44
De Voorzitter: Ik stel voor dat wethouder Miedema nu probeert in te gaan op de verschillende vra
gen en kanttekeningen die zijn gemaakt, met dien verstande dat wij op dit ogenblik niet reageren op de
motie van de PvdA, die misschien wordt ingediend, en ook niet op de motie die de WD heeft inge
diend. Ik neem aan dat de raad straks behoefte heeft aan overleg, ook wij hebben behoefte aan overleg
om ons te bezinnen op de ingediende moties die straks stellig in stemming zullen komen. Voordat wij
verder gaan discussiëren, is het mijns inziens goed dat wethouder Miedema ingaat op de verschillende
vragen en opmerkingen die zijn gemaakt, ook wat betreft de vraag hoe urgent het is om met betrekking
tot de voortgang in de woningbouw nu al tot een beslissing te komen. Ik geef de heer Miedema graag
het woord.
De heer Miedema (weth.): De heer Knol is begonnen met: Wij hebben A gezegd en wij zullen ver
der moeten. Ik denk dat dat een goed uitgangspunt is. Hij heeft toen gezocht naar een alternatief en
heeft daarvoor vier mogelijkheden aangedragen. Hij overweegt om voor de vierde mogelijkheid een mo
tie in te dienen en ik kan namens het college zeggen dat die beter is dan de andere drie voorstellen en
suggesties die hij heeft gedaan. (De heer Knol: Er was ook een mogelijkheid bij om zonder meer ak
koord te gaan. Ik dacht dat die nog veel beter was.) Jawel, maar ik heb gisteren begrepen dat die mo
gelijkheid voor u niet aanvaardbaar is en vanuit die achtergrond zei ik dat wij wel content zijn met uw
keuze
De heer Knol zegt dat hij gisteravond geen afdoend antwoord heeft gekregen op de vraag die hij
gesteld heeft over het effect van de 3 cent prijsverlaging op de aardgasprijs voor de 55 grootste gasver-
bruikers in Nederland, een beslissing die minister Terlouw 14 dagen geleden heeft genomen. De heer
Knol krijgt dat antwoord vanavond ook niet, want ik weet het niet. Deze beslissing zou invloed kunnen
hebben op de prijs die de CCF bereid is voor de stoom te betalen; dat hangt echter van de opties af, het
hangt ook af van de vraag welke keuzes wij maken. Het is op dit moment niet mogelijk daarover con
creet iets te zeggen.
Dan heeft de heer Knol een aantal opmerkingen gemaakt over de tarieven die bij de stadsverwar
ming zullen worden gebruikt en die betrekking hebben op de vergoeding voor aansluitkosten enz. In
1980, toen wij met het stadsverwarmingsproject begonnen, heeft de raad als duidelijke voorwaarde ge
steld dat de gebruiker van de warmte van de stadsverwarming nooit meer zou mogen betalen dan iemand
die een individuele gasaansluiting heeft. Dat uitgangspunt blijft overeind en blijft de basis. Het is mij
bekend dat de minister op dit moment berekeningen maakt over aansluitkosten enz. Informatie daarover
leert mij dat men binnen een termijn van een aantal maanden tot een eensluidend tarief hoopt te komen.
Het college heeft van de woningcorporaties enkele weken geleden een brief over dit onderwerp ontvan
gen. Wij volgen nauwlettend de landelijke lijn, maar, ongeacht de beslissing van de minister, wij blij
ven bij hetgeen de raad heeft vastgesteld.
