34
ook provinciale staten nog over een en ander moeten beslissen. Met andere woorden, zoals de zaken er
nu voor staan bestaat er nog een gerede kans dat Leeuwarden toch alleen voor alle risico's opdraait.
Mijn fractie acht het daarom niet gewenst dat wij nu een uitspraak doen over het wel of niet doorgaan
met de stoomvariant. Er moet daarvoor eerst meer duidelijkheid zijn over alle door mij genoemde aspec
ten. Bovendien hebben wij er daarom wel grote moeite mee om op dit moment opnieuw 2,5 miljoen te in
vesteren. Ik zou nog graag van het college willen horen hoe hard het is dat deze investering geen enkel
uitstel kan leiden.
Mevrouw De Jong: Toen wij in september 1980 als raad de beslissing namen te komen tot stadsver
warming op basis van de warmwatervariant, was dat een logisch besluit. Immers in het kader van de
energiebesparing was het logisch de verloren gaande warmte van de bestaande VVI, uitgebreid meteen
derde oven, productief te maken en aan te wenden voor stadsverwarming. Bovendien zou er over 25 jaar
al een positief resultaat zijn van 11 miljoen gulden. Achter het plan en de berekeningen stond KEMA.
Een KEMA-keur op het Leeuwarder stadsverwarmingsproject, dat wekte toen nog mijn vertrouwen. Toen
het KEMA-stempel echter niet die garantie bood die ik daarvan verwachtte en ik eens op informatie uit
ging bij andere stadsverwarmingsprojecten die ook door KEMA waren berekend, kon ik op 15 maart 1982
in de raad stellen: Waar KEMA is verschenen, verschijnen ook enorme gaten. Dat werd toen niet van
collegezijde weerlegd, dat kon ook moeilijk. Ik hoef u maar te wijzen op de groffe berekeningsfouten
bij de stadsverwarmingsprojecten in bijvoorbeeld Breda, Oosterhout, Hoorn en Leiden; rekenfoutjes die
in de miljoenen liepen. Het ging hier ook om warmwatervarianten. De KEAAA had dus al enige ervaring
opgedaan. Leeuwarden bleek geen uitzondering op de KEMA-regel te zijn. Alleen de oplossing voorde
Leeuwarder misrekening is voorzover ik heb kunnen nagaan nieuw: de stoomvariant. Het is een volkomen
nieuwe variant - nogmaals, voor zover ik heb kunnen nagaan - bij stadsverwarmingsprojecten in Neder
land. Wat echter blijft is dat deze stoomvariant ook weer steunt op de deskundige berekeningen van de
zelfde KEMA.
In het verleden heb ik mijn vertrouwen gevestigd op de objectiviteit en de deskundigheid van de
KEMA - als eenvoudig raadslid kun je ook moeilijk anders bij zo'n gigantisch object -, nu wil ik toch
wat zaken aan de orde stellen die mij vreemd voorkomen. Zodra de berekeningen van de KEMA weten
schappelijk worden doorprikt en om opening van zaken wordt verzocht, weigert de KEMA haar gebruikte
rekenmethode met alle wiskundige vergelijkingen openbaar te maken. Dat doet zij dan bij monde van ir.
Van Wunnik, onder het motto: Wij zijn een instituut, geen filantropische instelling. Dat is bevreemdend,
te meer daar het bij stadsverwarmingsprojecten om investeringen van miljoenen gaat, die door ons allen
moeten worden opgebracht. Om een indruk te geven: eind 1980 ging het om een totaal van ruim 200.000
woningen en een investering van bijna 2 miljard gulden. Dat is geen misselijk bedrag, dacht ik zo.
