36
De heer Heere: Op 14 december 1981 heb ik tijdens de algemene beschouwingen namens mijn frac
tie een "werkgelegenheids"-motie ingediend, waarin ik de raad heb gevraagd om te besluiten tot instel
ling van een breed samengestelde bestuurlijke commissie. De commissie zou een tweetal hoofdtaken die
nen te krijgen. In de eerste plaats het adviseren over alle beleidsaspecten die verbonden zijn aan de
werkgelegenheidsproblematiek en in de tweede plaats het opstellen van een nota over een gecoördineerd
werkgelegenheidsbeleid. Het hiervoor benodigde geld is in de door mij genoemde motie ook vermeld.
Het college van b. en w. heeft besloten de motie over te nemen en zich te beraden over de nadere
praktische uitwerking ervan. Binnen betrekkelijk korte termijn ligt er nu een raadsbrief voor ons die het
resultaat van het beraad van het college verwoord. Ik constateer met instemming dat de destijds door mij
gedane voorstellen, zowel naar vorm als naar inhoud, bevredigend zijn vertaald. Ik neem tenminste aan
dat de gevraagde nota er inderdaad komt. De benadering die dienaangaande in de raadsbrief wordt ge
kozen, is overigens wat indirecter. De commissie die wordt ingesteld, moet zich opnieuw beraden over
de wenselijkheid van die nota. Ik mis eigenlijk de uitspraak van het college dat het van mening is dat
de nota over een gecoördineerd werkgelegenheidsbeleid - de nota dient als fundament voor het te voe
ren beleid - er inderdaad moet komen. Ik hoop deze uitspraak van het college alsnog te krijgen.
Inmiddels is de werkgelegenheidssituatie verder verslechterd. Er is dus alle reden om snel en voort
varend van start te gaan, opdat er binnenkort een duidelijke gemeentelijke visie dienaangaande op tafel
komt te liggen. Dan kan worden ingespeeld op alle mogelijkheden die door ons zelf worden gecreëerd of
die door andere instanties worden geboden. Ik hoop dat alle partijen in deze raad van harte en met
kracht deze poging, om iets te doen aan de bestrijding van de werkloosheid, zullen ondersteunen.
Ik constateer met vreugde dat de fractie van de PvdA, die zich tijdens het debat over dit onderwerp
bij de algemene beschouwingen naar mijn gevoel toch wat afwachtend opstelde, nu kennelijk akkoord
gaat met het voorstel dat hier voor ons ligt. Ik zou zeggen, mijnheer de voorzitter, laten wij maar gauw
aan het werk gaan.
Mevrouw Van der Werf: Mijn fractie kan ook zeker instemmen met het instellen van de Commissie
voor de Werkgelegenheid. Ik heb echter nog wel een paar vragen. Wij hebben ons er over verbaasd dat
er geen werknemers in deze commissie vertegenwoordigd zijn. De heer Bijkersma heeft gelukkig ook al
op dit punt gewezen. Wij willen er voor pleiten dat er alsnog werknemers in de commissie zitting ne
men. Ik wil graag de mening van het college dienaangaande weten. Wij kunnen natuurlijk voor het docr
mij genoemde punt een motie indienen, maar misschien is een uitspraak van eventueel meerdere fracties
daarover voor het college ook wel voldoende.
Ik zou graag willen weten - de heer Heere heeft dat ook gevraagd - of de nota inzake het gemeen
telijke werkgelegenheidsbeleid en arbeidsmarktbeleid er nu wel of niet komt. Een en ander is heel om
zichtig in de raadsbrief geformuleerd, hetgeen er toe zou kunnen leiden dat er - na het instellen van de
Commissie voor de Werkgelegenheid - in deze commissie gediscussieerd wordt over het al of niet opstel
len van deze nota en dat vervolgens de raad moet worden geadviseerd enz. Deze procedure lijkt ons
heel omslachtig en leidt alleen maar tot vertraging. Wat dat betreft willen wij graag van het college op
dit moment een uitspraak over het wel of niet verschijnen van de nota. De financiële consequenties die
aan de nota zijn verbonden zouden wij dan nog in de herwaardering, die binnenkort voor de deur staat,
kunnen betrekken.
