ons moeten gedragen als goede rentmeesters. De norm van de gerechtigheid spitst zich toe op vormge
ving en handhaving van de democratische rechtsorde. Het opkomen voor de zwakken houdt in dat extra
aandacht wordt gegeven aan werklozen, waaronder vooral de jongeren, culturele minderheden, gehan
dicapten, hulpbehoevende bejaarden en woningzoekenden. Het rentmeesterschap verplicht ons tot zorg
voor de bescherming en het herstel van ons milieu. Dit alles doen en tegelijkertijd alle bestaande beleid
handhaven is onmogelijk. Dat kan financieel niet. Er zullen dus keuzen moeten worden gemaakt. Onze
keuzen worden bepaald door de hoofdkenmerken van beleid die ik zo'êven heb aangeduid.
Ik wil na deze inleiding enkele opmerkingen maken over het bestuur of, anders gezegd, over de
bestuurbaarheid. De organisatie van onze gedecentraliseerde eenheidsstaat, waarbinnen de gemeente
een autonoom bestuursniveau vormt, staat sinds 1969 volop in discussie. Een discussie waarvan velen
zeggen dat die ons op dit moment heeft teruggevoerd naar "af". Naar mijn mening is dat niet helemaal
waar. Er is sindsdien formeel niet zoveel veranderd, maar er is een zeker proces op gang gekomen. Dat
proces heeft de inzichten aangescherpt over "openbaarheid", "democratisering", "de vierde bestuurs
laag", "decentralisering", "gemeentelijke herindeling", "doeluitkeringen", om er enkele te noemen.
Wij zijn er toe gekomen om op een modernere wijze te werken met de oude structuren. Behoud en ver
betering van de gemeentelijke zelfstandigheid blijft voor ons de hoofddoelstelling. Daarbij past geen
provincialisering, waarbij ik denk aan politie en brandweer. Evenmin, denk ik, afwenteling van de
financiële problemen van het rijk op de gemeenten en te grote bemoeienis van de hogere overheden
op het gebied van sturing en coördinatie. Tot een verbetering kunnen wel bijdragen meer algemene
middelen en minder doeluitkeringen, waardoor een grotere vrije beleidsruimte voor de gemeenten
kan ontstaan. Bij de realisering van onze doelstellingen is een constructieve ondersteuning van de
zijde van de provincie onontbeerlijk.
Samenwerking met andere gemeenten acht mijn fractie een eis om tot een optimale uitvoering van
gemeentelijke taken te komen. Daarbij past naar onze mening de waarschuwing dat die samenwerking
beperkt moet blijven tot het strikt noodzakelijke. De regio is en blijft een hulpmiddel waaraan zekere
bezwaren zijn verbonden. Ik noem de grotere afstand tot de burgers en de gemeenteraden en de proble
matiek van de democratische controle. Ook de financiële kant van de zaak dient overzichtelijk en be
heersbaar te blijven.
Ten aanzien van de decentralisatie, die begonnen is op het terrein van het specifieke welzijn en
die wellicht zal worden doorgezet naar andere gebieden waaronder de volkshuisvesting, merk ik op dat
het voorgeschreven omslachtige planningsproces een nog toenemende werklast veroorzaakt, waarvoor
niet voldoende financiële compensatie wordt geboden. Het rijk zal daaraan meer dan tot nu toe aan
dacht moeten besteden; de gemeente zal moeten proberen om de planprocedures zo eenvoudig mogelijk
op te zetten. Ik realiseer mij dat aan dit laatste grenzen zijn in verband met de rechtsbescherming en
inspraak. Maar ook de gesubsidieerde instellingen zullen inzien dat onnodig hoge plankosten voor hen
niet voordelig kunnen zijn.
