4
wij als gemeente geld bij moeten passen, omdat wij een contract hebben afgesloten waarin een bepaald
bedrag voor de stroomlevering is opgenomen. Als contractant hebben wij ons aan dat contract te houden.
Niettemin heb ik overleg gevoerd met de provincie Friesland over de problematiek die voortvloeit uit
het feit dat een aantal verbruikers de wens te kennen heeft gegeven om een deel van de energierekening
in een afzonderlijk fonds te storten en over de opstelling van de provincie dienaangaande. Uit dit ge
sprek is mij gebleken dat de provincie de oplossing voor dit probleem nog niet voorhanden heeft. Ik heb
er ook wel begrip voor dat de provincie nog geen oplossing heeft. Als men een tarief berekent dat is op
gebouwd uit componenten en de gebruikers wensen wel of niet alle componenten te betalen dan krijgt
men natuurlijk binnen de kortste keren, als een en ander regel wordt, een heel moeilijke administratie.
De provincie denkt echter wel aan bepaalde oplossingen van dit probleem, maar welke die oplossingen
zijn is mij op dit moment niet duidelijk. Wij hebben in het overleg wel gesteld dat de gemeente Leeu
warden, die op het gebied van de tarieven ook altijd de lijn van de provincie volgt, zich ten aanzien
van deze problematiek vermoedelijk ook zal aansluiten bij de lijn die de provincie volgt.
Mevrouw Van der Werf heeft als laatste opmerking gezegd dat zij het een vreemde gang van zaken
vindt dat, terwijl de discussie over de reeds aangehaalde problematiek aan de gang is, iemand bij de
briefschrijvers aan de deur komt om het achterstallige geld op te halen. In mijn visie is het een normale
gang van zaken dat het achterstallige geld wordt opgehaald. De mensen hebben een contract voor
stroomlevering. Zij nemen stroom af en weten dat zij daarvoor een bepaalde prijs moeten betalen.
Wordt door de mensen een deel van de rekening niet betaald, dan wordt het niet betaalde deel van de
rekening later geïncasseerd. De Frigas zal dat ook blijven doen. Contract is contract, afspraak is af
spraak. Wij hebben ons daar met elkaar aan te houden.
Mevrouw Van der Werf: De wethouder heeft niet gereageerd op mijn vraag waarom er in het ant
woord niet is gerefereerd aan de discussie die over dit onderwerp bij de begrotingsbehandeling heeft
plaatsgevonden. Wij hebben de gemeenteraad toen om een uitspraak gevraagd om de Frigas te stimuleren
een fonds voor ontwikkeling en gebruik van alternatieve energie te stichten. Deze mogelijkheid wordt
kennelijk niet benut, hoewel wij de mogelijkheden daartoe wel hebben. Waarom wordt er in het ant
woord alleen over de technische onmogelijkheid gesproken en niet over de inhoudelijke discussie die
over dit punt in de gemeenteraad is gevoerd?
De heer Miedema (weth.): Als wij bij de beantwoording van brieven ook de minderheidsstandpunten
die in deze raad worden geventileerd mee zullen nemen dan komen er twee vragen op ons af. De eerste
vraag is welk minderheidsstandpunt men mee moet nemen. De tweede vraag is hoever men in de historie
terug moet gaan als men de minderheidsstandpunten die zijn ingenomen ook nog eens mee wil nemen.
Volgens mij is een en ander niet een goede zaak. Wij hebben de mening van het college vertolkt. In
het antwoord leggen wij deze mening aan de raad voor. Als de raad van oordeel is dat het antwoord niet
voldoende is, dan horen wij dat wel.
Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Sub K.
De Voorzitter: Aan de orde is nu de brief van 4 januari 1982 van Montakontechniek BV, inzake het
beleid van de gemeente met betrekking tot semi-permanente gebouwen op het industrieterrein Flemrik.
De heer Heere: Naar aanleiding van deze brief en het voorgestelde antwoord op deze brief wil ik
graag het volgende opmerken. Een tijdje geleden heb ik, naar aanleiding van een beroepzaak die in de
Commissie van advies inzake beroepschriften ingevolge de Bouwverordening aan de orde was geweest,
gevraagd naar een eventuele heroverweging van het beleid betreffende de nissenhutten en dergelijke. Ik
heb toen gesteld dat het met name de financieel-economische problematiek was en niet zozeer die van
de ruimtelijke ordening die mij deze vraag deed stellen. Tijdens de algemene beschouwingen op 14 de
cember heb ik onder andere veel aandacht besteed aan het werkgelegenheidsbeleid. Ik heb daarbij on
der meer gesteld dat de gemeente een gecoördineerd beleid zou moeten voeren op dit gebied en dat bij
elke te nemen beslissing het werkgelegenheidseffect extra zwaar zal moeten wegen. Het college heeft
toen de door mij ingediende motie overgenomen. Naar ik heb horen verluiden komt er binnenkort een
commissie die ik maar "werkgelegenheidscommissfe" noem. In het geval waar het hier om gaat en in
wellicht nog andere soortgelijke gevallen nu en in de toekomst, vraag ik mij af of de gecoördineerde
afweging, zoals ik die bij de algemene beschouwingen heb uiteengezet, wel voldoende aan de orde is
geweest. Mijn indruk is dat de afweging tussen het ruimtelijk aspect en het economische- of werkgele
genheidsaspect niet zo nadrukkelijk heeft plaatsgehad als in mijn visie wel zou hebben gemoeten. De
economische situatie is, evenals de werkgelegenheidspositie in onze gemeente, inmiddels sterk ver
slechterd. Ik vind dit redenen te over om het college in overweging te geven, eventueel ook via de
nieuw in te stellen "werkgelegenheidscommissie"het totaal beleid op dit gebied nog eens opnieuw on
der de loep te nemen. Mijn fractie is van mening dat elke belemmering, die niet absoluut noodzakelijk
is, in het belang van de werkgelegenheid uit de weg moet worden geruimd.
