30
v' v'|
enerzijds door middel van winkelactiviteiten een heel positieve bijdrage geleverd aan de bewustwording
en daarmee ook een eerste stap gezet in de bestrijding van de uitbuiting en de onderdrukking in de Der
de Wereld en anderzijds op een heel concrete manier, door middel van verkoop van produkten uit de
Derde Wereld, de strijd om het bestaan van de mensen daar gesteund. Wij vinden dat beide zaken ge
meentelijke steun verdienen en ik heb daarom een motie gemaakt die er op is gericht om het eerste deel
van het besluit te wijzigen. De motie luidt als volgt.
"De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 10 januari
1983,
besluit in het ontwerp-besluit, nummer 19170, onder lid I "af te wijzen" te
wijzigen in "toe te kennen".
De motie is mede-ondertekend door a'e heer Siemonsma.
De heer Buurman: Ik ben van mening dat internationale hulpverlening niet tot de gemeentelijke
bevoegdheid moet behoren. De activiteiten van de Wereldwinkel zijn niet als een gemeentelijk belang
aan te merken. Bovendien is het doel van de Wereldwinkel "die sociaal-politieke herstructurering te
bevorderen die nodig is om tot een rechtvaardige wereldsamenleving te komen". Hier spelen dus partij
politieke activiteiten een rol, hetgeen bijvoorbeeld ook blijkt uit het meedoen aan de El Salvador-de-
monstratie. Wanneer politieke groeperingen en particulieren hier sympathiek tegenover staan, welnu
laat men dat dan financieel vertalen. Wij leven in een vrij land. Men moet echter niet van de overheid
vragen om deze activiteiten positief te waarderen door een op geld waardeerbare bijdrage te vragen.
Mevrouw De Jong: Ik denk dat er voor de gemeente wel een taak is weggelegd en dat de Wereld
winkel in dezen ook een heel goede bijdrage levert om het bewustzijn bij de bevolking te ontwikkelen.
Ik stem echter tegen het voorstel enkel en alleen op grond van onze gemeentelijke slechte financiële si
tuatie. Waarom wordt een en ander niet meegenomen bij de afweging van nieuw beleid, want dan valt
een dergelijk subsidieverzoek in te passen.
De heer Heere (weth.): Ik wil even met de opmerkingen van mevrouw De Jong beginnen. Zij heeft
gezegd dat zij tegen het voorstel stemt, maar volgens mij bedoelt zij dat zij voor het voorstel zal stem
men. (Mevrouw De Jong: Neem mij niet kwalijk, mijnheer de voorzitter, maar ik ben voor het voorstel
en tegen de motie.)
Met mevrouw VIietstra ben ik van mening dat het college zich positief opstelt ten opzichte van de
activiteiten die door de Wereldwinkel worden ondernomen. Zij heeft die conclusie terecht uit de raads-
brief getrokken. Deze opmerking is tegelijkertijd een antwoord op het betoog van de heer Buurman die
het daar ten principale niet mee eens is. De heer Buurman heeft volledig het recht om dat principe te
huldigen, maar hij weet nu ook dat wij zijn mening op dat punt niet delen.
Voor wat betreft de concrete zaak waar het om gaat is het met name, uitgaande van die gezamen
lijke positieve opstelling, een kwestie van keus van middelen. Er wordt nu gevraagd om eenmalig een in
het verleden gemaakte schuld weg te saneren. Ik denk dat het op zich een unieke zaak zou zijn als de
gemeente dat zou doen. In de raadsbrief staat dat wij van mening zijn dat het verzoek om een eenmali
ge subsidie moet worden afgewezen. Daarvoor in de plaats doet het college een suggestie om in het ka
der van het Programma Sociaal-cultureel Werk 1983 de activiteiten eventueel subsidiabel te stellen.
Om voor een dergelijke subsidie in aanmerking te komen moet natuurlijk wel aan een aantal voorwaar
den worden voldaan. Ten eerste zal er dienaangaande een aanvraag moeten worden ingediend. In 1982
is een dergelijke suggestie ook gedaan, maar toen is die, naar ik aanneem om organisatorische redenen
van de kant van de Wereldwinkel, niet opgepikt. Uit de discussie in de Commissie voor Welzijnsaange-
legenheden heb ik begrepen dat men zich op dit moment op het standpunt stelt dat men wel een aan
vraag wil indienen in het kader van het Programma Sociaal-cultureel Werk 1983. Ik zie de subsidie
aanvraag dienaangaande dan ook met belangstelling tegemoet. Bij deze aanvraag moet wel een reëel
exploitatie-overzicht worden overgelegd en moet aan de voorwaarden worden voldaan die ook voor an
dere instellingen gelden. Een en ander betekent dat er, wanneer de subsidie-aanvraag zou passen in het
kader van het Sociaal-cultureel Plan en gehonoreerd zou worden, dan ruimte in het budget zal ontstaan
die wellicht mede ter dekking van het totaal aan kosten zou kunnen dienen. Ik laat het verder aan de
Wereldwinkel over hoe men de schikking van de cijfers tot een goed einde wil brengen. Daarover wil ik
verder geen suggesties doen, maar ik hoop dat ik zo duidelijk genoeg ben geweest.