De heer Pruiksma heeft een aantal vragen gesteld over de positie van Frigas. Hij vindt de plaats en
de positie van het personeel van Frigas belangrijk en vraagt zich af hoe de organisatiestructuur zal zijn
na een eventuele overdracht van het GEB. Ik heb daar gisteren al een aantal opmerkingen over ge
maakt. Vorige week hebben de eerste besprekingen over deze problematiek tussen een delegatie van het
gemeentebestuur en de provincie plaatsgevonden. Ik heb gisteren ook gezegd dat de besprekingen tegen
het decor van het Coconut-rapport moeten worden gevoerd en bij de provincie hebben wij daarvoor het
volste begrip gevonden. Wij hebben gesteld dat wij op dit moment niet spreken over prijzen en over fi
nanciële zaken, maar dat wij spreken over de visie op de toekomst. Hoe zou het GEB passen in een toe
komstige structuur, hoe past daarin de totale status die Frigas op dit moment heeft en wat zijn de gevol
gen voor Frigas? Dat uitgangspunt is door de provincie volkomen aanvaard. Er is afgesproken dat een
aantal mensen van de provincie, van de directie van Frigas en van de gemeente Leeuwarden gezamen
lijk om de tafel gaan zitten om aan de hand van een aantal modellen te bekijken waar wij uiteindelijk
terecht zouden kunnen komen. Daarover moeten wij het namelijk eerst eens zijn. De punten die door de
heer Pruiksma en de woordvoerders van een aantal andere fracties naar voren zijn gebracht krijgen naar
mijn mening voldoende gewicht en inhoud. Er wordt door het college duidelijk aandacht aan geschon
ken.
De heer Pruiksma heeft ook een opmerking gemaakt over de winstpositie van Frigas in de toekomst.
Een en ander hangt nauw samen met het voorgaande punt. De winstpositie is afhankelijk van de taken
die Frigas ook in de toekomst kan behouden. In het contract dat op dit moment tussen de gemeente
Leeuwarden en de Frigas bestaat staat duidelijk dat er, mochten er wijzigingen optreden, sprake is van
een integratieschade die betaald moet worden. Het zou niet verstandig zijn nu een goed draaiende NV
af te slanken om die over een aantal jaren in het kader van het Coconut-rapport weer op te bouwen,
met het risico integratieschade te moeten betalen. De studie die op dit moment wordt verricht is er dui
delijk op geënt dit soort problematieken te voorkomen. Het is op dit moment te vroeg om daar harde uit
45
spraken en harde toezeggingen over te doen. Ik denk dat ik zo voldoende heb uitgelegd waar wij mee
bezie zijn en wat de koers is die wij op dit moment varen.
Mevrouw Waalkens heeft gezegd dat het er vaak op lijkt dat haar partij tegen stadsverwarming is.
Die zelfkennis kan ik onderschrijven. Zij heeft ook gezegd dat de risico's van te voren moeten worden
gespreid. Ik zou het erg op prijs stellen als dat mogelijk was. Ik neem echter aan dat ook de eventuele
partners zich eerst afvragen wat de risico's zijn. Ook zij zullen eerst inzicht willen hebben in de risi
co's en weten waar zij aan beginnen voordat zij duidelijk harde afspraken maken. Ik onderlijn de wen
selijkheid die mevrouw Waalkens heeft uitgesproken, maar ik denk dat het wel in tegenstelling is met de
werkelijkheid.
Mevrouw Waalkens bedingt in haar motie dat in de raadsvergadering van 20 september 1982 over de
vooruitgang en resultaten wordt gerapporteerd. De burgemeester heeft gezegd dat wij ons tijdens de
pauze over deze motie zullen beraden, maar ik wil er toch één voorlopige opmerking over maken die
aansluit bij de opmerkingen die mevrouw Van der Werf heeft gemaakt. Wij moeten ons realiseren dat het
vandaag 13 juli is en dat zowel onze adviseurs als het provinciaal bestuur als ook het gemeentebestuur
de komende vier weken niet of sporadisch aanwezig zijn. De wezenlijke onderhandelingen vinden plaats
na de vakantie, dus zeg eind augustus. Dat is de realiteit. Het kan best zijn dat wij niet in één of twee
besprekingen met de CCF tot een sluitend akkoord kunnen komen. Mevrouw Waalkens en mevrouw Van
der Werf hebben gisteravond terecht opgemerkt dat er commissievergaderingen zijn gehouden zonder
voldoende tijd vooraf en zonder voldoende informatie. Als men dan nu stelt dat het college op een be
paalde datum met voldoende informatie moet komen met daaraan voorafgaand een commissievergadering,
dan wordt er mijns inziens iets gevraagd wat niet mogelijk is.