Een belangrijk element in onze tijdens de algemene beschouwingen van december 1981 ingediende
motie was dat een plan voor het werkgelegenheidsbeleid en het arbeidsmarktbeleid niet alleen gebaseerd
moet zijn op de mogelijkheden die het huidige instrumentarium in het kader van de Wet investeringsre
kening biedt, maar ook moet aangeven wat de nadelen van het huidige instrumentarium zijn en wat wij
dan wel zouden willen. Het feit dat de werkloosheid zich rampzalig ontwikkelt - ondanks miljoenen
steun aan bedrijven - was voor ons reden eerder genoemd element heel nadrukkelijk in onze motie op te
nemen. Vorige week hebben er in de krant twee artikeltjes gestaan die onze opvatting weer eens beves
tigden. In het eerste artikel werd door de FNV een publicatie aangekondigd over een onderzoek naar
de effecten van de Wet investeringsrekening. Het onderzoek zou erg onthullend zijn. Het tweede arti
kel ging over een initiatief van de PvdA-fractie in Amsterdam die op een rijtje heeft gezet waarom de
huidige mogelijkheden voor de gemeenten om een eigen werkgelegenheidsbeleid te voeren volkomen fa
len en wat er zou moeten veranderen met betrekking tot de steunmaatregelen zodat de gemeenten meer
greep op de hele materie kunnen krijgen. Ik vond de artikelen heel boeiend. Ik zou er voor willen plei
ten dat de door mij genoemde elementen ook in de op te stellen nota inzake het gemeentelijke werkge
legenheidsbeleid en arbeidsmarktbeleid betrokken worden.
Mevrouw De Jong: Ik ben ook erg blij dat het college zo snel heeft ingespeeld op de ingediende
moties. Ik heb er alle waardering voor dat wij het raadsvoorstel nu voor ons hebben liggen. Wat betreft
37
de nota inzake een werkgelegenheidsbeleid en arbeidsmarktbeleid, wil ik mij aansluiten bij de opmer
kingen van de voorgaande sprekers. Ook ik ben van mening dat die nota er moet komen. De nota zal
een fundament moeten zijn voor het te voeren beleid. Tenslotte wil ik nog opmerken dat ook werknemers
vertegenwoordigd moeten zijn in de Commissie voor de Werkgelegenheid.
De Voorzitter: Ik wil eerst iets zeggen over de samenstelling van de Commissie voor de Werkgele
genheid. Enkele sprekers hebben gevraagd of er ook werknemers in de commissie zitting kunnen nemen.
Wij hebben voorgesteld om een bestuurlijke commissie in te stellen, die aangevuld wordt met een aantal
deskundigen. Wij vinden het namelijk erg belangrijk zinvol inhoud te geven aan de discussies in de
Commissie voor de Werkgelegenheid. Mevrouw Van der Werf heeft daarbij terecht gewezen op de zeer
moeilijke situatie van dit moment. Wij hebben gemeend de commissie niet alleen de steun te moeten ge
ven van ons eigen ambtelijk apparaat, maar ook de steun van een aantal deskundigen op het terrein van
de werkgelegenheid. Als deskundigen hebben wij gemeend te moeten voorstellen een vertegenwoordiger
van het ETIF - het ETIF heeft een geweldige deskundigheid op dit gebied -, een vertegenwoordiger van
de Kamer van Koophandel en Fabrieken in Friesland en een vertegenwoordiger van het Gewestelijk Ar
beidsbureau. Na overleg met de betrokken deskundigen hebben zij alle drie toegezegd dat zij bereid
zijn zitting te nemen in de commissie. Wij zijn van mening dat deze deskundigen - naast onze eigen
ambtelijke inbreng in de commissie - een grote steun zullen zijn bij de discussies die zullen worden ge
voerd
Wij hebben geen voorstel gedaan om werkgevers en werknemers in de commissie op te nemen. Ik
ben er eigenlijk een beetje over verbaasd dat er door de sprekers alleen over werknemers en niet over
werkgevers is gesproken. Wanneer er ook werkgevers en werknemers in de commissie zitting zouden heb
ben, dan zouden wij een totaal andere commissie krijgen. Wij hoeven echter niet uit te sluiten dat deze
commissie in de toekomst misschien zou moeten worden uitgebreid met werkgevers en werknemers. Voor
alsnog heb ik enige twijfel om die nu al in de Commissie voor de Werkgelegenheid op te nemen. Ik zou
u daarom willen voorstellen te starten met de commissie zoals wordt voorgesteld. Als straks uit het over
leg in de commissie blijkt dat het zinniger is dat ook vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven - zowel
werkgevers als werknemers - in de commissie zitting zouden moeten hebben, dan kunnen wij daartoe
alsnog besluiten. Ik stel u echter voor om eerst op de door ons voorgestelde wijze te beginnen.
