gebeden wordt opdat zij haar taak krachtens haar roeping zal verrichten. Ik weet wel dat dit laatste
steeds minder mensen aanspreekt. De tijd is voorbij dat ons land de sterke bodem kende van het christe
lijk geloof en de daarmee corresponderende christelijke zeden en gezagsgetrouwheid. De hele onder
grond van onze samenleving verandert in een moeras. Er zijn echter nog weerhoudende factoren. Er is
nog een nawerking van fatsoensnormen die eeuwenlang in ere waren. De stem van het christelijk getui
genis is nog niet geheel verstomd, maar het kwaad vreet verder en de gevolgen worden steeds meer
openbaar.
Inmiddels zijn wij aan het politiekorps wel wat verplicht. Het zou het korps, na eventuele reorga
nisatie, niet aan goed materieel mogen ontbreken. Een en ander moge prioriteit genieten wanneer straks
zou blijken dat andere, minder noodzakelijke uitgaven achterwege moeten blijven. Moge dit ook een
morele en daadwerkelijke ruggesteun zijn voor het politiekorps. Wij verwachten van de partijen die het
collegeprogramma hebben samengesteld, gedwongen door de feiten, eenzelfde gedragslijn. Churchill
heeft eens in de tijd dat hij aan het Engelse volk slechts zweet, bloed en tranen had aan te bieden ge
zegd: geef ons het gereedschap, wij zullen het karwei klaren. Moge dit in zeker opzicht ook slaan op
de personele en materiële uitgaven van het politiekorps die vergoeding van rijkswege te boven gaan.
Overigens, handen vol werk voor regering en politici in Den Haag.
Wat voor de overheid van toepassing is moet, in een tijd waarin handhaving van het overheidsgezag
in discrediet is, duidelijk worden gesteld. Ook de gemeentelijke overheid moet er zich van bewust zijn
dat zij in dienst staat van God. Een overheid die de ongebondenheid van de mensen bedwingt, een
overheid waarvoor kwaden terugdeinzen maar waarvan goeden niets te vrezen hebben. Een overheid die
enerzijds straft en anderzijds beschermt, een overheid die tot taak heeft dat alles met goede orde onder
de mensen toegaat.
De Voorzitter: Ik wil proberen niet in herhaling te treden en niet breedvoerig in te gaan op zaken
die reeds lang bekend zijn en die overigens ook in de nota, die ik de raad heb doen toekomen, uitvoe
rig zijn omschreven en waaraan ook in de pers uitvoerig aandacht is geschonken. Het lijkt mij niet erg
zinvol dat ik een en ander hier nog eens herhaal, want iedereen is ermee op de hoogte. Ik zal dus vol
staan met het maken van een aantal kanttekeningen bij opmerkingen die door de spreeksters en sprekers
zijn gemaakt en waarop misschien in de door mij zojuist genoemde nota niet, nauwelijks of onvoldoende
is ingegaan
Ik heb er allereerst behoefte aan om een opmerking te maken in de richting van de heer De Beer die
aan het begin van zijn uiteenzetting aan mijn adres meende te moeten zeggen dat ik mij er wel erg ge
makkelijk van afmaak door te constateren dat er achteraf gezien een minder juiste, zelfs een onjuiste
inschatting is gemaakt. Ik kan u, mijnheer De Beer, één ding verzekeren namelijk, dat ik mij van dit
soort zaken niet gemakkelijk afmaak. Voor de wedstrijd heb ik persoonlijk aan een en ander bijzonder
veel aandacht geschonken. Ik kan u de verzekering geven dat wij niet zomaar aan deze problematiek
voorbij zijn gewandeld. Nog dezelfde nacht en nadien hebben wij er veel aandacht aan geschonken.
Ook het afgelopen weekend ben ik slechts enkele uren op bed geweest vanwege de aandacht die wij aan
de politieproblemen schenken. Het verwijt dat ik mij ergens gemakkelijk van afmaak vind ik dus in ie
der geval een onterecht verwijt.