Ik weet best dat hier de technisch-juridische problematiek speelt van het subtiele verschil tussen
een tijdelijke voorziening en een tijdelijke behoefte. Deze problematiek herinner ik mij uit de tijd dat
ik nog lid was van de Commissie van advies inzake beroepschriften ingevolge de Bouwverordening. Een
en ander is natuurlijk bestuurlijk nogal interessant, maar politiek gezien is mijn fractie van mening dat
de belangrijkste zaken voorrang behoren te krijgen. Ik stel u daarom voor om het antwoord aan Monta
kontechniek BV nog even op te schorten en deze kwestie eerst aan de orde te stellen in de door mij al
meermalen genoemde "werkgelegenheidscommissie".
De heer Bijkersma: Ik wil ook graag op dit punt reageren. De heer Heere heeft aangehaald dat wij
op 22 juni 1981 de problematiek van de nissenhutten naar voren hebben gebracht. Ik heb toen een en
ander ondersteund en bij de algemene beschouwingen ben ik weer op de problematiek van de nissenhut
ten ingegaan. Het verslag van de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening was op dat moment nog niet
in mijn bezit, maar ik had eigenlijk de hoop dat het college tijdens de algemene beschouwingen zou
koersen naar een oplossing van deze problematiek. Ik heb daarop gewacht maar ik heb die oplossing niet
gekregen. Uit het voorgestelde antwoord aan Montakontechniek BV heb ik begrepen dat het beleid zoals
dat tot nu toe gevoerd is en zoals het in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening is behandeld zal
worden voortgezet. Mijn fractie is het daarmee in eerste instantie niet eens. Ik kan mij goed voorstellen
dat Montakontechniek BV zeer teleurstellend de publicaties over de problematiek van de nissenhutten
heeft gevolgd. Ook in perspublicaties is gebleken dat Montakontechniek BV het beleid zoals dat wordt
gevoerd betreurt en dat zij het met dat beleid niet eens is.
Ik wil u het Financieel Dagblad van 4 november 1981 in herinnering brengen, waarin op twee pagi
na's iets heeft gestaan over Leeuwarden. In het artikel is gesproken over het beleid in Leeuwarden. Ik
citeer: "Industriebeleid. Leeuwarden heeft geruime tijd achteraan gelopen in het beleid gericht op het
aantrekken van industrieën. De stad is lange tijd in een ambtelijk pakje gestoken geweest." (De Voor
zitter: Die verslaggever is niet goed geïnformeerd.) Ik heb bij het Financieel Dagblad geïnformeerd of
het gemeentebestuur ook heeft gereageerd op dit artikelMen heeft mij gezegd dat niemand van het ge
meentebestuur op dit artikel heeft gereageerd. Ik neem dan ook aan dat dit artikel juist is. (De Voorzit
ter: Die verslaggever had bij ons moeten komen, dan had hij betere informatie gekregen.) Met uw toe
stemming, mijnheer de voorzitter, wil ik toch mijn citaat voortzetten. Omdat u mij hebt onderbroken en
daardoor de essentie van het citaat niet duidelijk overkomt, zal ik het citaat gedeeltelijk herhalen.
"De stad is lange tijd in een ambtelijk pakje gestoken geweest. Iets dat ook nu nog wel staande kan
worden gehouden. In de ogen van het bedrijfsleven mist Leeuwarden nog steeds iets commercieels." Een
en ander is ook het kader van het denken van de heer Heere en daarom is hij wellicht ook ingegaan op
de brief van Montakontechniek BV. (De heer Ten Brug (weth.): De heer Heere leest het Financieel Dag
blad niet!) Ik begrijp best dat het voor sommige collegeleden misschien onaangenaam is, maar ik wil
toch mijn verhaal vervolgen. Ik heb reeds gezegd dat mijn fractie teleurgesteld is over de handelwijze
in zijn geheel en in het bijzonder over de simpele eenzijdige benadering van het probleem van de nis
senhutten in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening. Het is ons inziens een probleem dat van meer
dere zijden - de heer Heere heeft dat ook al gezegd - bekeken zou moeten worden. In de vergadering
van de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening van 30 november 1981 is expliciet ingegaan op de ont
heffingsbepaling in artikel 14 van de Woningwet. De bouw van een nissenhut als permanent gebouw
wordt in eerdergenoemd verslag van de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening afgedaan met één sim
pele zin. Ik citeer: "Over een nissenhut als permanent gebouw valt geen positief advies te verwachten
van de Welstandsadviescommissie." Om een nissenhut als permanent gebouw te realiseren wordt niet
eens gesproken. Het lijkt er wel op alsof de Welstandsadviescommissie een commissie is die beslist voor
het college en voor de raad! De Welstandsadviescommissie geeft adviezen en deze adviezen zijn om
schreven in de Woningwet, in de Wet op de ruimtelijke ordening en in uw verordeningen. In de Wo
ningwet staat nergens dat nissenhutten geen normale gebouwen zijn. In uw verordeningen is nergens
aangegeven dat nissenhutten niet in Leeuwarden gebouwd mogen worden. Er is misschien in de afgelopen
tijd wel steeds gezegd dat er in Leeuwarden geen nissenhutten gebouwd mogen worden, maar die uit
spraak is bij mijn weten niet gebaseerd op enige verordening. Als dat wel zo is, dan hoor ik dat graag
van het college.
Wij vinden, met de CDA-fractie, dat ook het bouwen van nissenhutten via de normale procedure