if II
23
D. Monumentenzorg.
De heer De Jong: In antwoord 1 17 wordt meegedeeld dat de gemeente de kunsthistorische mede
werker tot 1 december 1981 in dienst heeft. Mijn vraagstelling hield in of deze medewerker klaar
is gekomen met het opzetten van de methode voor het beschrijven van interieurs en of het college
stagiaires voldoende op de hoogte acht met deze methode om die verder te kunnen uitwerken.
De heer Rijpma (weth.): Ik denk dat iemand die ervaren is in het beschrijven van interieurs het
beter en waarschijnlijk ook sneller kan dan stagiaires. Wanneer de mogelijkheid bestond een contract
met iemand te sluiten voor drie of vier jaar, zouden de 800 panden die voor inventarisatie en docu
mentatie in aanmerking komen ook alle doorgelicht zijn. Op dit moment zijn 200 van de 800 panden
doorgelicht. De man die hieraan heeft gewerkt, is ongeveer anderhalf jaar bij ons in dienst geweest.
Er is nog werk voor een jaar of drie, vier. Ik ken de gecompliceerdheid van elk pand niet. Als wij
echter hiervoor iemand zouden aantrekken, zou het wel een gekwalificeerd personeelslid extra be
tekenen waarvan het onzeker is of hij over drie of vier jaar binnen ons ambtelijk apparaat past. Ge
zien de prioriteiten die wij binnen het gemeentelijk apparaat heel nadrukkelijk moeten stellen, heb
ben wij gekozen voor de minder beste oplossing, namelijk aan de hand van het systeem dat wij op dit
moment kennen en onder leiding van de ambtenaar die al jaren in Leeuwarden met monumenten bezig
is de inventarisatie en documentatie van de panden af te maken. Stagiaires zullen toch in ieder ge
val wanneer zij in het eindstadium van hun studie zijn zoveel kennis hebben vergaard dat wij ook van
hen veel gewaar kunnen worden. (De heer De Jong: Ik heb ook nog gevraagd of de medewerker die
wij tot 1 december 1981 in dienst hebben klaar is met het opzetten van de methode. Als hij daar niet
mee klaar is, kunnen de anderen niet aan het werk.) Als er 200 panden zijn gedaan, is de methode
wel bekend.
E. Openbare Werken.
Punten 119t.e.m. 122.
De heer Van der Wal: Vraag 121 gaat over de Oostergoweg, het laatste restant van de in de zes
tiger jaren ontstane verkeersfilosofieën op basis van groei, al of niet volgens taakstelling. In de ze
ventiger jaren zijn praktisch al deze wilde ideeën achterhaald, deels door de praktijk, deels ook
doordat de denkbeelden over dit soort zaken zijn veranderd. Toch blijft de Oostergoweg, met ook
nog een financieel dal in het vooruitzicht, een van de hoogste prioriteiten. De weg zou allerlei ex
tra autoverkeer naar het Zuiderplein moeten brengen en vandaar zou het verkeer zich op de een of
andere manier naar het stadscentrum moeten verspreiden. Tenminste, dat moet men uit het antwoord
op de vraag lezen. Ik heb vraag I2l ook gesteld omdat op dit ogenblik de Schrans wordt gereconstru
eerd. In eerste instantie voor de beveiliging van het langzaam verkeer, maar zeker ook in verband
met de ahobs die over niet al te lange tijd zullen worden geïnstalleerd bij de overweg Schrans en die
een enorme verkorting van de wachttijd voor de overweg ten gevolge zullen hebben, waardoor de
capaciteit van de weg ongetwijfeld zal worden vergroot. Waar is dan, afgezien van de grote finan
ciële consequenties, de Oostergoweg nog voor nodig? Ik zie echt niet in waar al het extra verkeer,
dat de weg wordt geacht aan te trekken, naar toe moet. Uit verkeerstellingen blijkt gelukkig ook dat
steeds meer Leeuwarders die de binnenstad bezoeken een duidelijke voorkeur aan de dag gaan leggen
voor openbaar vervoer en, vooral ook, langzaam verkeer. Ook vanuit het gemeentelijk apparaat hoort
men allerlei geluiden dat men de Oostergoweg wel graag kwijt zou willen, omdat men er in het kader
van ruimtelijke ordening niet mee uit de voeten zou kunnen. De Oostergoweg is bepalend voor een
op zich ontzettend kostbaar binnenstadgebied, Klanderijbuurt/Tulpenburg en Lijempf-terrein. Zicht
op financiering van de weg is er de eerste vijf jaar in ieder geval niet en van de daaropvolgende ja
ren is helemaal niets te zeggen, want wie weet welke kant de economie uit gaat. Ondertussen lopen
de renteverliezen op de terreinen maar op. Over pakweg tien jaar zijn deze meer dan verdubbeld,
Kortom, de Oostergoweg is ook nog een enorm financiële molensteen om de nek van de gemeente.
Ziet het college echt geen mogelijkheid deze problemen op te lossen door nu, nu het nog kan, de
aanleg van de Oostergoweg in heroverweging te nemen? Ook financieel kunnen wij er nu nog min of
meer uitspringen.
De heer De Jong: Het antwoord op punt 120 is heel duidelijk. Ik vind het echter een trieste zaak
dat de bouw van het voetgangersbruggetje, dat zo duidelijk is beloofd aan de bejaarden in St. Jozef,
moet wachten op de beslissing in de Arob-kwestie. Is er na vandaag enig zicht op wanneer deze zaak
kan worden afgerond en kunnen wij geen enkel initiatief nemen om de Arob-procedure te versnellen?
