28
belastingen blijven afwijzen. De lasten voor de inwoners van Leeuwarden hebben voor ons het plafond
van het aanvaardbare reeds bereikt!
De heer Knol: Meer dan ooit, mijnheer de voorzitter, worden de financiè'le vooruitzichten van de
locale overheid gekenmerkt door onzekerheden. Enerzijds staan de uitgaven als gevolg van voornamelijk
externe factoren onder een zware opwaartse druk, zoals:
- de hoge rentestand;
- nieuwe taken van rijkswege opgelegd;
- snel toenemende bijstands-uitkeringen.
Anderzijds worden de gemeenten geconfronteerd met het verminderen van hun inkomsten, zoals:
- bezuinigen op de rijksuitkeringen;
- daling winstuitkering nutsbedrijven;
- achterblijven van de eigen gemeentelijke heffingen en belastingen.
Bovendien is het in Den Haag gewoonte geworden om tijdens het lopende begrotingsjaar wijzigingen in
de uitkeringen aan te brengen. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat, door het ontbreken van
een structureel begrotingsbeleid, het mogelijk wordt om bijvoorbeeld tegenvallende belastingopbreng
sten en/of aardgasbaten af te wentelen op onder andere de gemeenten. Dit heeft tot gevolg datsluiten-
de en goedgekeurde begrotingen van gemeenten tussentijds overhoop gehaald moeten worden. Haagse
politieke opportuniteit en de omvang van het financieringstekort gaan kennelijk boven het voeren van
een goed bestuurlijk beleid.
In feite is het op dit moment niet mogelijk om een meerjarenraming op te stellen die uitzicht biedt
op realisering van de gepresenteerde beleidsvoornemens. De 6 juli-operatie was daar een duidelijk
voorbeeld van. Bovendien is met deze operatie ook gebleken dat het gemeentelijk management in het
geheel niet is ingesteld op inperking en herstructurering van eigen taken en activiteiten. Ook het on
voldoende functioneren van het financiè'le informatiesysteem is pijnlijk duidelijk geworden.
Uitgaande van het principe van een sluitende begroting betekent dit dat de gemeentelijke uitgaven
een afgeleide zijn van de gemeentelijke inkomsten. Bij het beoordelen van het thans voor ons liggende
beleidsplan is het dan ook logisch om allereerst de inkomsten - de baten - nader te beschouwen. Glo
baal bezien is het inkomensplaatje van de gemiddelde gemeente als volgt opgebouwd:
57% specifieke uitkering van de rijksoverheid;
33% algemene uitkering uit het gemeentefonds;
10% eigen inkomsten.
90% van de inkomsten komt dus van de rijksoverheid. Het is voor een gemeente dan ook van groot
belang om te weten wat de beleidsvoornemens van de rijksoverheid zijn. Welnu, in de miljoenennota
voor 1982 wordt ten aanzien van het gemeentefonds voorgesteld om een verlaging toe te passen van 60
miljoen. Ter realisering hiervan wordt het volume-accres verlaagd van 1,5% naar 1%. Wel wordt voor
de fraudebestrijding door de gemeentelijke sociale diensten 25 miljoen extra verstrekt. Hier wordt ken
nelijk hoge prioriteit aan gegeven.
Als reactie op deze beleidsvoornemens van de rijksoverheid heeft de Raad voor de Gemeentefinan-
ciè'n een uitgebreide brief aan de Tweede Kamer gezonden. De conclusie uit deze brief kan niet anders
zijn dan dat ten opzichte van de rijksoverheid de gemeenten twee keer zoveel moeten bezuinigen. Ver
gelijken wij over 1 980 en 1981 de bezuiniging op de totale rijksbegroting met de inperking van het ge
meentefonds, dan ontstaat het volgende beeld: Bezuiniging rijksoverheid 1 ,9 miljard, dit is 1 ,75% van
het totaal der uitgaven. Inperking gemeentefonds 380 miljoen, dit is 3,12% van het totaal der uitkerin
gen aan gemeenten. Buiten beschouwing blijven dan nog de bezuinigingen op de meer dan 500 specifie
ke uitkeringen van de verschillende vakdepartementen. De Raad voor de Gemeentefinanciè'n had becij
ferd dat, om het bestaande gemeentelijk voorzieningenniveau te handhaven, er minimaal 500 mil oen
accres moest zijn. Het rijk geeft 117 miljoen.
