54 beperken tot de wetgeving, maar dat ook een gedeelte van de gelden gedecentraliseerd wordt naar de gemeente. Ik weet niet of dat lukt, als men ziet hoe daarover gepraat wordt. Wij moeten aannemen dat het decentralisatiestreven serieus is en dat dat streven ook in zal houden dat er gelden beschikbaar ko men. Mevrouw Van der Werf heeft ook kanttekeningen gemaakt bij de wijze waarop dit plan tot stand is gekomen. Het beleidsplan is nogal theoretisch. Er is niet zozeer voeling gehouden met het veld. Het beleidsplan is in eerste instantie ambtelijk opgezet. Een aantal keren is er teruggekoppeld naar het veld, dat zijn dan vaak de instellingen, om reacties te geven op de deelrapporten. Er is ook nog wat anders aan de hand. Wij komen straks in een nieuwe structuur waar een platform wordt ingesteld in de vorm van een adviescommissie waarin en gebruikers en iedereen uit de gezondheidswereld zitting zullen nemen. Dat platform kan een goede manier zijn om al die groepen die met gezondheidszorg te maken hebben ook bij het beleid te betrekken. Door mevrouw Van der Werf is ook nog ingegaan op het feit dat jongeren/studenten en bejaarden als risicogroepen extra aandacht krijgen, terwijl er nog andere risico groepen zijn die evenzeer de aandacht vragen. Zij vraagt zich dan ook af of er speciaal voor bepaalde groepen moet worden gewerkt. Op deze vraag is een algemeen antwoord te geven. Ik heb zojuist ge sproken over het in te stellen platform, dat overigens ook wordt voorgeschreven in de toekomstige Wet voorzieningen gezondheidszorg. Een van de opdrachten die het platform zal krijgen is het signaleren van nieuwe risicogroepen en het formuleren van een beleid voor die risicogroepen. Daaronder valt ook de door mevrouw Van der Werf genoemde groep van buitenlandse vrouwen en de overige hier voorko mende groepen. Een belangrijk punt van het beleidsplan is dat de structuur zoals wij die hier nu gecre- eerd hebben ons de mogelijkheid biedt om op het terrein van de extramurale gezondheidszorg inderdaad ook een beleid te ontwikkelen. Dat is het grote winstpunt van het plan zoals dat nu voor ons ligt. Dan heb ik nog een laatste opmerking over de financiën. Aan het eind van de raadsbrief hebben wij voorstellen uitgewerkt die in een tijdsplanning zijn gesteld en waarbij ook financiële mogelijkheden zijn gegeven. Er staat al aangegeven dat in het kader van het beleidsplan 1983-1987 en de discussies die daaromheen worden gevoerd de voorstellen zullen worden bekeken. Later kan er over worden beslist in hoeverre de prioriteiten die gesteld zijn inderdaad uitgevoerd zullen kunnen worden. De heer Pruiksma heeft inmiddels de vergadering verlaten. De heer De Beer: In eerste instantie heb ik gezegd dat wij kunnen instemmen met het besluit, met uitzondering van het gestelde onder punt I van het besluit, derde gedachtenstreepje: "-de rangschikking van de doelstellingen naar prioriteit zoals vastgelegd in deelrapport III; De hear Jansma: Ik bin nijsgjirrich hoe't de VVD it dan wol hawwe wol. De Voorzitter: De voorstellen van de VVD zijn op dit moment niet in discussie omdat er geen motie is ingediend. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met aantekening dat de VVD- fractie wenst te worden geacht te hebben gestemd tegen de rangschikking van de doelstellingen naar prioriteit zoals vastgelegd in deelrapport III. Punt 31 (bijlage nr. 311). De Voorzitter: Aan de orde is thans: Vaststellen Programma Kinderdagverblijven en andere kinder opvang 1982. Mevrouw Vollema—Doevendans: Ik wil beginnen met mijn waardering uit te spreken voor de duide lijke, heldere opzet van het Programma Kinderdagverblijven en andere kinderopvang 1982. Ook heb ik waardering voor het voorbereidend werk dat door het werkverband is verricht en voor de invulling die er naderhand door het college, mede dankzij weliswaar het geschenk van de ISP-plaatsen, aan is gegeven. De decentralisatie van de kinderopvang in Leeuwarden begint hiermee eindelijk gestalte te krijgen. Daar zijn wij erg blij mee, evenals met de uitspraak van het college dat de naschoolse kinderopvang beroepsmatig werk is. Een en ander is in de ogen van mijn fractie een stap in de goede richting. Wij hebben evenwel ook een aantal kritische kanttekeningen. Groot knelpunt in dit programma is naar onze mening de voorschoolse en tussenschoolse kinderop vang. Over de voorschoolse opvang rept het programma in het geheel niet. Naar ons idee is dat ten on rechte. De samenstellers van dit programma hebben het feit dat wettelijk vast is komen te liggen dat kleuterscholen en lagere scholen - straks de basisscholen - aan leerlingen mogelijkheden moeten bieden 55 de lunchpauze in het schoolgebouw en op het schoolterrein door te brengen als een vondst aangegrepen. Een en ander gebeurt op de wijze van: "zo dat is dan al geregeld, daar hoeven wij niets meer aan te doen. Dat moet een stel vrijwilligers maar oppakken en organiseren." Dit feit kan formeel natuurlijk buiten beschouwing worden gelaten in het kader van dit en komende programma's. Voor die verantwoor delijkheid, mijnheer de voorzitter, kan de gemeente als schoolbestuur echter niet wegdraaien, dat zou wat al te gemakkelijk zijn. Hoe stelt het college zich voor deze problematiek aan te pakken? Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat het in verband hiermee heeft ontbroken aan goed overleg tussen de betrokken afdelingen. Dat is jammer en een gemiste kans. Ik hoop dat de twee nieuwe aanvoerders van de betrokken afdelingen dit gemis in de nabije toekomst goed maken. Ik wens hen daarbij alle succes toe en ik hoop daar op afstand zeer belangstellend getuige van te zijn. (De Voorzitter: Wat bedoelt u met de aanvoerders van de betrokken afdelingen, mevrouw Vollema?) De betrokken mensen zullen mij wel begrijpen, mijnheer de voorzitter. (De Voorzitter: Ik wil het ook graag begrijpen, mevrouw Volle ma!) Dat merkt u in de nieuwe raadsperiode wel. Ook de voorschoolse opvang moet hierbij zeker worden betrokken. Organisatorisch lijkt ons dat niet zo'n probleem. Wel is een actieve, positieve en stimulerende rol van de gemeente noodzakelijk. De voorschoolse opvang moet niet als iets lastigs blijven liggen. In aansluiting hierop wil ik de mede werking van het college vragen voor het op korte termijn opstarten van experimenten met invoering van een continurooster op een aantal scholen in de stad. Eten en spelen als een geïntegreerd onderdeel van het schoolgebeuren. Uit deze experimenten worden dan na verloop van tijd en evaluatiemomenten de voor- en nadelen van het continurooster duidelijk, op grond waarvan deze raad zich zal kunnen uitspre ken over de wenselijkheid van een eventuele uitbreiding hiervan. In het programma wordt voorgesteld om het kinderdagverblijf Jacobijnerkerkhof tot één januari 1983 lijd te gunnen de tussenschoolse kinderopvang af te bouwen. Kan deze termijn worden verlengd tot bij voorbeeld het eind van het schooljaar 1982-1983 ingeval er nog geen regelingen zijn getroffen? Met betrekking tot de plangebieden vraag ik mij af of wij die gebieden wel zo vast moeten leggen. Er komen nogal wat met name vervoersproblemen om de hoek kijken. Misschien kan een en ander bij de vaststelling van het volgende programma opnieuw worden bekeken, er is dan inmiddels wat ervaring op gedaan. De procedure voor het volgende programma speelt toch al weer over een half jaar. Kleinere plangebieden lijken werkbaarder. Voor wat betreft de organisatiestructuur verzoek ik het college de structuur en de statuten samen te stellen in overleg met betrokkenen. Het lijkt ons het plezierigst dat dat op die wijze gebeurt, zodat zij die er mee en in moeten werken zich er in kunnen vinden. Wat de voorgestelde 24 uur beroepskrachtentijd per project voor naschoolse opvang betreft zal moe ten worden afgewacht of die 24 uur voldoende zal zijn. Persoonlijk heb ik daarover grote twijfels. Na verloop van tijd - ik zou willen voorstellen over ongeveer een half jaar - zal een eventuele noodzake lijke bijstelling kritisch moeten worden overwogen. Een ander knelpunt in dit programma is de accommodatieproblematiek. Het kinderdagverblijf Jaco- bijnerkerkhof is ondergebracht in een in slechte staat verkerend gebouw, terwijl ook het samenwonen met de Muziek Pedagogische Academie verre van ideaal is. Ook de Regenboog is gehuisvest in een voor dit doel ongeschikt gebouw. Wordt er werkelijk actief gezocht naar vervangende accommodatie en welk uitzicht hebben de bewoners op spoedige herhuisvesting? Zoals al door mij is gezegd, mijnheer de voorzitter, pleit mijn fractie in dezen voor een actieve, stimulerende rol van de gemeente. Is er voldoende menskracht aanwezig om ambtelijke ondersteuning te geven voor bijvoorbeeld een goede inventarisatie, voor verzameling van informatie in den lande over deze problematiek enz. Wij hoeven ten slotte niet steeds opnieuw zelf het wiel uit te vinden. Naar verluidt is er voor WV-krachten weer enige ruimte. Indien dat inderdaad het geval is wil ik er bij het college op aandringen om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Tot slot wil ik graag ter ondersteuning van mijn verhaal een brochure aan het college aanbieden waarin uitgebreid aandacht wordt besteed aan de onderhavige problematiek. Deze brochure is getiteld "Tijd voor school" en ik hoop dat die kan bijdragen aan het stimulerende beleid dat mijn fractie graag van het college ziet. De heer Boelens: Het aangeboden programma zien wij als een goede aanzet tot verdere beleidsont wikkeling met betrekking tot kinderdagverblijven en andere vormen van kinderopvang. Ook voldoet de ze opzet aan een door ons gewenste vorm van decentralisatie waarbij gekozen wordt voor een optimale centrale voorziening in combinatie met een aantal dependances. Daarbij moet worden aangetekend dat de accommodatie van het kinderdagverblijf Jacobijnerkerkhof onvoldoende is voor een optimaal functio neren. Wanneer denkt het college daar een oplossing voor aan te dragen? Wat betreft de opvangvoor zieningen op de scholen vragen wij ons af of deze op zo korte termijn gerealiseerd kunnen worden. Is er

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1982 | | pagina 28