De heer Pruiksma heeft een opmerking gemaakt die, als ik hem goed heb begrepen, ook aan mijn
adres is gericht. Hij heeft gesproken over normvervagend gedrag dat door mijn optreden.(De heer
Pruiksma: Mag ik u even rectificeren, mijnheer de voorzitter? Ik heb niet gesproken over normverva
gend gedrag, maar over het wegnemen van de taak van de rechter om te komen tot een beoordeling en
wellicht bestraffing van normvervagend gedrag van diegenen die inbreuk maken op de rechtsorde. Daar
bij heb ik de burgemeester en de supporters van FC Den Haag bepaald niet door elkaar gehaald.) Uw
opmerking, mijnheer Pruiksma, ontslaat mij van de plicht om daarop verder in te gaan.
De heer Buurman heeft opgemerkt dat de burgerij zich gekwetst zou voelen in het vertrouwen in de
politie. Ik vlei mij met de gedachte dat dat niet het geval is. Ik kan mij wel indenken dat er op be
paalde momenten mensen zijn die ergens teleurgesteld over zijn. Dat een en ander echter zou betekenen
dat men geen vertrouwen meer heeft in de politie wil mij niet aan. De heer Buurman heeft ook opge
merkt dat de leiding tekort is geschoten. Ik denk dat hij daarbij doelt op zowel ondergetekende als op
de korpsleiding. Ik kan de heer Buurman de verzekering geven dat wij ons uiterste best doen om onze
taak, met de wet in de hand en met de middelen die ons ter beschikking zijn gesteld, zo goed mogelijk
te vervullen. Men moet zich er wel van bewust zijn dat de korpsleiding en de burgemeester zich bij het
nemen van beslissingen - door de plaats waar zij zitten - niet kunnen laten leiden door hun gevoelens
maar dat zij zich voortdurend, hoe moeilijk dat misschien soms ook is, dienen te laten leiden door dat
gene wat in onze rechtsstaat de kaders zijn waarbinnen zij zich hebben te bewegen. Ik verzeker u dat
ondergetekende en de korpsleiding zich niet alleen voortdurend van een en ander bewust zijn, maar daar
ook naar handelen. Als men dat doet in een rechtsstaat dan kan ik mij nauwelijks indenken dat men het
odium op zich laadt dat de leiding tekort is geschoten.
Een aantal leden is ingegaan op het inzetten van de ME. Ik heb ook begrepen dat sommigen van
hen van mening zijn, dat hetgeen bij Cambuur is gebeurd zonder meer betekent dat men in de toekomst
op voorhand de ME in moet zetten. In de Commissie Openbare Orde heb ik verklaard en ik doe dat
ook hier dat ik die conclusie niet heb getrokken. Ik verzeker u dat de algemene lijn - naar mijn mening
ook de enig juiste - de volgende is. Wanneer wij na goed overwegen tot de conclusie komen dat evene
menten met de normale inzet voldoende in de hand kunnen worden gehouden, dan wordt niet van tevo
ren besloten om de ME in te zetten, laat staan dat besloten wordt om bijstand in te roepen. Als wij ba
lans opmaken, dat is in het verleden een aantal keren gebeurd, en tot de conclusie komen dat de nor
male inzet niet verantwoord is, noch wat betreft het onder controle kunnen houden van de situatie noch
ten aanzien van de eigen mensen - dat is ook een belangrijke factor die meespeelt -, dan nemen wij
van tevoren maatregelen om in ieder geval de ME achter de hand te hebben en zonodig ter plaatse be
schikbaar te hebben. Als het echt nodig is zullen wij ook bijstand inroepen. Uit het gebeurde bij Cam
buur trek ik niet de conclusie dat in de toekomst zonder meer de ME moet worden ingezet. Nogmaals
herhaal ik dat men op een bepaald moment bij situaties als deze, die onvoorstelbaar moeilijk exact kun
nen worden ingeschat al doet men daartoe ook zijn uiterste best, misschien een keer een foute inschat
ting maakt. In de stukken heb ik duidelijk laten uitkomen dat een en ander niet betekent dat men daar
uit moet concluderen dat men in de toekomst op voorhand foute inschattingen moet maken. Het zojuist
genoemde beleid hebben wij steeds gevoerd en zullen wij blijven voeren. Tegenover de gemeenschap is
het niet juist als er vanuit deze zaal zou klinken, dat wij in de Friese hoofdstad in de toekomst tot de
conclusie zouden moeten komen dat gebeurtenissen in Leeuwarden normaliter slechts in de hand kunnen
worden gehouden door vooraf te beslissen dat de ME moet worden ingezet. Dit is mijn duidelijk stand
punt dat ik steeds heb ingenomen en dat ik ook inneem nadat wij een foute inschatting bij Cambuur heb
ben gemaakt. De raad moet goed begrijpen wat deze woorden inhouden. Als wij met alle gegevens die
wij hadden de situatie anders hadden ingeschat dan was onder deze omstandigheden wellicht de ME in
gezet, hetgeen een heel andere conclusie is.
