7 door onze fractie blijkt uit de een na laatste zin op bladzijde 29 van het rapport van de werkgroep Pleinafsluitend gebouw. Ik citeer: "Het enige upgrading model dat deze risico's niet bij voorbaat in zich draagt.Neutraal zo iets lezende zou men kunnen zeggen dat er 50% kans is dat het project slaagten dat er 50% kans is dat het niet slaagt. Daarnaast is de basis van het voorliggende rapport een van over wegingen en filosofieën die op zich in het jargon van de distributieplanologen niet vreemd zijn, maar die geen zekerheid voor resultaat bieden. Bovendien missen wij in het rapport actuele overwegingen zo als de teruglopende koopkracht. Kortom, het rapport geeft zelf aan dat er een duidelijk risico is. Wij vinden het risico van het creëren van een enorm stuk overbewinkeling te groot, zeker nu het risico ge noteerd wordt zonder dat daar maatregelen tegenover staan. Het is duidelijk dat wij tegen zullen stem men om op basis van het huidige rapport aan de verdere ontwikkeling van het pleinafsluitend gebouw te werken. De heer De Beer: In de vergadering van twee november 1981 heeft mijn fractie gezegd dat wij de tijd niet rijp achten - dat geldt ook nu nog - voor een pleinafsluitend gebouw aan de oostzijde van het WiIhelminaplein. Economisch gezien gaat het slecht en de eerstkomende jaren komt hierin waarschijnlijk geen verandering. De kans is groot dat de economie nog verder terug zal lopen. Bovendien zal het pleinafsluitend gebouw, als het gebouw er komt, het langzame einde betekenen voor de middenstanders op de Voorstreek, de Tuinen en omgeving. Velen hebben daar jarenlang hun bedrijf uitgeoefend en door deze ontwikkeling wordt al datgene wat zij hebben opgebouwd afgebroken. Dat wil echter niet zeggen dat wij, nu de meerderheid van de raad heeft besloten de mogelijkheden voor een pleinafsluitend ge bouw te onderzoeken, tegen zo'n onderzoek zouden zijn. Uit het goede rapport van de werkgroep Plein afsluitend gebouw hieromtrent blijkt dat het normaal-upgrading model het best in de Leeuwarder situatie zou passen. Wij kunnen dan ook wel instemmen met het voorstel van het college om op basis van het normaal-upgrading model een vervolgstudie te laten verrichten. Eerst wanneer de gegevens van deze studie bekend zijn zullen wij een beslissing nemen. De heer De Jong: Wij vinden het een goede zaak dat wij naast het distributieplanologisch onderzoek ook gaan kijken naar andere aspecten aangaande de situatie van dit pleinafsluitend gebouw. In de raadsbrief staat dat daarbij gedacht wordt aan de stedebouwkundige, de verkeerstechnische, de civiel technische, de architectonische en de financiële factoren. Wij kunnen dan bekijken of het gebouw er wel of niet moet komen. Misschien zegt men dat het gebouw er helemaal niet moet komen, maar dat wachten wij rustig af. Mevrouw De Jong: Zoals ik de vorige keer al heb gezegd ben ik tegen het pleinafsluitend gebouw. Het is heel duidelijk dat wij in Leeuwarden een teveel aan winkelverkoopoppervlak hebben. Wij hebben bovendien te maken met een teruglopende koopkracht. Het antwoord hierop moet niet zijn om dan maar op een andere plaats een groot oppervlak aan winkels te realiseren. D'66 vreest dat met name de win kelfunctie van de Voorstreek en omgeving hiermee de nek wordt omgedraaid. Wij vinden het niet fair tegenover de winkeliers op de Voorstreek en omgeving dat een beleid waarin steeds de aandacht is ge vestigd op het in stand houden van de winkelbanaan nu in een keer van de kaart wordt geveegd. Wij vrezen dat realisering van een pleinafsluitend gebouw juist voor de kwetsbare Voorstreek een negatieve ontwikkeling tot gevolg zal hebben. Een vervolgstudie vinden wij niet zinvol en ik stem daarom tegen. Mevrouw Brandenburg-Sjoerdsma: Wij hebben al een keer eerder in deze raad over het pleinafslui tend gebouw gesproken. Mijn fractie blijft bij haar opstelling van toen dat ook het niet verwezenlijken van een pleinafsluitend gebouw met een upgrading centrum, ergens tussen de minimum- en de maximum variant in - de middelmaat dus -, toch zal leiden tot een verdere verslechtering, hetgeen ook blijkt uit het distributieplanologisch onderzoek over de situatie in Leeuwarden voor wat betreft de kwaliteit van de winkels. Een en ander is voor ons de doorslaggevende reden waarom wij, toen en nu, voor de verwe zenlijking van dit gebouw waren en zijn. De heer Miedema (weth.): Mevrouw Van der Werf is begonnen met te zeggen dat de gevolgen voor de middenstand van het verwezenlijken van een pleinafsluitend gebouw onvoldoende onderzocht zijn. Dat is erg betrekkelijk. Wij hebben de vorige keer toen wij bij de raad kwamen met dit voorstel ons vol strekt gebaseerd op het distributieplanologisch onderzoek, een uiterst deskundig onderzoek waar de raad een paar maal om gevraagd heeft. Wij hebben geen behoefte om te zeggen dat dat onderzoek en de uit slag daarvan niet juist zouden zijn. Ik ben van mening dat het onderzoek naar de gevolgen voor de mid denstand wanneer het pleinafsluitend gebouw gerealiseerd is wel in het distributieplanologisch onder zoek verwerkt is. De onderzoekers, ik mag misschien met recht en reden