Dan wil ik een opmerking maken over de nota inzake het gemeentelijke werkgelegenheidsbeleid en
arbeidsmarktbeleid. Wij zijn van mening dat de eerste activiteit van de Commissie voor de Werkgele
genheid dient te zijn het adviseren aan het college van b. en w. over de wenselijkheid van het samen
stellen van een dergelijke nota. Dit voorstel is helemaal geen voorstel om van een nota af te komen. Ik
zie mevrouw Van der Werf op een ongelovige manier naar mij kijken. Gelukkig klaart haar gezicht he
lemaal op. (Mevrouw Van der WerfInterpreteert u nu ook al gelaatsuitdrukkingen, mijnheer de voorzit
ter?) De manier waarop u nu kijkt, mevrouw Van der Werf, zie ik liever. (Gelach) Wij proberen hele
maal niet van een nota af te komen. Wij hebben al gesprekken gehad met de directie van het ETIF. Als
de Commissie voor de Werkgelegenheid tot de conclusie komt dat er een nota over het gemeentelijke
werkgelegenheidsbeleid en arbeidsmarktbeleid moet komen, dan moet men ook speling hebben om, bin
nen een redelijke termijn, een nota te maken. Het lijkt mij erg verstandig dat de commissie zich er zelf
op bezint wat men op papier wil hebben en dat er daarna een advies wordt gegeven. Daarna kunnen wij
een globale berekening maken van de kosten van zo'n nota. Ik denk dat deze kosten niet zo hoog zullen
zijn. Elke uitgave zal echter moeilijk zijn. Als wij echter een dergelijke nota willen, dan zal het geld
ook naar voren moeten komen.
De heer Heere: Ik wil even een korte reactie geven, mijnheer de voorzitter. Op een gegeven mo
ment hebt u gezegd dat uit het overleg in de commissie weieens zou kunnen blijken dat het zinnig is ook
vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven in de commissie op te nemen. Ik denk dat een en ander een mo
gelijke aanvulling zou kunnen zijn. Ik wil even in het midden laten of het nu werkgevers of werknemers
moeten zijn. Het is heel zinvol om het bedrijfsleven in een bepaald stadium bij de werkzaamheden van
de commissie te betrekken. Een en ander betekent wel dat ik het college wil vragen wat het er van
vindt om het besluit tot instelling van de Commissie voor de Werkgelegenheid ook als zodanig aan te
passen. Artikel II, lid 2, van het besluit zou als volgt moeten worden aangepast: "bovenbedoelde com
missie naast de voorzitter ten minste elf leden zal tellen, waarvan zeven leden van de Gemeenteraad
zijn;". Artikel II, lid 3, van het besluit zou als volgt moeten worden aangepast: "dat als overige leden
van de commissie zullen optreden de Wethouder voor Sociale Zaken en ten minste drie leden, niet zijn
de leden van de Gemeenteraad, deskundig op het werkterrein van de commissie;". Door deze aanpassing
blijft de mogelijkheid tot uitbreiding van de commissie open.
Dan wil ik nog een opmerking maken over de werkgelegenheidsnotaIk ga akkoord met de opmer-