Ik wil dan nog een enkele opmerking maken over de aanhoudingen. In de nota die ik de raad heb
toegezonden heb ik erg duidelijk gezegd hoe ik over aanhoudingen denk. Dat er helaas berichtgevingen
zijn geweest waaruit men meent te moeten concluderen dat de burgemeester van Leeuwarden vindt dat
aanhoudingen niet belangrijk zijn is jammer. Dat is nooit mijn standpunt geweest en dat zal in de toe
komst ook niet mijn standpunt zijn. In een eerste reactie heb ik mij erover uitgelaten dat wij - ik weet
echt niet meer welke woorden ik precies gebruikt heb en ik verwijt de journalist die iets heeft opge
schreven ook niets - onder deze omstandigheden niet in staat zijn geweest over te gaan tot aanhoudin
gen. Deze opmerking is totaal iets anders dan wanneer men zegt dat aanhoudingen niet nodig zijn.
Wanneer mensen inderdaad misdrijven plegen en men kan een en ander lokaliseren, dan is het verrichten
van aanhoudingen een van de eerste dingen die men zal moeten doen opdat de rechter kan uitspreken
wat er met iemand die een misdrijf begaat zal moeten gebeuren. Er kan dus geen misverstand zijn over
de vraag wat mijn mening en mijn houding daaromtrent is.
'k wil ook enkele opmerkingen maken over het contact met de dienstcommissie waarbij door enkele
leden kanttekeningen zijn geplaatst. In mijn nota heeft men kunnen lezen wat een eerste resultaat is
geweest van het overleg met de dienstcommissie. Daar houdt het echter niet mee op, de leden van de
Commissie Openbare Orde hebben dat vorige week ook kunnen merken in de discussie die wij hebben
gehad met de dienstcommissie. Ik moet u echter zeggen dat ik er - ik heb dat in de commissie gezegd en
ik zeg het ook hier -, gelet op de houding dienaangaande enerzijds van de leden van de dienstcommis
sie zelf en anderzijds van de leden van de leiding van het korps, werkelijk alle vertrouwen in heb dat
het contact met de dienstcommissie in de naaste toekomst stellig bevredigender, ook van de kant van de
leden van de dienstcommissie, zal verlopen dan tot dusverre het geval is geweest. Wij doen ons uiterste
best daarvoor. Als men van beide kanten die mening is toegedaan dan vind ik dat men, wanneer men als
grote mensen met elkaar met dezelfde intentie om de tafel zit, er ook vertrouwen in mag hebben dat er
iets uit het overleg komt. Ik heb dat vertrouwen absoluut.
Een ander probleem waar mevrouw Brandenburg met name even op heeft gewezen is de gang van za
ken van wat ik gemakshalve aanduid met werkoverleg. In het Beleidsplan voor de politie zijn de con
touren dienaangaande duidelijk getrokken. Er is thans een stuurgroep in het korps bezig om gestalte aan
een en ander te geven, hetgeen niet van de ene op de andere dag kan. Ik kan de raad echter verzeke
ren dat wij er erg serieus aan werken om, naast de taak die de dienstcommissie heeft in het kader van
het korps - daarover is overigens ook geen meningsverschil -, ook het werkoverleg zoveel als mogelijk
's te stimuleren
Het rapport van april dat mevrouw Brandenburg pas vanochtend heeft gezien had al eerder in de