21
20
b. met betrekking tot de bouwprogrammering de prognose van het bouwpro
gramma 1983-1985 te nemen, zoals die op 30 augustus a.s. vastgesteld zal
worden.
Mevrouw De Jong: Ik vind het toch wel een beetje merkwaardig dat de RIGO-nota, die ongeveer
anderhalf jaar in de bureaula heeft gelegen, vanavond bij zo'n volle agenda wordt gedrukt. De nota is
op zich taakstellend. Het mede ondertekenen van de door mevrouw Van der Werf ingediende motie geeft
de vraagtekens al weer die ik zet bij de één procents bevolkingsgroei. Deze groei kan uiteraard taak
stellend zijn. Wij kunnen er wel van alles bijhalen, zoals het Streekplan Friesland, maar ik kan mijn
ogen niet sluiten voor de realiteit. Vandaar dat ik zonder meer bij de één procents groei grote vraagte
kens zet.
Het is heel duidelijk dat de gemeente meer greep moet krijgen op het eigen bouwprogramma. Ik ben
dan ook blij dat Den Haag deze opening vermoedelijk maakt.
Gebrek in inzicht in het onroerend goedbestand duidt heel duidelijk op de noodzaak van een wo-
ningkartotheek. Ik ben daarom blij dat een dergelijke kartotheek in zicht komt. Ik heb begrepen dat het
collegeprogramma 1982-1986 ook de mogelijkheid en de opening biedt voor bemanning, dat is erg pret
tig te horen.
Er is een vraagoverschot naar driekamerwoningen. Het is duidelijk dat op een en ander moet worden
ingespeeld.
De raadsbrief geeft ook duidelijk de noodzaak aan van groot onderhoud. Ik denk dat er geen enkele
fractie is die daar niet de noodzaak van inziet.
Met het onder de punten a. en b. van het besluit gestelde kan ik niet instemmen. Voor de rest kan
ik de raadsbrief volgen.
De Voorzitter schorst, om 21.05 uur, de vergadering voor de eerste pauze.
De Voorzitter heropent, om 21.25 uur, de vergadering.
De heer Geerts (weth.): Deze knelpuntennota heeft bij verschillende sprekers en spreeksters nogal
wat stof tot discussie gegeven. Er is een vrij groot aantal vragen gesteld. Ik zal proberen zo kort moge
lijk op deze vragen te antwoorden. De volkshuisvesting is een weerbarstige en een niet zo gemakkelijke
materie. Bij het volkshuisvestingsbeleid moet een aantal aannames worden gepleegd waaraan men wel
met reden zou kunnen twijfelen. Alleen elk beleid zal echter gebaseerd moeten zijn op aannames. In de
RIGO-nota zijn enkele aanbevelingen gedaan die, zoals geconstateerd is, door het college deels wel en
deels niet zijn overgenomen. Belangrijk daarbij is steeds de kwestie van de huishoudensvorming. Er moet
een streefniveau gekozen worden dat een voortzetting mogelijk maakt van de huishoudensvorming zoals
die zich in de jaren zeventig heeft afgespeeld. Men kan het ook anders stellen. Zal de toenemende be
hoefte aan zelfstandige woonruimte bij de verschillende bevolkingsgroepen zich ongewijzigd voortzet
ten? Deze vraag kan men ook nog stellen in het licht van de huidige economische crisis. Een vraag
daarbij is dan hoe men die maatschappelijk erkende behoefte moet interpreteren. Moeten wij er naar
streven volledig aan de vraag te voldoen van het recht op zelfstandige woonruimte van ieder die ouder
is dan achttien jaar of moeten wij die behoefte geformuleerd zien binnen de context van bouwprogram
ma's en subsidies? Als men dat laatste doet dan heeft men natuurlijk al een beperking ingebouwd, zeker
als men constateert dat de contingenten ook teruglopen. Een ding is volstrekt duidelijk namelijk dat de
behoefte aan kleinere woningen is toegenomen. Daarom stelt het college voor het percentage twee- en
driekamerwoningen in stadsvernieuwingsgebieden te verhogen van 50 naar 60 en in uitbreidingsgebieden
van 25 naar 45 tot 55. De minister heeft overigens een soortgelijk standpunt, want die zegt dat 40%
twee- of driekamerwoningen moet zijn.
