22
De heer Rijpma (weth.): Uit de woorden van de raad is wel duidelijk geworden hoe de standpunten
zijn. Ik meen mij dan ook te kunnen beperken tot het geven van een paar inlichtingen.
Wat de affaire glashandel Boelens betreft, zullen wij proberen om door nader overleg met deze fir
ma en eventueel met de middelen die ons uit de verkeerswetgeving of anderszins ter beschikking staan
datgene te doen wat wij mogelijkerwijs kunnen doen.
Over de herschikking heb ik gezegd dat het concept dienaangaande in eerste lezing gereed is voor
bespreking, zij het dat er in het concept nog zaken hadden moeten staan die er niet in staan. Het eerste
gesprek over het concept vindt plaats in de vergadering van de Adviescommissie Stadsvernieuwing van
woensdag. Afhankelijk van dat gesprek zal het een termijn van enkele weken zijn waarop het ontwerp
in het college komt. In ieder geval moet het ontwerp beschikbaar zijn bij de bespreking die b. en w.
hebben in de tweede helft van maart en begin april, als de herwaarderingsoperatie rond moet zijn.
De heer Geerts (weth.): Ik wil nog even reageren op de vraag van de heer Ten Hoeve of de priori
teitstelling binnen de ISR-aanwijzing nog besproken wordt en wanneer dat gebeurt. Een en ander moet
zich afspelen omstreeks mei/juni. Voor die tijd moeten wij over die prioriteitstelling nog een keer pra
ten in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden, waarna wij ook nog het oordeel van de raad daar
over willen horen.
De Voorzitter: Ik breng dan nu de motie van de heer Van der Wal en mevrouw Van der Werf in
stemming.
De motie van de heer Van der Wal en mevrouw Van der Werf wordt verworpen met 32 tegen 2 stem
men
De Voorzitter: Dan breng ik nu het raadsvoorstel in stemming.
De heer Van der Wal: Wij zijn op zich niet tegen de beschikking van de minister, maar wel tegen
de reactie zoals die in het besluit wordt voorgesteld.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met aantekening dat de PAL-
fractie wenst te worden geacht te hebben gestemd tegen de reactie zoals die in het besluit wordt voor
gesteld.
Punt 15 (bijlage nr. 64).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 16 (bijlage nr. 79).
De Voorzitter: Aan de orde is thans: Vernieuwen wal muren c.a. Nieuwestad.
De heer Ten Hoeve: Overal in de stad worden walmuren hersteld en dat gebeurt allemaal op dezelf
de manier volgens een L-vormige betonconstructie, rjocht en sljocht. Bij een deel van de walmuren aan
de Nieuwestad zou deze constructie niet toegepast moeten worden. Het gaat hier om het gedeelte van
de walmuren tussen de Westerpijp en de Duco Martenapijp. In dit gedeelte zit een kromming in horizon
tale en in verticale vorm. Deze kromming is niet door verzakking ontstaan, maar is heel bewust gecre-
eerd omdat op die plek vermoedelijk een oude dijk van de Middelzee ligt. Het is dus een karakteristiek
stukje van de stad. Uit de tekeningen is op geen enkele manier op te maken dat de situatie van de
kromming bij de restauratie behouden blijft. Ik zou een en ander erg willen bepleiten.
De heer Van der Wal: Ik kan mij bij de opmerking van de heer Ten Hoeve aansluiten. Na de behan
deling van dit punt in de Commissie voor Openbare Werken kwam ons ten ore dat er nogal wat gevelste
nen op de gemeentewerf liggen. Men weet niet waar men met de stenen naar toe moet. Is het ook een
idee om deze stenen mee te metselen in de walmuren? Het zal misschien historisch niet helemaal ver
antwoord zijn. (De heer Ten Brug (weth.): In de kromming misschien?) Die stenen hoeven niet speciaal
in de kromming te worden gebruikt. Het metselwerk is toch alleen maar versiering voor de betoncon
structie. Mijn idee voor het gebruik van die stenen lijkt zinniger dan het domweg weggooien ervan. Nu
de gemeentewerf opgeruimd moet worden weet men niet waar men met die gevelstenen naar toe moet.
Mijn suggestie kan gemakkelijk meegenomen worden en kost niks.
