18
In de raadsbrief wordt ook de centrale registratie van woningzoekenden genoemd. Deze registratie
geeft naar onze mening maar een deel van de woningzoekenden te zien, namelijk vooral van hen die
zich bij corporaties en bij het Gemeentelijk Woningbedrijf laten inschrijven. Zijn bij de registratie ook
de mensen betrokken die via een makelaar een woning zoeken? Door alle verschillende prognoses en
bevolkingsscenario's weten wij nauwelijks meer wat wij nu eigenlijk moeten verwachten. Wij gaan ech
ter vooralsnog uit van een matige groei zoals ook het college doet. Met de veronderstelling van het col
lege met betrekking tot de gemeentelijke bevolkingsgroei tot 92.000 inwoners in 1990 kunnen wij dan
ook instemmen.
Wat wordt op pagina zes van de raadsbrief bedoeld met de opmerking dat het uitgangspunt dat huis
houdensvorming gestimuleerd dient te worden een politieke keuze betreft? Ons lijkt dat meer een per
soonlijke keuze voor vrije mensen.
Wij hebben ook onze twijfels bij het aantal jongeren van 18 jaar dat zelfstandige huisvesting zoekt.
Zou op deze groep de inkomensontwikkeling, de hoge totale woonlasten en de beperking van woonsubsi-
die tot een minimumgrens niet een negatieve invloed hebben waardoor er juist door de mensen in deze
leeftijdsgroep minder vraag is naar zelfstandige woonruimte?
Wat wordt bedoeld met de normen betreffende relatie tussen grootte van de woning en de omvang
van de huishouding? Wij hopen dat hiermee niet bedoeld wordt dat de vrijheid wordt beperkt om deze
normen zelf te bepalen.
Waarop is de verwachting gebaseerd dat een groot aantal huishoudens te ruim woont en op zoek is
naar een kleinere, betere en misschien wel duurdere woning? Wie zijn de ruim 7.500 die in de raads
brief worden genoemd? Op wie heeft men daarbij het oog gericht?
Met de planning van renovatie of groot onderhoud gaan wij akkoord, vooral wat betreft de financi
ële kant voor de bewoners en voor de bedrijfsreserves, mits er geen eindeloos lange onderhandelingen
komen die de bewoners te lang in onzekerheid houden. Wij denken daarbij aan Heechterp. Ook dient
rekening te worden gehouden met de toekomstige eisen die aan de opgeknapte woningen worden gesteld.
Wij zijn het eens met een sobere stedebouwkundige opzet, met een sober bouwplan en met het be
vorderen van efficiënte bouwmethoden, om zo te voldoen aan de vraag naar betaalbare huisvesting. Wij
dringen echter wel aan om te letten op de woonkwaliteit.
Met het feit dat de nadruk de eerste jaren wordt gelegd op de goedkope huursector zijn wij het
eens. Het door de minister vastgestelde percentage kleine woningen mag niet hoger worden.
Ook met de voorbereidingen voor een woningkartotheek gaan wij graag akkoord.
Tenslotte kom ik bij het besluit aan het eind van de raadsbrief. Wij hebben bezwaar tegen punt c.
van het besluit. Wij vinden de verhoging van het percentage voor het aantal twee- en driekamerwonin
gen in de stadsvernieuwingsgebieden tot maximaal 60 en de variatie van het percentage dienaangaande
in uitbreidingsgebieden tussen de 45 en 55 te groot. Te laag vinden wij het percentage van 5 voor de
vrije sector en de premiekoop B. Dit percentage zouden wij graag iets hoger zien ten koste van de onder
dit punt genoemde percentages voor woningwetseries en premiehuurseries.
