12
een beginfase is. Het is een nota die vervolg behoeft en nog nader gepreciseerd moet worden. Mijn
vraag is nu op welke manier het overleg over het nader gestalte geven van de deelnota's zal plaatsvin
den en hoe overleg zal plaatsvinden met degenen die het beleidsplan later moeten uitvoeren. Ik kan mij
voorstellen dat bijvoorbeeld de Dienstcommissie en de heer Van der Schaaf van de politie hierin een be
langrijke rol zouden kunnen spelen. Ik wil echter graag van u weten of u op dit moment al kunt zeggen
hoe het overleg over de beleidsnota en de invulling van het vervolg plaats zullen vinden.
Mevrouw Willemsma—de Jong: In vraag 56 wordt gesproken over overleg met vertegenwoordigers van
de "lagere" dienstonderdelen. Er is nogal wat aan de hand bij de politie. Door gebeurtenissen in de
maatschappij wordt een groot beslag gelegd op hun arbeidstijd. Het is ons allen bekend dat het vandalis
me toeneemt en mijn vraag is daarom of het spanningsveld ook te groot wordt voor deze mensen. Er is
veel kritiek uit de samenleving en men heeft de wetenschap dat veel zaken worden geseponeerd. Al de
ze feiten moeten de mensen die de politionele taken moeten uitvoeren verwerken. Wordt hierover met
hen gesproken?
De Voorzitter: Op de vraag van de heer Buising naar het overleg over de beleidsnota voor de politie
kan ik antwoorden dat op dit moment wordt overlegd in het zogenaamde tripartite-overleg. Het ligt in
de bedoeling dit punt tevens op de agenda te zetten van de eerstvolgende vergadering van de Commissie
Openbare Orde. Ook binnen het politieapparaat beraadt men zich op dit moment over het feit hoe wij
het beleidsplan moeten invullen. Het gaat om twee punten. In de eerste plaats om de vraag op welke
deelgebieden verder moet worden gerapporteerd. Dit punt moet worden vastgesteld en komt ook in de
verschillende commissies aan de orde. Ten tweede wordt door de politie, in overleg met mij, reeds hard
gewerkt aan de vraag hoe verschillende onderdelen van het beleidsplan kunnen worden gerealiseerd. Er
zijn namelijk ook punten, waarover niet uitvoerig nader behoeft te worden gerapporteerd, bijvoorbeeld
hoe een stadsbureau op gang kan worden gebracht. Aan deze zaken wordt op dit moment gewerkt en
stellig komen deze binnenkort ter sprake op een vergadering van de Commissie Openbare Orde. (De heer
Buising: Ik sluit even aan bij de tekst van de vraag in hoeverre en op welke manier ook de vertegenwoor
digers van de "lagere" dienstonderdelen bij de besprekingen worden betrokken. In verband hiermee
noemde ik de Dienstcommissie. Ik merk echter wel aan uw antwoord dat overleg eveneens op dat vlak
plaats heeft.) Het beleidsplan is destijds alleen in de Dienstcommissie aan de orde geweest, maar de
commissaris is reeds bezig na te gaan op welke manier het mogelijk zou zijn, bijvoorbeeld door werk
overleg, met alle personeel overleg te plegen. (De heer Van Harinxma thoe Slooten: Themadagen.) Een
ander punt is dat wij te weinig mensen hebben. Daarom moet er natuurlijk niet zoveel werkoverleg en
moeten er niet zoveel themadagen komen dat er helemaal geen politiemensen meer op straat komen en
wij zoeken dan ook naar een redelijk evenwicht tussen deze twee elementen. Ik verzeker u dat er niet
alleen met de Dienstcommissie, maar groepsgewijs met alle mensen overleg wordt gepleegd hoe wij een
en ander moeten invullen.
De vraag van mevrouw Willemsma houdt wat zijdelings verband met de beleidsnota voor de politie.