Verbonden me* de keuze voor het aantal starters is de keuze met betrekking tot de externe migratie.
Het college heeft een groei van één procent gekozen, hetgeen gedeeltelijk bepaald wordt door natuur
lijke aanwas en gedeeltelijk door de externe migratie. De verwachtingen waarop het college dit percen
tage baseert staan op bladzijde zeven van de raadsbrief vermeld onder de punten a. tot en met g. Het is
niet nodig dat ik die argumenten in eigen woorden nog eens herhaal. De aanname van een één procents
groei is ook nodig wil er iets terecht komen van de door alle overheden en ook door de gemeente Leeu
warden gewenste trekfunctie die Leeuwarden op allerlei terrein is toegedacht. Op langere termijn heeft
het formuleren van doelstellingen met betrekking tot het aantal starters, de doorstroming en de externe
migratie alleen zin als kan worden nagegaan in hoeverre het te voeren beleid ook effectief is. Daarvoor
is een continue analyse van de huishoudensvorming nodig wat ook in de RIGO-nota staat. De starters
moeten binnen de verhuisbewegingen herkend worden, wat ook geldt voor de externe migratie. Verder
zal er een statistische koppeling gelegd moeten worden tussen de onroerend goedbestanden en het be
stand van de bevolkingsregistratie om inzicht te krijgen welke delen van de bevolking bij de huishou
densvorming zijn betrokken en hoe de doorstroming verloopt. Aan die bestanden zal dan ook een aantal
variabelen moeten worden toegevoegd dat betrekking heeft op de woningkenmerken zoals bijvoorbeeld
het aantal kamers en de oppervlakte. Wij spreken dan over een woningkartotheek. Als men spreekt over
een beleid dan moet men dit soort zaken onderzoeken en het beleid richten op basis van dat onderzoek.
Planning zonder het besluit tot het organiseren van deze statistische informatie is zinloos. In dat licht
moet men dan ook onze voorstellen tot het maken van een woningkartotheek zien. Er moet wel beseft
worden, het is ook al opgemerkt, dat er voor het maken van een woningkartotheek offers gevraagd wor
den. Dat is niet zomaar iets. Een en ander vraagt financiën, mankracht en organisatie.
Wij kunnen wel van alles plannen, maar hoe gaat het dan met de contingenten? Dat is een groot
probleem, ook gezien het feit dat de minister de jaarproductie nogal drastisch heeft teruggebracht en dat
mogelijk nog verder zal doen. Bij de vraag wat wij plannen komt ook de vraag wat wij krijgen. Zoals
bekend is is Leeuwarden aangewezen als proefgemeente voor decentralisatie van de volkshuisvesting.
Door middel van proefprojecten wil de minister ervaring opdoen met reeds ontwikkelde beleidsopties op
het terrein van de decentralisatie. Het zwaartepunt ligt daarbij op ontwikkelingen voor goed onder
bouwde meerjarenplannen en jaarprogramma's woningbouw en de daarop te baseren afspraken tussen rijk
en gemeente. Van belang is hierbij dat de gemeentelijke jaarprogramma's moeten sporen met de te ver
wachten contingenteringsmogelijkheden. Hierdoor kunnen de gemeenten beter inschatten wat ze in het
komend jaar te verwachten hebben. De financiële risico's van de decentralisatie moeten ingeperkt wor
den. Duidelijk moet zijn welke verdelingssystematiek gehanteerd wordt. Gemeenten moeten ook inzake
het gemiddelde stichtingskostenniveau meerjarige zekerheid krijgen. Als men experimenteergemeente
wordt moet het ook niet zo zijn dat de h.i.d. zich toch nog op heel detaillistische wijze met de planont
wikkeling bemoeit. Van hogere overheidszi jde moet er ten aanzien van de plannings- en programme
ringscyclus een goed en duidelijk tijdschema worden opgesteld zodat aan de gemeenten tijdig de contin
genten kunnen worden toegedeeld. Ten opzichte van de woningbouwplannen moeten meer schuifmoge
lijkheden ingebouwd kunnen worden binnen gelijke financieringscategorieën, meer dan er nu zijn. Een
heel belangrijk punt is dat de kosten waarover ik het zojuist heb gehad niet allemaal moeten neerkomen
op de gemeenten. De rijksoverheid moet die kosten ook decentraliseren. Op het ogenblik vinden ge
sprekken plaats tussen de gemeenten in casu de VNG en de rijksoverheid opdat duidelijke uitspraken
over dit punt worden gedaan. Al deze punten moet duidelijk zijn wil men echt iets maken van een
volkshuisvestingsplanning.