Mevrouw Van der Werf: Als ooit gezegd kan worden dat een voorstel na ampel beraad tot stand is
gekomen dan is dat wel ten aanzien van deze knelpuntennota. Mevrouw Van Dijk heeft hier ook al op
gewezen. Bijna zestien maanden lang heeft het college zich kunnen beraden. Mijn fractie staat positief
tegenover het doel waarnaar de Knelpuntennota Volkshuisvesting de weg wijst: een volkshuisvestingsplan
voor de gemeente Leeuwarden in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht. Het onderzoekbureau RIGO
heeft een goed stuk werk verricht en heeft duidelijk de knelpunten op een rijtje gezet waarover door
deze raad een besluit moet worden genomen. Om een paar keuzen te noemen. Ten eerste, hoeveel be
ginnende huishoudens, de zogenaamde starters, moeten in de planperiode aan zelfstandige woonruimte
geholpen worden? Een tweede, in hoeverre valt de doorstroming in een door de raad gewenste richting
te beïnvloeden en in welke mate dient dat te gebeuren? Ten derde, in welke mate valt de externe mi
gratie te beïnvloeden? In het slothoofdstuk van de RIGO-nota wordt een en ander bondig en goed sa
mengevat. Wat opvalt in de raadsbrief is dat het college op een belangrijk punt afwijkt van de RIGO-
nota. Terwijl de onderzoekers spreken van een fixatie op hoge streefgetallen voor de bevolkingsontwik
keling en het ontbreken van een visie in het gemeentelijk beleid op de huishoudenontwikkeling en het
aantal starters dat men per jaar een overstap wil laten maken naar zelfstandige huisvesting, noemt het
college als eerste uitgangspunt in het besluit met betrekking tot de gemeentelijke bevolkingsgroei een
groei tot 92.000 inwoners in 1990. Hoewel ook mijn fractie in beginsel niet zoveel bezwaren heeft tegen
een bevolkingsgroei voor Leeuwarden, mits die groei niet leidt tot een sterke vergrijzing en een afne
mend voorzieningenniveau in de kleine kernen en in de gemeenten rondom Leeuwarden, moet dan toch
op zijn minst wel duidelijk zijn hoe Leeuwarden aan zijn groei wil komen. Wat het college aan redenen
aanvoert voor het handhaven van de taakstelling met betrekking tot de bevolkingsgroei is volstrekt on
voldoende.
19
De groepering waarvoor ik in de raad zit, PAL, wordt bij tijd en wijle wel eens gebrek aan reali
teitszin verweten. Welnu, wat op pagina zeven van de raadsbrief onder de punten a. en d. staat getuigt
van het volledig ontbreken van zin voor realiteit. Misschien kan het college duidelijk maken hoe het
zich de werkgelegenheidsontwikkeling in Leeuwarden voorstelt nu de rijksoverheid bijna alle beschikba
re middelen ter stimulering dienaangaande ongericht en onvoorwaardelijk direct naar het bedrijfsleven
stuurt en daarbij maar afwacht wat een en ander aan werkgelegenheid oplevert. Wat dit betreft kan ook
het beleid van de provincie Friesland als onrealistisch bestempeld worden. De bevolking van Friesland
zal de komende jaren bij een voortzetting van het huidige regeringsbeleid eerder afnemen dan toene
men. Een eventuele groei voor Leeuwarden moet dus uit de provincie zelf komen. Wat de gevolgen voor
de omliggende gemeenten zijn wanneer Leeuwarden zijn taakstelling haalt laat zich raden. Overigens
hebben wij ditzelfde standpunt ook ingenomen bij de behandeling van het Streekplan Friesland in deze
raad. Een ander punt is de verwachting van de stijging van het aantal buitenlanders. In stilte is door de
regering de afgelopen jaren gewerkt aan een zeer restrictief beleid ten aanzien van de toelating van
buitenlanders. Nederland voert wat dat betreft op dit moment het meest terug- en afhoudend beleid van
Europa. Waar baseert het college dan de verwachting op dat het aantal buitenlanders zal toenemen?