Mevrouw Van der Werf is op de problematiek met betrekking tot de voortgang van de woningbouw
ingegaan. Zij vraagt zich af of er zoveel haast geboden is en of het reëel is om de raad op dit moment
te vragen 2,5 miljoen gulden in het distributienet te steken. Dit zijn erg wezenlijke vragen en ik wil
daar dan ook graag op ingaan. De problematiek van de woningbouw is, zoals u weet, nauw verbonden
met de contingenten die wij uit Den Haag krijgen. Het is een tamelijk ongewisse sector om er een slui
tend verhaal over te leveren. In het gebied waar wij nu over spreken - deelplan VIII - gaat het op dit
moment om een totaal van 385 woningen, namelijk 66 van het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten, 167
van de Woningbouwvereniging Beter Wonen en 27 premiekoop B en 125 premiehuur van de OBEM. Op
dit moment is voor de 66 woningen van het Bouwfonds het contingent aanwezig. Den Haag heeft dus
toestemming gegeven om die woningen te bouwen. Informatie heeft mij geleerd dat het Bouwfonds met
de bouw van 30 6 40 woningen start op 1 november a.s., terwijl men in het komend jaar met de bouw
van de rest van de woningen doorgaat. Voor de grootste hap van 167 woningen is op dit moment geen
contingent aanwezig en met vrij grote zekerheid kan worden gesteld dat er dit jaar ook geen contin
gent voor komt. Er is een kans dat voor een deel van de door de OBEM te bouwen woningen het contin
gent binnenkomt, dat hangt van de laatste landelijke herverdeling van de contingenten af; de start
daarvan zal op zijn vroegst half oktober zijn. (De heer Knol: Waar hangt de toewijzing van contingen
ten van af, mijnheer Miedema?) Van de beslissing van de minister, mijnheer Knol. Het is zo dat de mi
nister er het grootste belang bij heeft dat het geplande aantal woningen in een bepaald jaar ook inder
daad gerealiseerd wordt. De financiële middelen beperken hem om verder te gaan dan de raming. Hij
heeft in het begin van dit jaar een verdeling gemaakt over de provincies en daarna hebben gedeputeerde
staten een verdeling gemaakt over de gemeenten. Op 1 juli is er een herverdeling geweest, omdat toen
ci bleek dat enkele provincies en gemeenten niet in staat waren hun contingenten te verbruiken. Leeu
warden was daar op voorbereid en heeft daar een klein deel van meegenomen. De verwachting of, lie
ver gezegd, het normale patroon is dat men begin oktober balans opmaakt en dan bekijkt of de contin
genten inderdaad kunnen worden gerealiseerd. Blijkt op dat moment dat een aantal bouwprojecten om
welke reden dan ook niet van start kan gaan, dan is de minister vaak bereid alsnog over die contingen
ten een herverdeling toe te passen. Uit die herverdeling zou nog een contingent of een contingentje
voor de OBEM los kunnen komen. Los van die mogelijkheid is het dus zo dat men uiterlijk 1 november
a.s. met een deel van het Bouwfondsproject in deelplan VIII van start gaat. Het college is van mening
dat de bouwgrond die wij hiervoor gaan verkopen aan deze maatschappij bouwrijp dient te zijn, hetgeen
inhoudt dat ook het distributienet voor de stadsverwarming er in moet liggen. Wij moeten namelijk voor
komen dat maatschappijen wier grond nog bouwrijp wordt gemaakt en maatschappijen die bezig zijn met
de realisering van de bouw op hetzelfde moment op dezelfde kavels bezig zijn. Dat wekt frustraties die
wij moeten voorkomen. Het college heeft daarom gemeend uiterlijk 1 november de grond bouwrijp te
moeten hebben en als wij dat willen realiseren, dan zal de raad nu het krediet moeten verlenen. (Me
vrouw Van der Werf: Zou mijn suggestie om een flexibeler bouwplanning toe te passen, bijvoorbeeld voor
de 30 40 woningen van het Bouwfonds, een oplossing kunnen geven?) Ik denk dat mijn collega van
kO beter een antwoord op deze vraag kan geven. Het is echter wel zo dat, als wij een dergelijk werk