De Voorzitter: Het is heel droevig, maar aan een Arob-procedure kunnen wij niets doen. (De
heer De Jong: Hebt u geen enkel idee? Kunnen wij nergens op aandringen?) U weet waarschijnlijk
dat Arob-procedures op dit moment ook landelijk bij herhaling in discussie zijn. Niet alleen wordt
gediscussieerd tussen bewindslieden en de VNG, doch ook op een breder vlak is dit punt aan de or
de geweest. Een ieder is ervan overtuigd dat de huidige Arob-procedure enorme vertraging geeft
op allerlei terreinen, doch met name op het terrein van de ruimtelijke ordening. De vorige bewinds
man heeft dit probleem echt in studie gehad en men heeft in allerlei clubs besproken hoe de proce
dure zou moeten worden veranderd. Men stuit echter elke keer weer op het feit dat het vanuit het
oogpunt van goede rechtsgang nodig is dat burgers tot in hoogste instantie, de Raad van State,
hun recht kunnen zoeken. Dit recht van burgers heeft erin uitgemond dat zoveel problemen aan de
verschillende afdelingen van de Raad van State worden voorgelegd, dat men een vertraging heeft
van een tot twee jaar. De afdelingen bepalen zelf de urgentie van de zaken en dat is hun goed
recht. Men behandelt de zaken ook niet precies op volgorde van binnenkomst. Wij staan daar wer
kelijk machteloos tegenover. Men vindt ons partij en daarom trekt men er zich niet veel van aan of
wij de zaak urgent vinden. De situatie is inderdaad onbevredigend. Men discussieert er bijvoorbeeld
ook over om de afdelingen te decentraliseren over de provincies, maar dan is men weer bang dat de
rechtsbedeling ongelijk zal worden. (De heer De Jong: Zou het aanbeveling verdienen dat het col
lege een brief schrijft aan bestuur en bewoners van St. Jozef, waarin enige uitleg wordt gegeven
over de vertraging in de bouw van de brug? Ik weet dat er onzekerheid bestaat over de bouw van
de brug.) Dat is niet waar, dan wendt men dat voor! Over dit punt heb ik persoonlijk, afgezien van
de officiële mededeling, met bestuursleden en directie van St. Jozef gepraat. Ik heb gezegd dat
het ons ook enorm spijt, dat wij hen graag zouden willen helpen en dat de vertraging in de bouw
niet ligt aan de gemeenteraad of aan het college van b. en w. Wij hebben de beslissing genomen,
doch wij hebben domweg te wachten op de uitspraak in de Arob-procedure.
Mevrouw Van Dijk—van Terwisga: Ik heb nog een vraag over punt 119. De planontwikkeling voor
het Zuiderplein/Stationsweg interesseert ons zeer. Wij willen graag weten of het nader mondeling
overleg al heeft plaatsgevonden tussen gemeente en genoemde instanties, of dat een datum is vast
gesteld en het gesprek binnenkort zal plaatsvinden. Is hierover ook iets meer te vertellen?
De heer Rijpma (weth.): De heer Van der Wal brengt de Oostergoweg ter discussie. Aan de Oos
tergoweg is een totaal verkeersonderzoek voorafgegaan. De raad heeft een verkeersstructuurplan vast
gesteld. B. en w. zijn van mening dat de uitgangspunten, waarop het verkeersstructuurplan is geba
seerd, niet zo wezenlijk zijn veranderd dat een heroverweging zou moeten plaatsvinden. De raad
is die mening kennelijk ook niet toegedaan, want inmiddels zijn vastgesteld de bestemmingsplannen
voor Huizum-Bornia met de Oostergoweg en Huizum-Sixma met de Oostergoweg. Aanstaande maan
dag over een week krijgt de raad een voorstel voor het laatste stuk van de Oostergoweg, te weten
het gedeelte dat aansluit bij de Aldlansdyk. Voor het gebied Tulpenburg/Klanderi jbuurt heeft de
raad een taakomschrijving vastgesteld voor de daar werkzame projectgroep. B. en w. hebben geen
reden om het nut van de Oostergoweg anders te waarderen dan zij tot dusver hebben gedaan en de
raad heeft dat kennelijk ook niet. Vandaar dat b. en w. de lijn voortzetten en zelfs menen dat na
de voltooiing van de zuidtangent de Oostergoweg het meest urgente object is, ook gezien de functie
van de Schrans die de huidige verkeersstroom niet kan verwerken. (De heer Van der Wal: Zelfs nu de
Schrans gedeeltelijk is afgesloten wordt de verkeersstroom, zij het met moeite, verwerkt.) U hebt
mijn standpunt gehoord en dat is het standpunt van het college en van de raad.
Mevrouw Van Dijk vraagt naar de datum van het gesprek tussen gemeente en instanties over de
planontwikkeling voor het Zuiderplein/Stationsweg. Het was moeilijk een datum te vinden die alle
drukbezette ambtenaren paste, maar de vergadering is vastgesteld op 25 november 1981
Punten 133 t.e.m. 136.
Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Vraag 136 gaat over het gebruik van gif. Ik zou graag willen
dat er overleg komt tussen de Plantsoenendienst en de Dienst Reiniging en Brandweer, want men
heeft in het voorjaar kans gezien alle grassprieten en mos op de bijna alleen uit stenen bestaande
pleinen in Bilgaard dood te spuiten en dat leek mij totaal overbodig. (De Voorzitter: De heer Van
Reijendam zet de bril al op, dus hij neemt er nota van.)
De heer Rijpma (weth.): In punt 136 kwam naar voren dat de Gemeentelijke Plantsoenendienst
gebruik zou maken van herbiciden en ik heb mijn antwoord dan ook daarop afgestemd. Ik heb scru-