28 in gemoede afvragen of die bewijslast, gelet op de wijze waarop dit raadsvoorstel tot stand is gekomen, inderdaad redelijk is verdeeld. Ik heb mij ook afgevraagd of er niet reeds nu - gelet op hetgeen er in september 1979, zoals de heer Knol terecht opmerkte, door een meerderheid van de raad is gezegd - a tot herverdeling van uitstaande vergunningen moet worden overgegaan. Ik heb echter de indruk dat ad ministratief rechtelijke problemen een en ander verhinderen. Een prikkelende vraag die in dit verband dan wel opkomt is - gelet op hetgeen het college in zijn antwoord in eerste instantie heeft gezegd - waarom er onlangs, ik meen vorig jaar, nog vijf nieuwe vergunningen zijn uitgereikt. Ik handhaaf vooi het overige hetgeen ik in eerste instantie heb gezegd. De heer Bijkersma: Ik heb op een enkele vraag die ik heb gesteld geen antwoord gekregen. In eer ste instantie heb ik gezegd dat ik het rapport van de Taxi-adviescommissie niet objectief vind omdat twee leden van die commissie - ik twijfel helemaal niet aan de deskundigheid van die leden - het rap port hebben samengesteld. De heer Knol heeft hierover in tweede instantie ook iets gezegd. Het college heeft in eerste instantie niet gezegd dat het het rapport heeft geaccepteerd of dat het er afstand van heeft genomen. Ik wil er de nadruk op leggen dat het college niet op mijn opmerking is ingegaan. Ik vind het een gebrek aan objectiviteit van het college door te zeggen dat het een deskundig rapport is omdat de twee mensen die het rapport hebben samengesteld zitting hebben in de Taxi-adviescommissie. Enkele elementen die niet in de weigeringsgrond zitten zijn - voordat er een eindconclusie is getrok ken - nog eens in de Taxi-adviescommissie doorgenomen. Deze elementen hebben natuurlijk een rol ge speeld bij een "ja" of "nee" van de aanvraag. Ik blijf er bij dat men - wanneer deze elementen bespro ken zijn - wel mag aannemen dat er stemming is gekweekt. Het college kan zich daaraan niet onttrek ken. In eerste instantie heb ik gezegd dat ik op de inhoudelijke kant van het rapport niet wilde ingaan, hoewel ik er misschien met een enkel woord toch wel iets over heb gezegd. Het college zegt dat het een deskundig rapport is. Ik ga met de heer Knol mee die heeft gezegd dat het rapport niet onpartijdig is. Ik betwijfel of het rapport deskundig is, gezien de zeer summiere inhoud. De beoordeling van de vraag of een bedrijf economisch kan draaien is een kwestie van de balans en van de verlies en winst re kening en niet van het aantal taxiritten. Men zou misschien een beter resultaat kunnen behalen door een vermindering van het aantal taxiritten. Ik vind een en ander geen argument. Het rapport, ik heb het voor mij liggen, gaat alleen maar over de rittenstatenDie staten zullen wel kloppen; ik heb daar tegen helemaal geen bezwaar. Het aantal ritten is echter geen economische grondslag. Daar gaat het gewoon om. Het is onjuist van het college om een en ander op deze wijze te citeren. Ik ben daarover een beetje ontstemd. Mevrouw Van der Werf: Ik blijf er bij dat de beslissing van het college, waarbij het zich beroept op de verplichte weigeringsgrond, op onvoldoende gegevens is gebaseerd. Het college beroept zich vooral op de landelijke teruggaande trend in het aantal taxiritten en ook op cijfers - ik wil helemaal niet in gaan op de vraag of die cijfers wel of niet deskundig zijn gehanteerd -, waarvan de wethouder zelf ook toegeeft dat daaraan nog wel eens andere dan de reeds genoemde factoren ten grondslag kunnen liggen. In april 1980 werd er in deze raad nog gediscussieerd over het voorstel van b. en w. om 30.000,uit te trekken voor een onderzoek naar de wenselijk geachte omvang van het taxibestand. Het verbaast mij een beetje dat er nu zonder dat onderzoek, op grond van het natrekken van cijfers van die ene onderne mer en op grond van de landelijke trend, wordt beweerd dat die omvang van het taxibestand op dit mo ment voldoende is. Ik vraag mij af hoe een en ander valt te rijmen, te meer daar het college in april 1980 nog een uitvoerig onderzoek wilde doen naar de gewenste omvang van het taxibestand. Kortom, ik blijf bij mijn standpunt zoals ik dat in eerste instantie naar voren heb gebracht. Mevrouw De Jong: Ik blijf ook bij mijn eerder ingenomen standpunt. Ook ik ben van mening dat er hier geen onpartijdige beoordeling heeft plaatsgehad en dat het college zich op grond daarvan niet kan beroepen op een verplichte weigeringsgrond. De Voorzitter: Door enkele raadsleden is gezegd dat er geen onpartijdige beoordeling heeft plaats gehad. Wij hebben een Taxi-adviescommissie ingesteld, waarin geen direct belanghebbenden zitting hebben. Deze commissie, die zo breed mogelijk is samengesteld, zijn wij verplicht te horen. Als wij onze eigen adviescommissie in twijfel trekken, dan kunnen wij wel stoppen. Wij hebben die commissie gehoord en die heeft naar onze mening voldoende aangetoond, op de wijze