Het is een logische zaak dat de gemeenten op het gehele terrein van hun activiteiten de terugslag
ondervinden van de economische stagnatie. Enkele factoren verstoren evenwel in het bijzonder de ge
meentelijke begroting. De hoge rentestand is er één van. Niet alleen zijn leningen duur die moeten
worden aangetrokken voor de financiering van nieuwe kapitaaluitgaven, ook de conversie van in het
verleden aangetrokken leningen werkt door in de gemeentebegroting. Deze problematiek heb ik een jaar
of wat geleden ook al eens gesignaleerd. Ik heb toen voorgesteld om de doorwerking van voor- en te
genvallers in de rentesfeer om te leiden via een rente-egalisatiefonds. De aandacht die door het college
aan dit voorstel werd besteed is evenwel nooit erg groot geweest.
De Raad voor de Gemeentefinanciè'n heeft voorts becijferd dat het nominaal effect van de re testij-
ging voor de gemeenten gesteld kan worden op circa 120 miljoen gulden. In de begroting van het ge
meentefonds is voor de totale prijscompensatie een bedrag opgenomen van 100 miljoen. Een ander ver
29
storende factor in de begroting is de snelle toename van een aantal bijstandstrekkers. De extra compen
satie die hiervoor wordt gegeven schiet echter duidelijk te kort.
Ook de onderwijstekorten zijn al jarenlang onderwerp van klaagzangen geweest. In snel tempo ne
men deze tekorten echter wel toe. In dit verband is het nuttig om te weten wat het financieel effect is
voor Leeuwarden van de integratie van de Schooladviesdienst in het GOC. Volgens persberichten was er
over deze integratie een principe-overeenstemming bereikt en werd zelfs voor 1981 al een rijkssubsidie
toegekend.
Niet alleen de gewone burger ondervindt de last van de snel stijgende energieprijzen, ook het ge
meentelijk budget staat hierdoor onder zware druk. Ook al weer een factor waarvoor nauwelijks enige
compensatie te vinden is. Voorts mag verwacht worden dat het voornemen van de rijksoverheid om meer
greep te krijgen op de vaststelling van de electriciteitstarieven er toe zal leiden dat de winsten van ge
meentelijke energiebedrijven sterk onder druk komen te staan.
De exploitatie van grondbedrijven wordt door het stagneren van de bouwmarkt een hachelijke zaak.
Terecht is er naar mijn mening voor Wiardaburen dan ook pas op de plaats gemaakt. De omvang van de
risico's die voortvloeien uit de exploitatie van het Lijempf-terreinhet IJsbaankwartier en Cammingha-
buren is al groot genoeg. Een extra financieel nadeel dat de gemeenten ondervinden bij verliesgevende
bestemmingsplannen wordt veroorzaakt door de naheffingsomslagen voor de omzetbelasting. Door het ar
rest van de Hoge Raad van 12 maart 1980 en de daarop gevolgde aanschrijving van 6 augustus 1980 van de
staatssecretaris van Financiè'n kan de omzetbelasting die drukt op aan de gemeente geleverde goederen
en diensten bij de uitvoering van een bestemmingsplan niet meer in aftrek worden gebracht van de door
de gemeente bij de levering van bouwgrond verschuldigde omzetbelasting. De teruggaaf van een deel
van de te verrekenen omzetbelasting kan alleen worden gerealiseerd indien het bestemmingsplan een
sluitende exploitatie heeft. Nu de gemeenten in toenemende mate geconfronteerd worden met stagne
rende uitgifte van bouwterreinen ziet men op grote schaal een sluitende exploitatie-opzet achteraf om
slaan in een verliesgevende situatie. De in aftrek gebrachte omzetbelasting moet alsnog worden terug
betaald en het verlies wordt hierdoor nog groter. Voor wat betreft de eigen situatie bij het Grondbedrijf
ben ik overigens van mening dat een meer commercieel gerichte aanpak bij grondaanbiedingen niet ver
keerd zou zijn. De tijd is echt voorbij dat men op z'n dooie gemak een lijstje met namen kan afwerken.
