34
wezen en de vleeskeuringsdiensten en in de tweede plaats aan de fondsen voor groot onderhoud en ver
betering van het Slachthuis. Het is mij niet duidelijk of er aan de in de eerste plaats genoemde fondsen
ook een andere bestemming kan worden gegeven. Voor de in de tweede plaats genoemde fondsen is die
duidelijkheid er wel. Wij kunnen die fondsen ook een andere bestemming geven. Afgezien van het feit
dat wij deze fondsen een andere bestemming willen geven, lijkt het mij niet juist dat een deel van de
kosten voor directie en voor administratie, zoals uit de kostenverdeelstaat blijkt, ten laste van de ge
meente blijft. Wanneer wij dit voorstel aannemen en andere gemeenten doen hetzelfde, dan gaat de
huidige directie over naar de regionale Vleeskeuringsdienst. Voor de Dienst voor het Marktwezen en de
Frieslandhal zal vermoedelijk een nieuwe directie moeten komen, die geen taak meer heeft bij de
vleeskeuring. Andere taken zullen misschien worden uitgebreid. Uit de kostenverdeelstaat kunnen wij
ook opmaken dat een deel van de directiekosten na regionalisatie van de vleeskeuringsdienst ten laste
van de evenementenhal komt. Voor 1982 zijn deze kosten al begroot. In percentages uitgedrukt komt
ongeveer 23% ten laste van de evenementenhal en ongeveer 35% ten laste van de vleeskeuringsdienst.
Het lijkt mij reëler dat het bedrag van 58.100,voor toerekening kosten directie wordt toegerekend
aan onderdelen van de dienst die blijven bestaan of die er eventueel nieuw bij komen. Ik heb de indruk
dat wij door deze wijze van afboeken niet de werkelijke kosten op het kleed krijgen zoals die voor de
overige onderdelen van de dienst en voor de eventuele uitbreiding gelden.
Ik weet niet wat de reacties van de andere fracties zullen zijn. Bij de behandeling van het punt
over de glasinzameling is voorgesteld om een en ander door te schuiven naar de april-operatie. Ik heb
de indruk dat wij, gezien het feit dat het overleg met het rijk al zo ver gevorderd is, dit voorstel niet
meer terug kunnen draaien en niet kunnen zeggen dat wij onze eigen gemeentelijke vleeskeuringsdienst
maar moeten houden. Daaraan zitten diverse haken en ogen. Wij kunnen volgens mij moeilijk onder dit
besluit vandaan. Wat wel overeind blijft is mijn vraag op welke wijze wij voor het tekort van het be
drag van ƒ111.000,dit bedrag staat niet in het raadsvoorstel maar in de ter inzage gelegde stuk
ken - ruimte kunnen creëren. Misschien kan een en ander worden doorgeschoven naar de april-operatie.
De heer Miedema (weth.): De heer Meijerhof heeft een aantal vragen gesteld over de regionalisatie
van de vleeskeuringsdienst. In de eerste plaats vraagt hij wat het belang van de gemeente Leeuwarden is
bij een dergelijke regionalisatie. Het is een bekend feit dat de hele verhouding tussen het rijk en de
gemeenten inzake de vleeskeuring is gewijzigd. Er is jaren gesproken over de afschaffing van artikel
acht van de Vleeskeuringswet. Dit artikel was het belangrijkste artikel in het kader van de vleeskeu
ring. Een en ander heeft ook gevolgen gehad. Los hiervan is de vleeskeuring op zich altijd al een zaak
van de gemeente geweest. Er vindt echter wel een verrekening plaats van de kosten tussen de gemeente
en het rijk. De grenzen van deze verrekening zijn niet altijd heel scherp getrokken. De overheid heeft
een en ander echter vrij ruim geaccepteerd. Bij het rijk bestaat er een duidelijke tendens naar centrali
satie van de vleeskeuringen die - dat is met name in Friesland het geval - te klein zijn. In Friesland
hebben wij nog vleeskeuringskringen in de zuid-westhoek, in de zuid-oosthoek, in de noord-oosthoek,
in Franeker en in Leeuwarden. Het rijk heeft als norm dat een vleeskeuringskring aan een redelijke op
pervlakte moet voldoen wil hij als een zelfstandige kring blijven bestaan.
In het kader van de regiovorming is een gesprek op gang gekomen om op voorhand over te gaan tot
regionalisatie van de vleeskeuringsdiensten. Door deze regionalisatie kunnen wij, als gemeenten die
binnen de regio functioneren, deze tak van dienst behouden en kunnen wij voldoen aan de normen die
het rijk stelt.
Tijdens de raadsvergadering van 24 november 1981 hebben wij het punt van de regionalisatie van de
vleeskeuringsdienst van de agenda moeten afvoeren, omdat er met name in de kring Franeker een aantal
niet voorziene problemen was ontstaan. De regionalisatie van de vleeskeuringsdienst staat vanavond op
nieuw op de agenda. Na gezamenlijk overleg met het personeel en de vakbonden, kan ik zeggen dat
iedereen er nu voor klaar is om de regionalisatie door te voeren. Alleen de gemeente Franeker moet
dienaangaande nog een beslissing nemen. In de vergadering van de regioraad van maart kunnen wij deze
zaak afronden. Het belang dat de gemeente Leeuwarden erbij heeft dat er vanavond een beslissing wordt
genomen ligt in het feit dat ons personeel recht heeft op zekerheid. De afgelopen winter zijn er ge
sprekken geweest over de vraag of er al dan niet een vleeskeuringsdienst voor het gebied van de Regio
Friesland-Noord moest worden ingesteld. Ik denk dat er niet van een goed personeelsbeheer sprake is als
wij onze mensen opnieuw in onzekerheid laten verkeren. Dit is het eerste argument waarom de gemeente
Leeuwarden er goed aan doet vanavond nog een beslissing te nemen. Het tweede argument dienaangaan
de is dat wij met het benoemen van een nieuwe directeur vrij ver gevorderd zijn. Wij willen de interim
periode graag zo kort mogelijk houden.