Ik stap nu over op het onderwerp openbare orde en veiligheid. Het stemt tot voldoening dat onze
burgemeester op dit terrein van een zo grote openheid naar de raad toe blijk geeft. De werkwijze bin
nen de Commissie voor de Openbare Orde en de behandeling van het beleidsplan voor de politie getui
gen daarvan. Het is goed dat dit zo gebeurt. Naar de mening van mijn fractie zijn er op dit gebied be
langrijke knelpunten. Ik noem de onveiligheid in met name de binnenstad, het toenemend vandalisme,
een steeds agressiever verkeersgedrag en een groeiende handel in en gebruik van harddrugs. Cijfers in
het jaarverslag van de politie spreken daarover duidelijke taal. De vraag wat aan de genoemde misstan
den kan en moet worden gedaan, is niet gemakkelijk te beantwoorden. Vaststaat dat de oplossing zeker
niet alleen in handen van het politiekorps ligt. Ook de hiervoor door mij geschetste maatschappelijke
situatie speelt daarbij een aanzienlijke rol. Het politiekorps, dat van mijn fractie een compliment krijgt
voor de grote inzet en de verstandige benadering van de problematiek, staat - mede door gebrek aan fi
nanciën - onder druk. Veel meer dan het korps nu doet kan het niet, de rek is er uit. Een duidelijk
gemeentelijk beleid binnen de grenzen van het mogelijke en een stellige bestuurlijke ondersteuning zijn
dringende vereisten. Naast organisatorische aanpassingen zullen prioriteiten moeten worden gesteld,
zodat de ernstigste probleemvelden grondig kunnen worden aangepakt. Voor mijn fractie behoren de be
strijding van gewelddelicten, van de handel in narcotica en van de verkeersonveiligheid daarbij voor
rang te krijgen. Wij zien de nadere uitwerking van het beleidsplan voor de politie zo spoedig mogelijk
en met grote belangstelling tegemoet.
De Wet op de rampenplannen legt de gemeente verplichtingen op met betrekking tot de voorberei
ding van de rampenbestrijding in vredestijd. Een goede ram pen organisatie is van vitaal belang voor de
beveiliging van leven en goed van onze burgers. De brandweer kan binnen dat kader goed werk doen,
maar lijdt aan hetzelfde syndroom als de politie: een toenemend takenpakket en niet evenredig stijgen
de middelen. De van rijkswege sterk gestimuleerde regionalisatie van de brandweer vereist een blijven
de financiële steun van de rijksoverheid. Hoe over de beveiliging van onze burgers in oorlogstijd wordt
gedacht is onlangs in deze raad gebleken bij de behandeling van het voorstel tot aankoop van de inrich
ting van de openbare schuilgelegenheid. De toen geponeerde stelling dat het voorbereiden van voorzie
ningen tot bescherming van de bevolking een oorlog dichterbij zou brengen, is onbewezen en levensge
vaarlijk. Een betere aansluiting van het vredeshulpverleningsapparaat aan de bijzondere voorzieningen
voor buitengewone omstandigheden vinden wij het nastreven waard. Het afschaffen van elke inspanning
op het terrein van de burgerlijke verdediging achten wij even onverantwoord als het doen verdwijnen
van onze militaire verdediging. Over de middelen waarmee en de wijze waarop die verdediging het
beste kan worden gevoerd, is uiteraard discussie mogelijk. De toenemende wederzijdse bewapening
noopt tot een intensief overleg over wederzijdse ontwapening. Het is welhaast overbodig te zeggen dat
wij met alle kracht moeten streven naar behoud van de vrede. Wij respecteren degenen die daarbij van
uit hun volle overtuiging andere wegen gaan dan wij. Een en ander ontslaat ons niet van de plicht om
ons standpunt naar voren te brengen en dat ook duidelijk te doen.