zoals wethouder Rijpma zo juist heeft gezegd, dat er geen behoefte is aan meer taxi's. Een en ander staat ook in het besluit dat wij betrokkene hebben gestuurd. De Taxi-adviescommissie is tot de conclusie gekomen dat het aantal taxi's, dat krachtens reeds verleende bedrijfsvergunningen mag worden gebezigd, in voldoende mate in de be hoefte voorziet. Wij hebben gemeend om op grond van het advies van de Taxi-adviescommissie die con 29 clusie te moeten delen. Dat is onze verantwoordelijkheid. Op grond van deze verplichte weigerings grond hebben wij afwijzend op de aanvraag beschikt. Men kan het wel oneens met ons zijn, maar men kan moeilijk volhouden dat er geen onpartijdige beoordeling heeft plaatsgehad. Bovendien, als dat zo zou zijn, kan betrokkene in beroep gaan bij gedeputeerde staten. Betrokkene kan zelfs nog verder in beroep gaan. Wij zullen dan tijdens die rechtsgang moeten aantonen dat wij onze beslissing voldoende gemotiveerd hebben genomen. Wij zullen in het ongelijk worden gesteld als blijkt dat dat niet zo is. Wij hebben daarover niet het laatste woord. De heer Rijpma (weth.): In de Wet autovervoer personen wordt ook aangegeven op welke wijze de ondernemer verantwoording moet afleggen van het rittenbeleid. De wet schrijft echter niet voor dat hij een zodanige boekhouding moet voeren, dat wij van alles en nog wat uit die boekhouding kunnen distil leren. De wet schrijft voor dat er een aantal formulieren moet worden ingevuld. Die formulieren staan ter beoordeling van b. en w. en namens b. en w. van de Taxi-adviescommissie. De formulieren die de ondernemer volgens wettelijke voorschriften verplicht is in te vullen, geven de mogelijkheid om een be perkte controle, zoals die in de raadsbrief staat omschreven, uit te oefenen. Aan de hand van de gege vens van die formulieren moet er een beoordeling vallen en niet aan de hand van het bedrijfseconomi sche resultaat als geheel. Die waarneming hoeft dus niet op een al te ingewikkelde wijze te gebeuren. Een en ander betekent dat er geen enkele reden is om te twijfelen aan de objectiviteit van de waarne ming van de twee deskundige leden van de Taxi-adviescommissie. De heer Pruiksma heeft gevraagd of het college bereid is om in overleg te treden met de bestaande taxi-ondernemer. Ik zal met de Taxi-adviescommissie overleggen of en op welke wijze er aan de vraag van de heer Pruiksma inhoud kan worden gegeven. De heer Knol: Ik wil nog een vraag stellen. Is voor deze ondernemers ook het Wetboek van Koop handel van toepassing waarin staat dat ze een richtige boekhouding moeten voeren volgens het koop- mansgebruik? De heer Rijpma (weth.): Natuurlijk, mijnheer Knol, maar op dat voorschrift hoeven b. en w. hun onderzoek niet te baseren. De heer Pruiksma: Ik acht het antwoord van de wethouder niet voldoende. Ik vraag stemming over dit voorstel. (De Voorzitter: Welk voorstel ligt er dan, mijnheer Pruiksma?) Bovenaan de raadsbrief staat: "Preadvies inzake..." De laatste zin van de raadsbrief luidt: "Wij stellen u voor de brieven..." Al naar gelang de stemming uitvalt kunt u wellicht de heer Drent berichten dat de meerderheid van de raad het niet met het college eens is. (De Voorzitter: Wilt u dan een motie indienen, mijnheer Pruik sma?) U heeft er toch op willen wijzen dat dat geen zin heeft? Vraagt u dan niet het onmogelijke, mijnheer de voorzitter! Waarom wilt u ons apen laten vangen op de Noordpool? De heer Bijkersma: Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag, mijnheer de voorzitter. In twee instanties heb ik het college gevraagd hoe het denkt over het feit - ik heb de vraag misschien met wat andere woorden gezegd - dat de samenstellers van het rapport in een commissie zitting nemen en op een andere wijze een oordeel vellen over het rapport. Vindt u dat juist of niet juist? De heer Rijpma (weth.): Dat is juist, mijnheer Bijkersma. Het is namelijk de taak van de commissie om dit onderzoek te doen en advies uit te brengen aan b. en w. (De heer Bijkersma: Ik heb het niet over wat de taak van de commissie is. Ik vraag aan het college of het het al of niet juist vindt dat samenstel lers van het rapport in een commissie zitting nemen en op een andere wijze oordelen over dat rapport. Is het college het daarmee wel of niet eens?) (De Voorzitter: Op uw vraag wordt ja gezegd, mijnheer Bij kersma.) (De heer Bijkersma: Dank u wel, mijnheer de voorzitter. Dat vind ik dan niet objectief.) De Voorzitter: Ik vraag dan nu aan de raad of hij akkoord gaat met het voorstel om de brieven van de heer Drent voor kennisgeving aan te nemen en hem onder mededeling van zijn beroepsmogelijkheden daarvan op de hoogte te stellen. Het voorstel van b. en w. wordt verworpen met 20 tegen 14 stemmen met inachtneming van de toe zegging van de wethouder. De Voorzitter: U hebt dus als raad besloten dat de heer Drent geen mededeling krijgt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1982 | | pagina 15