De heer Meijerhof heeft ook nog een vraag gesteld over de financiën. Die vraag is overigens te
recht door hem gesteld. Uit de ter inzage gelegde stukken blijkt duidelijk dat er een redelijk deel van
3$
de kosten toegeschreven werd aan het rijk. Na gesprekken met het rijk over de kosten die de vleeskeu
ring in onze regio kan dragen - een en ander houdt verband met de gewijzigde omstandigheden en met
de gewijzigde toerekening - blijkt er een groter deel van de directiekosten voor de Frieslandhal te res
teren dan wij de laatste jaren gewend waren. Dit feit komen wij dus in regioverband tegen, hetgeen wij
echter in de hernieuwde berekeningen ook wel waren tegengekomen. Dat een en ander nu naar voren
komt is een toevalligheid, wij mogen dat echter niet koppelen aan de regio. Als wij afzonderlijk zou
den blijven opereren dan zou het nog moeilijker worden om voor de kosten van de afzonderlijke diensten
goedkeuring te krijgen. Het is terecht dat de heer Meijerhof de vinger bij de dekking van het bedrag
van ƒ111.000,legt. Naar de mening van het college is de voorgestelde wijze van de dekking van
dit bedrag een reëel voorstel. Dekking geschiedt op basis van de fondsen zoals die genoemd staan in de
door de heer Meijerhof geciteerde stukken.
De Voorzitter: Ik zou de raad willen vragen om de discussie over de wijze van dekking van het be
drag van 111.000, uit te stellen tot het moment waarop het voorstel tot wijziging van de begroting
1982 wordt behandeld. Ik heb goed geluisterd naar het verhaal van de heer Meijerhof. Hij heeft gelijk.
Wij moeten ons er nog eens ernstig over beraden of niet in één keer de stap kan worden genomen die de
heer Meijerhof voorstelt. Een en ander is zuiverder. Een volgende keer komen wij met een begrotings
wijziging. De raad heeft de vrijheid om die begrotingswijziging al dan niet vast te stellen. Ik stel voor
om af te wachten wat wij in de begrotingswijziging voorstellen. Over de kwestie van de dekking van
het bedrag van ƒ111.000,beslist u dus niet nu maar pas een volgende keer.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 31 (bijlage nr. 87).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Het instellen van een Commissie voor de Werkgelegenheid. In de
stukken staat niets over de benoeming van de leden. Ik verzoek de fracties - wanneer zij direct akkoord
gaan met het instellen van deze commissie - zich te willen beraden over het punt wie in de commissie
zitting moeten nemen. Wij hebben ons voorgesteld dat er van de twee grootste fracties elk twee leden
en van de overige fracties elk één lid in de commissie zitting nemen. Op deze wijze kunnen alle frac
ties in de commissie vertegenwoordigd zijn. Als u een en ander voor de volgende vergadering in uw
fractie-overleg zou willen bespreken en daarna uw voorstel doorbelt aan de secretaris, dan maken wij
een raadsbrief met stembrief. Over de benoeming hoeven wij dan nu niet te discussiëren. U weet in ie
der geval wat onze gedachtengang over dit punt is.
De heer Bijkersma: Met het instellen van een Commissie voor de Werkgelegenheid gaan wij ak
koord. Ik zou eigenlijk moeten zeggen dat het helaas akkoord is dat zo'n commissie moet worden inge
steld. Wij hebben het al eerder gehad over het instellen van deze commissie. Het spijt ons dat het col
lege wat laat met het voorstel tot instelling van deze commissie is gekomen. Wij hebben reeds in 1976
gevraagd om - wij hadden het toen over een stuurgroep - een dergelijke groepering in te stellen om iets
te doen aan de bestrijding van de werkloosheid. Maar: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.
Wij hebben - ondanks het feit dat wij met het instellen van de commissie akkoord gaan - toch nog
een paar vragen. Op welke wijze zijn de werknemers in deze commissie vertegenwoordigd? Als men
werk aantrekt, dan moet men voor de uitvoering van dat werk ook altijd werknemers beschikbaar heb
ben. Het gaat daarbij niet alleen om het aantal werknemers maar ook om de vraag of mensen in een be
paalde sector werkzaam willen zijn. Werknemers kunnen ook weieens bezwaren hebben tegen bepaalde
instituten. Het is mijns inziens juist dat ook werknemers in de Commissie voor de Werkgelegenheid zijn
vertegenwoordigd. De invulling van die vertegenwoordiging laat ik graag aan het college over.
In een van de weekbladen van de laatste weken is een beschouwing gewijd aan het feit dat vele
jonge nieuwe ondernemers stranden omdat er geen - zoals zij het noemen - follow-up voor het arbeids
potentieel is omdat het soort mensen dat zij zoeken - mensen met een bepaalde technische of andere
achtergrond - niet aanwezig is. Vele jonge ondernemers stranden daarop en moeten dan hun taak en hun
inzet op een bepaald gebied opgeven. Het college zegt misschien dat dit aspect vertegenwoordigd is via
het ETIF. Ik zou toch graag een antwoord van het college willen hebben over de twee door mij aange
haalde zaken. In de eerste plaats de vertegenwoordiging van werknemers in de Commissie voor de Werk
gelegenheid. In de tweede plaats het potentieel dat nodig is om een bedrijf te voorzien van arbeids
krachten