wel zeggen de deskundigen, z!jn van mening dat een impuls door middel van het pleinafsluitend gebouw de hele winkelstand van Leeuwarden goed zal doen. Het is bij dit soort zaken altijd jammer dat men alleen achteraf, wanneer het gebouw gerealiseerd is, kan beoordelen wat er gebeurt en niet kan inschatten wat er zal gebeuren als het -:ebouw niet gerealiseerd wordt. Wij menen dat het op grond van de deskundigheid die uit het distri butieplanologisch onderzoek spreekt voldoende is om dit voorstel aan uw raad te doen. De heer De Beer zegt dat zijn fractie, alhoewel in eerste instantie niet enthousiast, van mening is dat het onderzoek afgerond moet worden op die punten die met name genoemd zijn in de raadsbrief en die in wezen voortvloeien uit de behandeling in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening. De heer De Jong heeft zich hierbij aangesloten. Mevrouw De Jong sluit zich aan bij mevrouw Van der Werf en zij spreekt over een negatieve ont wikkeling in het hele middenstandsgebeuren waarin het pleinafsluitend gebouw niet past. Dat is nog de vraag. Het is echter het volste recht van mevrouw De Jong om die gedachte uit te spreken. In tijden van een economische recessie ziet men vaak dat met name de grotere en oudere steden opnieuw aantrekke lijk worden en dat daar juist op langere termijn de koopkracht toeneemt. Ik denk dat hier ook een kans ligt voor Leeuwarden om toch Friese koopstad te blijven. Wij moeten de moed hebben om daar een im puls aan toe te voegen, hetgeen niet van vandaag op morgen gaat. Als wij straks zo ver zijn dat de plannen rond zijn dan zal moeten blijken of er belangstelling bestaat. Ik geef toe dat de benadering op dat moment van Voorstreek en Tuinen een erg zorgvuldige benadering moet zijn. Als wij na de afronding van deze zaak en na het onderzoek definitief tot zaken moeten komen dan zal ook dat aspect voldoende moeten worden meegenomen. Wij zijn nu in de fase van onderzoek, daar is deze raadsbrief voor bedoeld. Enkele zaken zijn met name genoemd, die gaan wij in komende maanden trachten in te vullen. Wij ko men dan bij de raad terug met een afgerond voorstel. Mevrouw Brandenburg heeft gezegd dat men in eerste instantie voor een middelmaat gekozen heeft, dat het raadsvoorstel daar ook vanuit gaat en dat zij akkoord is. Mevrouw Van der Werf: De wethouder zegt dat de Voorstreek, de Tuinen en omgeving zorgvuldig moeten worden benaderd en dat dat aspect op het moment dat wij tot besluiten komen moet worden mee genomen. Waar wij voor gepleit hebben is dat er in dit rapport aandacht besteed zou worden aan het feit hoe een eventuele negatieve ontwikkeling voorkomen of tegengegaan zou kunnen worden. Aan dit feit wordt hier echter geen aandacht besteed. Het risico wordt in feite alleen maar bevestigd door datgene wat in het rapport staat. In de vervolgstudie zal daar al helemaal geen aandacht aan besteed worden. Ik vraag mij af op basis waarvan het college dan met concrete maatregelen wil komen. Ook de vorige keer hebben wij gezegd dat wij op zich helemaal niet tegen een attractiepunt zijn op die plek, maar dat wij wel grote twijfels hebben over het feit dat er weer een groot aantal m2's aan winkeloppervlak bij komt. Ik vraag mij af waarop de wethouder de stelling baseert dat in tijden van sociaal economische ach teruitgang de koopkracht in oude steden op termijn zal toenemen. Dat is iets wat ik in ieder geval niet uit het distributieplanologisch onderzoek, aan welk onderzoek de wethouder zo'n deskundigheid toekent, heb kunnen concluderen. De heer Miedema (weth.): Ik wil beginnen met de laatste opmerking van mevrouw Van der Werf. Uit gesprekken met onder anderen makelaars blijkt dat het op dit moment in veel steden veel slechter gaat dan in Leeuwarden. Men hoort dat het in andere delen van het land, met name in de nieuw gegroeide steden, wat betreft de koopkracht en bewoning slechter gaat dan in Leeuwarden het geval is. In tijden van een neergaande economie trekken de mensen naar de stad en in tijden van een opgaande economie spreidt men zich weer over het land. Daar zit een tendens in. Het is de vraag hoe zwaar die tendens is. Dat deze tendens speelt is echter duidelijk. Mevrouw Van der Werf heeft gezegd waarom men nu niet terugkomt op de gevolgen voor de middenstand maar pas in een later stadium. Er moet eerst enige duide lijkheid zijn over het onderzoek dat nu gaat volgen, met name over de vraag of het model realiseerbaar is, of wij overeenstemming kunnen krijgen over de planologische omstandigheden en over de invulling van het totale geheel. Wij moeten dan de zaak op een rij zetten. Als een deel van de middenstand door stedebouwkundige veranderingen in moeilijkheden komt zijn er mogelijkheden om daar hulp aan te ver lenen. Die mogelijkheden zijn in dat geval gemakkelijker dan wanneer er geen impuls wordt gegeven. Wij hebben dan meer mogelijkheden, maar daar komen wij bij de definitieve raadsbrief wel op terug. Ie Voorzitter: Ik denk dat mevrouw Van der Werf niet op alle punten tevreden is gesteld, maar dat is iets anders.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1982 | | pagina 4