Op de vraag van mevrouw VIietstra met betrekking tot het Fonds voor bijzondere activiteiten kan ik
antwoorden dat het inderdaad mogelijk is om uit dat fonds een bepaald bedrag te halen voor dit doel.
Maar zij zal begrijpen dat wij, gezien het voorstel dat wij doen, dat advies niet zullen geven. Op de
31
concrete vraag van mevrouw VI ietstra of de schuld van de Wereldwinkel kan worden meegenomen bij
een subsidie-verzoek in het kader van het Programma Sociaal-cultureel Werk 1983 heb ik inmiddels al
een enigszins verpakt antwoord gegeven.
Mevrouw Van der Werf heeft een motie ingediend om het eerste gedeelte van het ontwerp-besluit
op eenvoudige maar wel op principiële wijze te wijzigen. Het zal haar niet verbazen dat ik de raad het
advies geef om de motie niet te volgen.
Op de opmerkingen van de heer Buurman ben ik al ingegaan en ook mevrouw De Jong is tevreden
met hetgeen ik gezegd heb.
Mevrouw Vlietstra: Ik begrijp uit het antwoord van de wethouder dat het Programma Sociaal-cultu
reel Werk 1983 op zich genoeg mogelijkheden biedt om de zaak aan te pakken en het voortbestaan van
de Wereldwinkel veilig te stellen en ik heb dan ook geen behoefte om de motie van mevrouw Van der
Werf te steunen. Wel wil ik nogmaals zeggen dat het onze intentie is dat de Wereldwinkel inderdaad
kan blijven voortbestaan.
Tegen de heer Buurman wil ik zeggen dat ik blij ben dat er organisaties als de Wereldwinkel zijn,
luist om toestanden zoals in El Salvador aan de orde te stellen. Ik ben het dan ook niet eens met zijn
opmerkingen
Mevrouw Van der Werf: Het zo prachtig mooi verpakte maar overduidelijke antwoord van de wet
houder is voor ons aanleiding om de motie in te trekken.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punten 21, 22 en 23 (bijlagen nrs. 11, 22 en 5).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 24 (bijlage nr. 2).
De Voorzitter: Aan de orde is thans: Instandhouding van een vijftal openbare kleuterscholen op
grond van artikel 11, lid 2 Kleuteronderwijswet.
De heer Buurman: Het gaat mij even om de kleuterschool De Reiger aan de Kei 2-a in de wijk Bil-
gaard. De motivering van b. en w. voor wat betreft de verkeerssituatie is mijns inziens zwak. Om bij
de andere openbare kleuterschool - aan de westzijde van de wijk - te komen behoeven de kleuters uit
de wijkgedeelten de Meenthe, de Kei en de Jokse niet de hoofdverbindingsweg in deze wijk, in casu de
Brandemeer, over te steken. Voor de kinderen uit de Fennen en de Duif verandert er wat dit betreft
niets, want die moeten nu ook de Brandemeer oversteken. Voor het overige: die kinderen zullen nu en
kunnen straks toch wel gebracht worden door hun moeders of door anderen? De afstand naar de andere
school behoeft mijns inziens geen bezwaar te zijn.
Uit de vermelde aantallen leerlingen over 1980, 1981 en 1982 kan geconstateerd worden dat er
weer groei is. De vraag is of het college beschikt over een prognose van het aantal leerlingen voor de
komende jaren. Als uit die prognose zou blijken dat de school over enige tijd weer aan de norm kan
voldoen, dan zou het een zinniger argument zijn om de instandhouding te verzoeken. Is het overigens
mogelijk dat er nu al een paar kinderen van de andere kleuterschool de onderhavige kleuterschool gaan
bezoeken? Als de prognose echter niet die kant uitwijst is het eerste argument dat het college aan
draagt, namelijk de komende integratie, ook niet sterk. Als er één grote kleuterschool overblijft, kan
die toch ook dienen als integratiepartner voor de beide lagere scholen?
De heer De Vries (weth.): Ik kan de detailopmerkingen van de heer Buurman, vanwege de snelheid
waarmee hij die heeft opgesomd, niet allemaal tegelijk volgen. (De heer Buurman: U mag het papier
waarop ik de opmerkingen heb staan wel even hebbenI) Daar voel ik op dit moment niet zoveel voor,
mijnheer Buurman. Wij hebben namelijk deze zaak in overleg met de Schoolraad en met de oudercom
missies vrij grondig in meerdere fases doorgesproken. Datgene waartoe de raad moet besluiten is dat wij
zullen proberen deze scholen voorlopig weer een jaar in stand te houden. Er komen nogal wat verande
ringen op ons af rondom de basisschool. Een en ander maakt het nodig dat wij heel zorgvuldig de lagere
scholen en de kleuterscholen als koppels bij elkaar proberen te voegen. Aan alle voorwaarden voldoen
op het ogenblik deze scholen waar de verlenging voor wordt gevraagd. Als zodanig ben ik best bereid
om de argumenten stuk voor stuk met de heer Buurman nog een keer door te praten. Bij dit gesprek zal