In feite geldt voor elk apparaat, dus ook voor de politie, dat men, wanneer men wordt geconfronteerd
met het feit gestelde taken niet uit te kunnen voeren wegens gebrek aan tijd, spanningen krijgt. Wij
proberen deze spanningen in goed overleg zoveel mogelijk het hoofd te bieden, doch wij zijn ons ervan
bewust dat deze in belangrijke mate slechts kunnen worden opgelost door duidelijk prioriteiten te stel
len. Vaak is het echter de kunst om deze prioriteiten zo te stellen dat het ook begrijpelijk is. Het ligt
niet zo eenvoudig dat men aan zaken, waarvan men overtuigd is dat ze niet goed zijn, niets of nauwe
lijks iets behoeft te doen. Vandaar dat prioriteiten moeten worden gesteld. Alleen langs die weg kunnen
problemen worden opgelost en wij zijn daar voortdurend mee bezig.
Punten 59 t.e.m. 63.
Mevrouw Zondag—Demes: De voorzitter vertelde ons zojuist dat wij voorzichtig moeten zijn met het
stellen van prioriteiten. Ik wil echter toch nog een vraag stellen naar aanleiding van punt 59. In de eer
ste plaats vind ik de beantwoording enigszins vreemd, want er wordt helemaal niet gevraagd hoe groot
de wijk van een wijkagent moet zijn. Men vraagt of het mogelijk is, gezien de veelomvattende taak van
de wijkagent, het aantal in de gemeente met twee man uit te breiden. In de tweede plaats zou ik willen
vragen hoeveel wijkagenten wij nu hebben, ik meen negen. Ik wil toch het woord prioriteit nog even
noemen. Is het mogelijk prioriteit te geven aan het aanstellen van nieuwe wijkagenten, mede omdat
diens taak momenteel heel anders is dan in 1975 toen de wijkdienst werd ingesteld?
De heer De Jong: Mag ik mijn vraag koppelen aan punt 61, want daarin wordt gesproken over week
einden en mijn vraag gaat over weekeinddiensten. Ik meen te weten dat het dienstrooster van de politie
13
dusdanig is dat op maandagavond net zoveel agenten in dienst zijn als op vrijdag-, zaterdag- en zon
dagavond. Mijn vraag is nu of het dienstrooster niet zodanig is aan te passen dat op maandagavond wat
minder agenten in dienst zijn en vrijdag-, zaterdag- en zondagavond wat meer. Naar mijn mening is het
namelijk, gezien de situatie met name in de binnenstad, noodzakelijk dat tijdens de weekeinden wat
meer mensen beschikbaar zijn om controle uit te oefenen dan door de week. (De heer Sijbesma: En dan
publiceren in de krant.) Neen, dit kan een interne regeling zijn.
De Voorzitter: Mevrouw Zondag wil graag weten of er wel of niet twee wijkagenten bij kunnen ko
men in onze gemeente. Dit is niet de bedoeling en ik kan ook zeggen waarom. Zoals u in het beleids
plan hebt kunnen lezen wordt er op dit moment aan gewerkt de algemene surveillance een bredere taak
te geven. De bedoeling is bepaalde groepen uit de algemene surveillance meer betrokken te doen zijn
bij een bepaalde wijk en deze groep te laten inhaken op het werk van de wijkagent. De groep zal een
soort vooruitgeschoven post zijn die niet elke dag aanwezig is, maar zij zal toch als specifieke taak
krijgen meer thuis te raken in een bepaalde wijk en op de hoogte te zijn van wat er in een wijk aan de
hand is. Deze surveiIlancegroepen zullen niet uitsluitend voor een wijk werken, maar wel opdracht krij
gen in nauw samenspel met de wijkagent aandacht te schenken aan een wijk. In deze fase is het niet
zinvol meer wijkagenten aan te stellen. Zeker niet wanneer wij kans zien een oplossing te vinden voor
die zaken die op dit moment op de schouders van de wijkagenten rusten en die eigenlijk niet tot hun
taak behoren. Zodra een oplossing voor deze zaken gevonden is, komt er wat meer ruimte voor de wijk
agenten en in nauw samenspel met de surveiIlancegroepen hopen wij op deze manier toch het doel te
bereiken dat mevrouw Zondag voor ogen heeft.