Ik wil beginnen met vast te stellen dat het Nederlandse veiligheidsbeleid primair een aangelegen
heid is die op het nationale niveau van regering en parlement moet worden ontwikkeld, uitgevoerd en
gecontroleerd. Dit nationale beleid krijgt concreet gestalte in het internationale overleg binnen de
Verenigde Naties en de Navo. In het verkiezingsprogramma 1981-1985 "Om een zinvol bestaan" is de
CDA-visie op dat beleid uitvoerig en helder omschreven. Nadat op 18 november j.l. CDA-voorzitter
Bukman op een persconferentie uiteenzette hoe het CDA aankijkt tegen de vredesdemonstratie van 21
november, werd op diezelfde dag tijdens de CDA-partijraad te Breda een dagelijks bestuursvoorstel aan
vaard, waarin onder meer werd vastgesteld dat het CDA een beleid voert dat is gericht op succesvolle
onderhandelingen met als doel het wederzijds verminderen van de kernbewapening. Ook werd uitgespro
ken dat het CDA zich langs de lijnen van haar programma gestaag in bondgenootschappelijk verband zal
blijven inzetten voor nucleaire wapenbeheersing en -vermindering. Tijdens het Kamerdebat over de re
geringsverklaring werd een door de fracties van CDA, PvdA en D'66 ondersteunde motie-Lubbers inge
diend, die door de Kamer werd aangenomen. Dit alles toont zonneklaar aan dat het CDA landelijk een
duidelijke en consistente lijn volgt, waarover niemand enige onwetendheid kan voorwenden. Als CDA-
raadsfractie willen wij ons bij die lijn aansluiten. Ik wil aan de raad een motie voorleggen van de vol
gende inhoud:
"De raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 14 december
1981,
vervuld van grote zorg over de onheilspellende bewapeningswedloop en de
toenemende bewapening in de wereld,
overwegende dat het van groot belang is om in samenwerking met anderen
alles te doen om de rol van de kernwapens terug te dringen,
besluit:
1de regering op te roepen volharding en saamhorigheid te betonen bij haar
pogingen om in samenwerking met de bondgenoten van Nederland te
trachten de rol van de kernwapens wezenlijk terug te dringen;
2. het college van b. en w. te verzoeken dit besluit ter kennis te brengen
van de regering en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
De motie is mede-ondertekend door de heer Jansma.
De begroting die wij vaststellen en het beleidsplan dat wij bespreken handelen voornamelijk over
de besteding van geld. Mijn fractie stelt met voldoening vast dat het college er in geslaagd is om de
raad een sluitende begroting en een sluitend beleidsplan aan te bieden. Wij vinden dat ook in de huidi
ge situatie een goede zaak en een knappe prestatie. Geld moet worden verdiend voor het kan worden
uitgegeven, hetgeen mij brengt bij de economische situatie en de positie van Leeuwarden daarin.
Een globale analyse leert dat Leeuwarden in Friesland een zeer belangrijke rol speelt voor wat be
treft de werkgelegenheid. Het Leeuwarder aandeel in de werkgelegenheid in Friesland steeg van 25% In
1978 naar bijna 30% in 1981. In absolute getallen gaat het om 42.000 arbeidsplaatsen in 1978 en ruim
44.000 in 1980. Wij kunnen constateren dat de dienstensector en de agro-industrie daaraan het grootste
aandeel leveren, hetgeen kennelijk onze sterkste troeven zijn. De vraag is: hoe kan Leeuwarden er toe
bijdragen om die ontwikkeling voort te zetten, of misschien realistischer: hoe kunnen wij de teruggang
helpen keren? Ik ga er daarbij van uit dat rijk en provincie hun onontbeerlijke steun en medewerking
zullen blijven verlenen. Het ontwerp-streekplan gaat wat de positie van Leeuwarden betreft in de goede
richting. Het rijk zal waar moeten maken wat men - onder meer in de regeringsverklaring - heeft toege
zegd. Belangrijke zaken zijn in dit verband de verdubbeling van de Rijksweg 32, de BRT en ons tangen
tenstelsel, waarop in deze raad reeds meermalen is aangedrongen en waarop het gemeentebestuur bij
voortduring zal moeten blijven hameren.