Volgens mij gebeurt dat nog steeds!
De meer dan 500 specifieke uitkeringsregelingen, waaruit de gemeenten voor 57% hun inkomsten
verkrijgen, vormen een apart hoofdstuk. Wel een heel belangrijk hoofdstuk, want in totaal is er 22 mil
jard gulden mee gemoeid. De Raad voor de Gemeentefinanciè'n heeft een inventarisatie gemaakt van
deze regelingen. In het rapport "Heiligt het doel alle specifieke middelen?", wordt een onthutsend
beeld geschetst van deze regelingen. De huidige wildgroei van specifieke uitkeringen is mogelijk ge
worden doordat over de uitkeringen geen algemene regels bestaan. Dit betekent dat voor meer dan de
helft van de gemeentelijke inkomsten geen wettelijk kader is geschapen. Althans geen kader dat aan
sluit op de Financiè'le Verhoudingswet van 1960. Het gaat dacht ik wat te ver om in het raam van mijn
verhac! uitgebreid op dit rapport in te gaan. Ik kan echter iedereen aanraden om het intensief te lezen.
De beperktheid van handelen van gemeenteraden zal hieruit duidelijk naar voren komen.
Eén punt wil ik nog aanstippen. Rekenmeesters van het blad Bank en Gemeente hebben becijferd
dat bij opheffing van de specifieke uitkeringen en overheveling van dit totaalbedrag naar de algemene
uitkering er in de indirecte kostensfeer op jaarbasis een bezuiniging kan ontstaan van 1 ,8 miljard gul
den. H.et is alsof je een emmer leeggiet!
Hoofdstuk 3.3 van de begroting van Binnenlandse Zaken handelt over de financiè'le aspecten van de
organisatie van het openbaar bestuur. Voor wat betreft de lagere overheden is hierbij het volgende van
belang. Uitgangspunt bij de financiè'le middelen-verstrekking is, dat de lagere overheid op een redelij
ke wijze haar taak moet kunnen vervullen. De noodzaak tot tussentijdse ombuigingen heeft echter de
vraag doen rijzen naar de mate van flexibiliteit van de gemeentelijke uitgaven op korte termijn, vooral
ook in vergelijking met die van de rijksuitgaven. De minister zegt dan dat hij voorbereidingen treft om
bier een onderzoek naar te laten instellen. Een merkwaardige manier van werken, mijnheer de voorzit
ter, eerst snijden en daarna pas kijken of er wel goed gesneden is.
Hoofdstuk 3.3 gaat dan als volgt verder: Als gevolg van de lage reè'le groei van de uitkering uit het
gemeentefonds en de daarop volgende ombuigingsmaatregelen is er voor de lagere overheden geen sprake
meer van enige ruimte voor nieuw beleid zonder aantasting van het bestaand beleid. Voor de rijksover
heid betekent dit dat bij de opdracht of overdracht van taken aan de gemeenten, meer dan tot nu toe
gebeurt, nauwgezet dient te worden aangegeven wat daarvan de gevolgen zijn, terwijl tevens bezien
moet worden of en in hoeverre financiè'le compensatie moet worden gegeven.
Voor gemeenten betekent het voorgaande dat in veel sterkere mate dan voorheen afweging van nut
en offer van voorzieningen dient plaats te vinden. In concreto houdt dit in dat in de huidige situatie