunnen zijn, maar wij
hebben toch maar een motie opgesteld, waarin is gesteld dat die renovatie in elk geval moet doorgaan.
Ik neb overigens al onze voorstellen in de vorm van een motie gegoten, dit voor de duidelijkheid en op
dat het college alvast daarnaar kan kijken.
Gelet op het feit dat wij vooralsnog 15,3 miljoen moeten bezuinigen en tevens gelet op de juli cir
cuiaire en de veronderstelling dat de onderwijs-circulaire zeer waarschijnlijk nog "sores" tot 1 miljoen
za! opleveren, menen wij dat wij als overheid in een wat merkwaardige situatie terecht komen. Ten
aanzien van fase 2 stelt u noodgedwongen voor veertig tot vijftig formatieplaatsen door middel van het
niei vervullen van vacatures te schrappen, hetgeen in tweeërlei opzicht merkwaardig is. In de eerste
plaats wordt juist op dit moment een rijksarbeidsplaatsenplan ingevuld, dat tot doel heeft in het Noor
den van het land extra arbeidsplaatsen te creëren, waarbij de arbeidsplaatsen, populair gezegd, varië
ren van rattenvangers tot toneelmeesters. Dat zelfde rijk, dat dus extra activiteiten meent te moeten
ontwikkelen met forse sommen geld - alleen in Friesland gaat het al om 392 arbeidsplaatsen -, veroor-
za <t tevens door zijn beleid, zij het via andere bewindslieden, dat de lagere overheden arbeidsplaat
sen moeten inleveren. Ik laat dan nog maar buiten beschouwing dat voorstellen van het college, bij
voo beeld het voorstel tot het terugbrengen van het onderhoud tot een bepaald niveau, directelijk of in-
directelijk ook leiden tot schrappen van arbeidsplaatsen, terwijl ik nu ook maar niet wil ingaan op het
feit - zo komt het althans op mij over - dat het college onder a en b van fase 2 een onderscheid meent
te moeten maken tussen het eigen apparaat en de gesubsidieerde instellingen. Mijn fractie is van mening
dat onder het gemeentelijk takenpakket ook de gesubsidieerde instellingen dienen te vallen. Het maakt
namelijk in wezen niet uit of een baan wordt betaald via de subsidiekraan of rechtstreeks via de ge
meentelijke betaalmeester; beide arbeidsplaatsen waren tot op heden even nuttig. Wij zullen akkoord
gaai met het niet vervullen van veertig tot vijftig vacatures, waarvan het nuttig effect wordt geschat op
2 mi oen, maar wij zijn wel van oordeel dat een zo goed mogelijke spreiding van deze maatregel moet
plaatsvinden over alle delen van de organisatie, daarbij inbegrepen de gesubsidieerde instellingen.
'erder zijn wij van oordeel dat het college ook weieens naar onze eigen organisatie zou mogen
kijken. Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat de organisatie, bestaande uit diensten en se
cretarie, een aantal overlappingen, doublures en competenties die tot langdurige termijnen leiden in
zich bergt. Verschillende situaties zijn historisch gegroeid, waarvan ik een voorbeeld wil noemen, dat
overigens niet vervelend is bedoeld. Soms is in een commissievergadering het aantal bijstaande ambte
naren uit diverse geledingen van het apparaat groter dan het aantal bestuurders, al behoeft dat op zich-
zöi nog geen teken van inefficiency te zijn. Wij menen in elk geval dat doorlichting van het taken
pakket en de organisatie een belangrijke richtlijn kan opleveren voor het zoeken naar de sectoren waar-