23
De heer Rijpma (weth.): Ik zou graag een tripartite-gesprek willen hebben met de directeur Open
bare Werken en de heer Ten Hoeve, om vast te stellen of kan wat moet en of moet wat kan.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 17 (bijlage nr. 83).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Wegaanleg zuidelijk gedeelte bedrijvengebied Hemrik.
De heer Bijkersma: Ik heb er geen behoefte aan om te discussiëren. Voorliggende informatiestukken
hebben mij niet doen overtuigen dat een onderhandse aanbesteding juist is. Ik spreek namens mij zelf.
Ik ben tegen de onderhandse aanbesteding.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met aantekening dat de heer Bij
kersma wenst te worden geacht te hebben gestemd tegen punt III van het besluit.
Punt 18 (bijlage nr. 73).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 19 (bijlage nr. 55).
De Voorzitter: Aan de orde is thans: Preadvies inzake een aanvraag om vergunning voor het vervoer
van personen met 5 taxi's van de heer W.J.H. Drent.
De heer Knol: De aanvraag van de heer Drent is al vaker onderwerp van discussie geweest in deze
raad. Vanavond wordt er voor de derde keer over gediscussieerd. Drie keer is scheepsrecht. Het oude
scheepsrecht had nog enige duidelijkheid, hetgeen men niet kan zeggen van het preadvies dat voor ons
ligt. Dit preadvies is bij de meerderheid van mijn fractie in het verkeerde keelgat geschoten en wel om
de volgende reden. Ik ga dan even terug naar de vergadering van de raad van 17 september 1979 waarin
ook een aanvraag van de heer Drent werd behandeld voor het verkrijgen van een aantal vergunningen
voor het vervoer van personen in auto's. De meerderheid van de raad was toen van mening dat de mono
poliepositie van de Leeuwarder Taxicentrale toch niet op die manier werkte zoals die in 1970 werd
voorzien. Het dienstbetoon was ook niet geweldig. Het aantal klachten daarover was vrij omvangrijk.
Vandaar dat er in die vergadering door de heer Van den Eist een motie werd ingediend die mede-onder
tekend was door mevrouw De Jong en de heren Ten Hoeve, Miedema en Schaafsma en gesteund werd
door een meerderheid van de raad. Ik zal die motie nog eens voorlezen.
"De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 17 septem
ber 1979, gelet op het preadvies van b. en w. ter zake van het verlenen
van een bedrijfsvergunning als bedoeld in de Wet autovervoer personen, is
van oordeel dat b. en w. een bedrijfsvergunning en/of taxi vergunningen aan
een zich als zodanig aandienende ondernemer dient te verlenen, mits de
aanvrager(s) voldoet c.q. voldoen aan de normaal te stellen eisen voor on
dernemers in deze sector."
De heer Drent voldeed op dat moment niet aan die normaal te stellen eisen voor ondernemers in de
ze sector. Hij had nog geen vakdiploma's. De heer Drent is echter vasthoudend en heeft doorgezet om
de diploma's die nodig zijn voor het voeren van een taxibedrijf te behalen. Hij heeft daarom opnieuw
een aanvraag ingediend. Als de zojuist door mij voorgelezen motie was aangenomen dan was een en an
der voldoende geweest om de heer Drent een vergunning te geven.
Ik kom nog even terug op de vergadering van 17 september 1979. De motie werd niet in stemming
gebracht omdat de voorzitter bij de behandeling daarvan zei dat het college kennis had genomen van
het standpunt van de meerderheid van de raad en dat dit standpunt bij het door het college te voeren
beleid zou worden ingecalculeerd. Welnu, wij hebben vanavond opnieuw een verzoek van de heer
Drent voor ons liggen. Wat blijkt nu echter? Het college komt opeens met heel andere motieven naar
voren om de heer Drent de benodigde vergunningen niet te geven. De motieven zijn verwoord in een
advies van de Taxi-adviescommissie. In dit advies wordt als dwingende eis gesteld dat er een vorm van
samenwerking moet komen met de Leeuwarder Taxicentrale. De heer Drent heeft de intentie dat hij die
samenwerking wel wil, maar hij kan een en ander nog niet invullen omdat hij niet weet welke eisen de