Dan is er nog iets. De KEMA lijkt mij een duidelijk betrokken partij te zijn, die vanuit de relatie
met de elektriciteitsproducenten de zaken bekijkt, berekent, beoordeelt en adviseert. Ik heb de indruk
dat dit advies steeds leidt tot aanleg van stadsverwarming in relatie met een elektriciteitsbedrijf. Als ik
dan bedenk dat het elektriciteitsverbruik over de hele linie wordt teruggedrongen en dat bijvoorbeeld
1% minder groei bij het elektriciteitsbedrijf in Utrecht een verliespost inhoudt van 1,25 miljoen gulden,
dan ben ik geneigd te geloven dat de elektriciteitsbedrijven best brood zien in de verkoop van warmwa
ter ten behoeve van stadsverwarmingsprojecten. Dit zijn zo mijn twijfels aan de objectieve benadering
van de KEMA en aan de relatie KEMA/elektriciteitsbedrijven, in dit geval het PEB en het GEB, welk
laatstgenoemde bedrijf daarin dreigt te worden opgenomen. Dit waren zo wat algemene opmerkingen aan
het adres van de KEMA, de geestelijke vader van ons stadsverwarmingskind, dat een groot zorgenkind
dreigt te worden.
Ik kom nu bij het eerste punt van het besluit. Ik heb al gezegd dat de beslissing van 1980 voor mij
een logische beslissing was, namelijk de verloren gaande warmte van de bestaande VVI aan te wenden
voor stadsverwarming. Akkoord gaan met de stoomvariant draait naar mijn gevoel de zaken om. Het be
tekent afbraak van een pas sinds 1979 in gebruik zijnde en nog lang niet afgeschreven VVI en de bouw
van een nieuwe VVI. Een stuk kapitaalvernietiging van miljoenen gemeenschapsgeld waar wij dan van
avond over moeten beslissen. Zelfs al zou de raad instemmen met het besluit, dan nog heb ik grote twij
fels omtrent de vraag of de bouw van een nieuwe VVI door de statenstrot is te wringen. Immers, het af-
vaistoffenplan dat 1 juli 1981 is aangenomen ging heel duidelijk uit van de bestaande VVI. De uitbrei
ding van de derde oven heeft met de hakken over de sloot het fiat gekregen. Het uitgangspunt was ech
ter: de bestaande VVI. De bouw van een nieuwe VVI betekent een terugkoppeling naar de staten. 'Met
de uitslag van 1 juli 1981 voor ogen en het plan dat de CDA-fractie lanceerde, denk ik dat een geheel
nieuwe VVI weinig kans maakt. Er is dan immers weer een blanco situatie?
Dit brengt mij tot het tweede punt van het besluit» Als wij over dat breder samenwerkingsverband
spreken, hebben wij het immers over de provincie? Die zou voor een derde deel in dit gigantisch miI-
35
joenengat moeten duiken. De wethouder mag dan, blijkens een artikel in de krant, hebben geconclu-
Jdeerd dat het stadsverwarmingproject er nog nooit zo gunstig heeft voorgestaan als juist nu, ik heb daar
over mijn grote twijfels. Er wordt een beslissing gevraagd op te veel onduidelijkheden, bijvoorbeeld de
I inschakeling van de CCF, een belangrijke schakel in het geheel. Er is alleen nog maar een mondelinge
I toezegging om 15 jaar mee te willen doen aan het project. De voorwaarden waarop men mee wil doen
j zijn nog niet duidelijk. Afgezien van het feit dat een zo belangrijke schakel zich niet langer dan 15 jaar
Iwil binden, het is een te korte tijd voor zo'n miljoenen vretend project.
Er zijn veel onzekerheden en toch wordt gevraagd weer een krediet van ruim 2,5 miljoen beschik-
I baar te stellen, omdat anders de woningbouw in Camminghaburen zou stagneren. Juist gezien alle onze-
kerheden stem ik tegen het voorstel. Ik wil met klem een pas op de plaats bepleiten en een toetsing van
de nieuwe stoomvariant door het Centrum voor Energiebesparing. Dit centrum werd immers ook bij de
eerste opzet om advies gevraagd. In tegenstelling tot de KEMA kwam het toen tot de conclusie dat de
opzet niet optimaal was en veel te grote risico's voor de gemeente Leeuwarden inhield. De opstelling:
IWij zitten in het schip en moeten daarom doorvaren, vind ik een hachelijke opstelling, vooral als dat
schip als een wrak in een miljoenenzee zonder vaste koers blijft ronddobberen.
