52
zondlieidszorg te reorganiseren en te versterken. Aan deze voorwaarden is echter niet voldaan en daar
mee kom ik gelijk op het zwakke punt van dit beleidsplan: het instrumentarium om de gestelde doelen te
realiseren is uiterst zwak. In feite wordt een groot deel afhankelijk gesteld van overlegsituaties en dus
van de goedwillendheid van de belanghebbenden. Dat men, wat het laatste betreft, niet veel hoeft te
verwachten hebben wij bij het eindeloos getouwtrek, met name van de kant van de Leeuwarder huisart
sen, over de totstandkoming van het wijkgezondheidscentrum Camminghaburen wel gemerkt. Waar wi
behoefte aan hebben, willen wij beleid kunnen maken, is bijvoorbeeld de mogelijkheid om eerstelijns
hulpverleners door middel van vestigingsverordeningen te binden aan voorwaarden voor vestiging. Ge
tuige echter de moeilijkheden die de gemeente Lelystad daarmee heeft zal ook dat eerst wettelijk moge
lijk moeten worden gemaakt. Overigens kan gemeentelijke druk op dat terrein daartoe misschien wel het
nodige bijdragen. Waar wij verder behoefte aan hebben zijn financiële middelen van het rijk. Ook dat
blijft er echter bij. Juist vorige week is door het rijk een gigantische bezuiniging op de ziekenhuisbed
den afgekondigd - Leeuwarden wordt hierdoor ook getroffen - zogenaamd om de gelden die deze bezui
niging oplevert te bestemmen voor de extramurale gezondheidszorg. Namens mijn fractie wil ik uitspre
ken dat wij een pertinent tegenstander zijn van die bezuinigingen. Ten eerste is het bij deze regering
maar afwachten of dat geld inderdaad terecht komt bij de extramurale gezondheidszorg, getuige de be
zuinigingen die bij de bejaardenverzorging en de gezinsverzorging zijn doorgevoerd. Ten tweede is de
volgorde verkeerd. Men moet eerst de extramurale gezondheidszorg verbeteren en pas op latere termijn
bezuinigen op de intramurale gezondheidszorg zodra de effecten zichtbaar worden.
Dan het rapport zelf. Ik wil beginnen met te stellen dat ik het in grote lijnen eens ben met de
voorstellen in de voorliggende plannen. Wij hebben daarop als raad ook heel beslist de nodige invloed
uit kunnen oefenen, hetgeen ook een juiste procedure is geweest. Ik heb echter nog wel een paar kant
tekeningen. De deelrapporten geven erg veel informatie, maar het bezwaar is dat ze weinig vanuit de
praktijk zijn geschreven. Een en ander is meer een terreinverkenning en niet direct een beleidsanalyse
waarbij men een kritische beschouwing over het functioneren van bestaande voorzieningen zou mogen
verwachten. Er wordt geen zicht verkregen op vragen als: wat zijn de problemen in de huidige praktijk,
wie bereiken de instellingen wel en wie niet en waarom niet, wordt er efficiënt gewerkt, wat zijn witte
vlekken, waar zitten de doublures, wat is er gerealiseerd van de beleidsdoeleinden van de afgelopen
jaren zoals die geformuleerd staan in hoofdstuk III van deelrapport I. De vrij theoretische benadering
waarvoor in dit rapport is gekozen heeft ertoe geleid dat de knelpunten in de Leeuwarder extramurale
gezondheidszorg geformuleerd worden vanuit landelijke nota's, met name de Structuurnota gezondheids
zorg, en niet vanuit de Leeuwarder praktijk. Ik heb er vanaf het begin ook op gewezen dat ik die bena
dering verkeerd vind omdat daardoor bovendien de kans gemist wordt om in het eerste stadium de be
langhebbenden en de betrokkenen - ik denk daarbij dan aan hulpverleners, patiënten/cliënten, e.d. -
te betrekken bij de totstandkoming van het Leeuwarder beleid. Ondanks dat het voorliggende een moe
dige poging lijkt om structuur te brengen in en beleid te maken op dit terrein van de gezondheidszorg,
moeten wij ons realiseren dat het beleid er komt vrijwel zonder invloed van belanghebbenden, in ieder
geval niet van de kant van de klanten in de gezondheidszorg. Wat dat betreft vond ik een opmerking
van de Raad voor de Maatschappelijke Dienstverlening die daarop wees ook heel terecht.