Als wij naast de één procents taakstelling voor de bevolkingsgroei al onze doelstellingen zouden
willen realiseren en plaats zouden inruimen voor de starters en alles wat daar bij komt, dan zouden wij
in de orde van grootte van 1.700 woningen per jaar nodig hebben. Hoe strookt een en ander met de
leegstand in Camminghaburen die er toch kennelijk is? Ik heb van die leegstand een overzicht van vijf
juni 1982 met misschien wel wat aardige cijfers. Op het ogenblik zijn er in Camminghaburen 1.507 wo
ningen gebouwd. Daarvan zijn er 1.130 verkocht of verhuurd en in ieder geval bewoond. 377 woningen,
zijnde 25%, is nog leeg. Voor de woningwetwoningen geldt ongeveer hetzelfde; er zijn 634 woningen
gebouwd waarvan ongeveer een kwart leeg staat. Voor de premiehuurwoningen is het leegstandspercen
tage nog wat ongunstiger, namelijk 29. In de premiebouw A en B in de vrije sector zijn deze percentages
3 en 2. Dit zijn cijfers waarover men mag nadenken. Aan de andere kant zijn deze cijfers ook niet zo
vreselijk verontrustend. Het zijn niet heel erg grote aantallen. Een van de oorzaken van de leegstand
kan het gemiddelde huurniveau zijn wat ons ook aan het denken moet zetten. Wij moeten er naar streven
om de woningen toch niet al te duur te maken. Daarbij hoort ook de keuze voor een vrij groot aantal
driekamerwoningen.
Door mevrouw Brandenburg is in de discussie al opgemerkt dat wij niet alleen moeten denken aan
het bouwen in uitbreidingsgebieden maar ook aan verdichting in de stad. Uit onderzoek is gebleken dat
de maatschappelijke kosten voor het bouwen binnen de bestaande bebouwing veel geringer zijn dan de
kosten voor het bouwen van een nieuwe vestiging. Op zich is dat een feit, het is natuurlijk wel de vraag
wat voor mogelijkheden er zijn. Men moet dan niet zeggen dat een en ander met zich mee zal brengen
dat er in de binnenstad alleen voor de categorie een- en tweepersoonshuishoudens gebouwd mag worden.
Gestreefd zal toch ook moeten worden naar gezinsbewoning hetgeen conform het structuurplan voor de
binnenstad is. Alleen waar men dan wel tegen aanloopt is het feit dat mogelijk de financiële wal het
schip keert en dat men niet de keuze krijgt tussen of het bouwen van gezinswoningen of het bouwen van
woningen voor een- en tweepersoonshuishoudens maar de keuze heeft tussen helemaal niets bouwen of
bouwen voor een- en tweepersoonshuishoudens. Wij moeten alle pogingen doen om ook in de binnenstad
voor gezinnen te bouwen. Het streven van het college is daar ook op gericht. Ik wil nu proberen de vra
gen van de verschillende sprekers en spreeksters, die ik in de loop van mijn betoog nog niet beantwoord
heb, te beantwoorden.