Wat op bladzijde zeven van de raadsbrief onder punt f. staat is volgens mijn fractie niet meer dan
een uitwerking van hetgeen onder punt c. op deze bladzijde als algemene factoren worden genoemd en
had daarom ook weggelaten kunnen worden. Kortom, het eerste uitgangspunt met betrekking tot het
volkshuisvestingsplan wordt in de raadsbrief te weinig onderbouwd, zeker wat de instrumenten betreft die
de gemeente in handen heeft om dit uitgangspunt hard te maken.
Een ander kritiekpunt betreft het gesubsidieerde woningbouwprogramma 1982-1984 zoals dat vorig
jaar is vastgesteld. Mijn fractie vraagt zich af of het reëel is om dit bouwprogramma als uitgangspunt
voor een te ontwikkelen volkshuisvestingsplan te nemen. Hiervoor hebben wij besloten het bouwprogram
ma voor Camminghaburen bij te stellen en te wijzigen. In de raadsbrief bij dat besluit werd een prognose
gedaan met betrekking tot het contingent gesubsidieerde woningen voor volgend jaar. Het contingent
ligt aanmerkelijk lager dan voor dit jaar, terwijl dat nu al minder is dan het door ons gewenste aantal.
Het lijkt ons dan ook onjuist om het beleid van inmiddels achterhaalde programma's als uitgangspunt
voor het volkshuisvestingsplan te nemen, tenzij dit plan in kwalitatief en kwantitatief opzicht van in
vloed is op het door de minister toe te wijzen contingent voor Leeuwarden. De raadsbrief zegt daar ech
ter niets over.
Mijn fractie vraagt zich ook af welke gevolgen de lagere contingenten zullen hebben voor de
grondexploitatie van Camminghaburen en voor de voortgang van en de visie op Wiardaburen, gekoppeld
aan wat in de RIGO-nota staat over de huishoudensontwikkeling. Enerzijds zal dit een van de knelpun
ten zijn waarover het volkshuisvestingsplan een oplossing zal moeten geven, anderzijds heeft een inzicht
in de gevolgen naar ons idee invloed op de uitgangspunten van het plan en de richting waarin het beleid
moet bewegen. Wellicht leidt een dergelijk inzicht tot een uitstel van het aankopen van grond ten be
hoeve van Wiardaburen omdat een vertraging van de uitvoering een verhoging van de grondkosten met
zich meebrengt. Waartoe dat kan leiden kunnen ze in de gemeente Smallingerland haarfijn uit de doe
ken doen heb ik onlangs in de krant gelezen.
Ik kan mij wel aansluiten bij een opmerking die mevrouw Van Dijk heeft gemaakt dat de centrale
woningregistratie niet het enige is dat een goed inzicht geeft in de woningbehoefte. Ik denk daarbij niet
direct aan makelaars. Ik wil daarbij als voorbeeld met name de woongroepen noemen die zich nog maar
zeer summier laten inschrijven omdat er voor hen nauwelijks woningen voorhanden zijn. Een reden om
zich in te laten schrijven is er dan nauwelijks, hoewel er natuurlijk wel degelijk behoefte aan dergelij
ke woningen is.
Samenvattend vindt mijn fractie het verheugend dat het college na langdurig ambtelijk beraad ein
delijk met dit voorstel is gekomen. De in de raadsbrief opgesomde knelpunten en aandachtsvelden komen
ons reëel voor evenals de voorgenomen werkzaamheden als bijvoorbeeld het aanleggen van een woning
kartotheek en het evalueren van de centrale registratie van woningzoekenden.
Mijn fractie kan echter niet instemmen met de bij het besluit behorende uitgangspunten a. en b. Ik
heb daartoe een motie gemaakt die mede is ondertekend door mevrouw De Jong. De motie luidt als
volgt.
"De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 12 juli
1982, van mening zijnde dat de in het besluit no. 9450 opgenomen uitgangs
punten niet realistisch zijn,
besluit de uitgangspunten als volgt te wijzigen:
a. met betrekking tot de gemeentelijke bevolkingsgroei er vanuit te gaan dat
er tot 1990 geen noemenswaardige groei van de bevolking zal plaatsvin
den;