Over deelrapport I heb ik nog één opmerking die gaat over de risicogroepen. Er wordt gepleit voor
een consultatiebureau voor jongeren/studenten en bejaarden, omdat dit groepen zijn die, vanwege het
specifieke karakter van hun klachten, niet bereikt kunnen worden door de reguliere voorzieningen als
de bedrijfsgeneeskundige dienst. In de betreffende commissie heb ik er al verschillende keren op gewe
zen dat ik de argumentatie waarom er juist voor deze twee groepen een consultatiebureau moet komen
wel heel mager vind. Er zijn wel meer groepen te noemen. Ik denk bijvoorbeeld aan huisvrouwen, klei
ne zelfstandigen in een bedrijfje waar nog steeds de meeste ongelukken gebeuren, die ook niet onder
een bedrijfsgeneeskundige dienst vallen en die bovendien door de maatschappelijke situatie waarin ze
zitten heel specifieke klachten hebben. Verder denk ik aan werklozen, terwijl mevrouw De Haan al
heeft gewezen op de groep buitenlandse vrouwen. Kortom, de keuze voor deze speciale voorzieningen
voor juist de eerste twee door mij genoemde groepen vinden wij toch wel aanvechtbaar, met name als
men kijkt naar de kritische vragen van de Raad voor Bejaardenaangelegenheden en de Provinciale Raod
voor de Volksgezondheid die zich afvragen of het nu wel zo goed is om voor dit soort gesignaleerde pro
blemen weer heel nieuwe voorzieningen te maken en of een en ander de eerstelijns gezondheidszorg ook
uitholt.
Deelrapport III heeft onze instemming met dien verstande dat wat ons betreft de totstandkoming van
wijkgezondheidscentra grotere prioriteit verdient en dat niet eerst op de evaluatie van het wijkgezond
heidscentrum Camminghaburen gewacht moet worden.
Mevrouw De Jong: Ik wil mijn waardering uitspreken voor de ambtenaren die aan deze omvangrijke
maar overzichtelijke nota hebben meegewerkt. Het was een hele klus. Als gemeente Leeuwarden hebben
53
wij hier een bijzondere primeur voor ons liggen. Met de doelstellingen en de criteria in het beleidsplan
kan ik over het algemeen wel akkoord gaan. Met name de zeer hoge prioriteiten hebben mijn volledige
instemming. Het is jammer dat de knelpunten in de Leeuwarder extramurale gezondheidszorg - mevrouw
Van der Werf heeft dat ook aangehaald - toch een beetje buiten de Leeuwarder sfeer blijven. Ik ga
echter verder volledig akkoord.
De heer Geerts (weth.): Aan de totstandkoming van dit beleidsplan heeft nogal wat werk ten grond
slag gelegen. Het plan is opgesteld als een experiment voor de verdere uitbouw van de integrale be
leidsplanning. De opstelling van het beleidsplan is op een systematische wijze gedaan. In het rode
deelrapport I wordt de huidige situatie beschreven plus de knelpunten die op het ogenblik te signaleren
zijn. In het witte deelrapport II wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten van het toekom
stig beleid en uitgaande daarvan wordt een beschrijving gegeven van de doeleinden van toekomstig be
leid door middel van een doelstellingenstructuur. In het blauwe deelrapport III wordt beschreven welke
activiteiten men moet doen om deze doelstellingen te bereiken. De betrokken werkgroep heeft onder
kend dat niet alle activiteiten dezelfde prioriteit hebben en dat is dan ook de reden waarom er gezocht
is naar een systeem om toch op een wat objectieve wijze tot een prioriteitstelling te komen. Ik zeg na
drukkelijk "op een wat objectieve wijze", waarbij ik wel besef dat die objectiviteit al teniet wordt ge
daan door de keuze van de criteria. Dat is het eerste subjectieve punt. Daarbij hebben ook ten grond
slag gelegen de opvattingen zoals die in de raad en in de Commissie voor Volksgezondheid en Milieuhy
giëne leefden en de opvattingen zoals die in verkiezingsprogramma's vermeld stonden. Een en ander be
perkt dan de subjectiviteit. Een ander punt is natuurlijk de waardering van de criteria. Men heeft steeds
getoetst of de doelstelling urgent is voor het bereiken van een bepaald criterium. Er is ook al een stukje
subjectieve waardering wanneer men ja of nee zegt. Wij hebben niet gestreefd naar een ingewikkelder
beslissingsstructuur dan ja of nee, dat hebben wij echter eerst wel geprobeerd. Wij hebben onderzocht
of de doelstelling een beetje urgent, heel urgent of middelmatig urgent is. Het bleek toch wel dat wij
daarin verdronken. Op een gegeven ogenblik is gezegd dat wij eenvoudige keuzen moesten maken waar
het antwoord ja of nee op is. Daarmee introduceert men ook een bepaalde subjectiviteit. Resultaat is
toch dat een en ander een objectivering is van het beleid, hetgeen niet wil zeggen dat dit beleid ob
jectief is. Ik denk echter dat dat ook niet moet. Wij zijn hier uiteindelijk bezig, ook bij dit beleids
plan, met het bedrijven van politiek.