De Voorzitter: Ik stel voor dat wij antwoord geven na de tweede pauze.
Even een ander punt. Er bereikte mij net het bericht dat er mensen op de tribune zitten die zijn ge-
I komen voor punt 41, waarbij werd verzocht dit punt nu af te handelen. Ik neem aan dat de raad daar
geen enkele moeite mee heeft en ik stel het dan nu aan de orde.
Punt41 (bijlage nr. 289).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
De Voorzitter schorst, om 23.05 uur, de vergadering voor de tweede pauze.
De Voorzitter heropent, om 23.30 uur, de vergadering.
De Voorzitter: Dames en heren, ik stel voor dat wij maar weer verder gaan. Wethouder Miedema zal
een moedige poging doen een goed antwoord te geven. Ik geef hem graag het woord.
De heer Miedema (weth.): De raad heeft een aantal kritische opmerkingen geplaatst naar aanleiding
van dit agendapunt. Sommige sprekers en spreeksters hebben gezegd dat zij het gevoel hebben dat zij
met de rug tegen de muur staan. Ik heb daar het volste begrip voor en ik wil beginnen met te stellen dat
ook het college met de rug tegen de muur staat.
Ik denk dat het goed is dat ik nog even stilsta bij het begin van onze stadsverwarmingshistorie. In
het kader van de energiebesparing hebben wij, zoals mevrouw De Jong al heeft gezegd, in 1980 besloten
om tot stadsverwarming over te gaan. Nadat wij een en ander, onder druk van de toenmalige minister
van Economische Zaken en van de NEOM, in eerste instantie hadden afgewezen op te grote risico's, is
de raad uiteindelijk toch akkoord gegaan om hiertoe, op basis van rapportages van een algemeen erkend
bureau, over te gaan. Volgens toen beschikbare cijfers was er een, zij het krappe, sluitende begroting en
de besparing in energie was enorm groot. Twee jaar later blijkt dat de investeringen hoger zijn dan ge
raamd was, dat de warmtevraag lager is door een gewijzigd bouwschema en door een betere isolatie van
de woningen en dat er vermoedelijk een lagere prijs op termijn van het aardgas zal worden berekend.
Door al deze dingen blijkt dat wat in 1980 als positief uit de bus kwam, in de laatste berekening na 25
|aar op 20 miljoen negatief uitkomt. Voor deze feiten staat dan de Leeuwarder raad die de beslissing
heeft genomen en daarvoor staat ook het college. Daardoor staan college en raad nu met de rug tegen de
muur.
Wat is er nadien gebeurd? NEOM en Economische Zaken hadden de warmwatervariant gesubsidi
eerd op de wijze zoals in de stukken vermeld staat: 3,5 miljoen van het Ministerie van Economische Za
ken en een achtergestelde lening van 5,5 miljoen van de NEOM. In gezamenlijk goed overleg tussen
college, NEOM en Economische Zaken is gebleken dat ook de deskundigen van mening zijn dat de
Iwarmwatervariant geen haalbare zaak is.
Wij stellen u op dit moment niet voor voor de stoomvariant te kiezen. Wij stellen u voor om een en
ander in gezamenlijk overleg met NEOM en Economische Zaken verder te ontwikkelen en te proberen er
U1t te komen. Ook vanuit de NEOM heeft men gezegd dat men bereid is de mogelijkheden van financi
ële ondersteuning opnieuw te bezien en gezamenlijk te trachten de stoomvariant verder te ontwikkelen,
aar zijn enkele voorwaarden bij gepland, ik kom daar straks op terug. Hier ligt in wezen ook het pro-