De heer De Jong stelt een erg logische vraag over het dienstenrooster van de politie tijdens de
weekeinden. Hij is zeer stellig in zijn bewering. Als hij dat niet was geweest zou ik hebben gezegd dat
wij tijdens de weekeinden meer surveilleren dan door de week, maar nu ben ik er niet zo zeker van. Ik
zeg de heer De Jong toe dat ik dit punt in de eerstvolgende vergadering met de staf van de politie zal
bespreken. (Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Meer surveilleren tijdens de weekeinden kost geld.) Het
kan geld kosten, doch wij moeten proberen de verschuiving toe te passen zonder dat het geld kost. Naar
mijn mening is de vraag van de heer De Jong echter zeer reê'el, want er komen in de weekeinden helaas
veel meer problemen op de politie af dan op andere dagen.
B. Rampenbestrijding en civiele verdediging.
De heer Heere: Ik wil over de punten 75 t.e.m. 85 graag een aantal opmerkingen maken. De vragen
die worden gesteld in het hoofdstuk Rampenbestrijding en civiele verdediging gaan over aangelegenhe
den die vrijwel allemaal voortvloeien uit wettelijke voorschriften. Deze nog steeds geldende wettelijke
voorschriften zijn al jaren geleden vastgesteld in goed overleg met de volksvertegenwoordiging. Men
kan hierover wel een mening hebben, maar men moet in ieder geval vaststellen dat de beslissing om de
wetten op deze wijze te formuleren een democratisch genomen beslissing is en men zal derhalve de be
sluiten moeten uitvoeren. Een tweede opmerking is dat ik suggestieve uitdrukkingen als "volstrekte
volksverlakkerijver beneden de maat vind. Ten derde meen ik dat stellige beweringen over volstrekte
zinloosheid van bepaalde maatregelen hier volstrekt niet worden bewezen of onderbouwd, maar alleen
worden gesteld. Ik betreur dat. Ten vierde merk ik op dat ik de conclusies, die ten eerste in strijd zijn
met de wettelijke voorschriften zoals deze nu luiden en ten tweede niet worden onderbouwd, prematuur
vind en onjuist.
Mevrouw Van der Werf: Ik wist niet dat wij de afdelingsvergaderingen ook gebruikten om een beoor
deling van eikaars vragen te geven. Ik wil trouwens nog wel iets over de vragen zeggen. Zeer kort gele
den hebben wij over dit onderwerp nog een discussie gehad en naar mijn mening zijn wij op een aantal
hier vermelde inderdaad suggestieve vragen zeer uitvoerig ingegaan. Mijn fractie is in ieder geval over
duidelijk met argumenten gekomen voor het voeren van vredespolitiek, waarop de heer Heere toen niet
heeft gereageerd. Ik ben niet van plan deze argumenten vanavond nog eens te herhalen. Ik zou daarvoor
willen verwijzen naar de notulen van de betreffende vergadering. Bovendien zullen wij ook op deze
kwestie terugkomen als het plan voor de civiele verdediging aan de orde komt.
Ik wil nu toch nog wel even op de door onze fractie gestelde vragen ingaan. Er zijn helaas nogal
wat vragen overgebleven, want de beantwoording was niet al te duidelijk. Ten eerste hebben wij met
onze vragen geprobeerd meer inzicht te krijgen in wat op het terrein van de rampenbestrijding in vre
destijd en wat op het terrein van de civiele verdediging in Leeuwarden op dit moment precies gebeurt en
ten tweede, daarmee samenhangend, hoe de bevolking daarvan op de hoogte wordt gesteld. In verband
hiermee hebben wij dan ook willen weten hoe een rampenplan, een rampenbestrijdingsplan, de concept-