Mevrouw De Haan heeft gevraagd of wij op deze ingewikkelde manier door moeten gaan met be
leidsplanning. De heer Jansma heeft gezegd dat het beleidsplan erg veel energie heeft gekost en hij
vraagt wat het maken van dit beleidsplan heeft gekost. Op die vraag kan ik geen antwoord geven omdat
ik dat niet weet. Ik wil best eens proberen na te gaan hoeveel ambtenarenuren er in het beleidsplan zijn
gestoken. Dat zullen echter heel wat uren zijn. Sinds de tijd dat ik deze portefeuille beheer, hebben
wij zeer regelmatig vergaderingen gehad waar ten aanzien van de planning een aantal ambtenaren op
erg intensieve wijze bij betrokken is. Moeten wij dit proefproject in het kader van de integrale beleids
planning voortzetten? Het gaat hier om een vrij goed systeem dat de mogelijkheid geeft om meer syste
matiek in het beleid aan te brengen. Aan de andere kant moet men steeds nut en offer afwegen. Ik sluit
niet uit dat wij op andere beleidsterreinen ook nog eens op deze wijze te werk gaan, maar ik zeg daar
niet meteen bij dat wij nu alles zo maar moeten aanpakken. Mevrouw De Haan heeft de suggestie ge
daan om de evaluatie van het proefproject in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden te be
spreken. Ik kan mij voorstellen dat dit punt een onderwerp van bespreking is. (De Voorzitter: De raad
heeft daarover vorig jaar bij de begrotingsbehandeling uitspraken gedaan, toen het college gezegd en
ook gemotiveerd heeft waarom wij niet het eindpunt van integrale beleidsplanning konden bereiken.) Ik
spreek hier ook niet over de vraag of wij nu overgaan op integrale beleidsplanning, maar ik spreek over
de vraag of er eens een stuk beleid op dezelfde manier ontwikkeld zou kunnen worden. Mevrouw De
Haan heeft waardering uitgesproken voor het beleidsplan. Zij hecht ook grote waarde aan een aantal
criteria, met name het criterium democratisering en het criterium integratie van de somatische, psy-
chisch-sociale en maatschappelijke zorg. Dit zijn ook belangrijke criteria.
Van verschillende zijde is op het wijkgezondheidscentrum ingegaan. De WD is weinig of niet en
thousiast, het CDA is matig enthousiast, PAL is zeer enthousiast en de PvdA is enthousiast. Het is niet
voor niets dat het wijkgezondheidscentrum een hoge score heeft gekregen. Dat de integratie van de eer
stelijns gezondheidszorg juist gestalte kan krijgen in zo'n wijkgezondheidscentrum is op zich een erg
belangrijke zaak, hetgeen er dan ook wel op redelijk objectieve wijze uit is gekomen.
Mevrouw Van der Werf heeft gezegd dat er nu wel een mooi beleidsplan is, maar zij vraagt zich af
welke financiële middelen wij hebben. Wij hebben nu nog niet zoveel middelen, daarover zullen wij
erg veel moeten overleggen. De toekomstige Wet voorzieningen gezondheidszorg zal ons toch wel wat
meer mogelijkheden geven. Met mevrouw Van der Werf hoop ik dat de rijksoverheid zich niet alleen zal