34
sing komen in welke richting deze zaak afgebouwd kan worden. Deze oplossing kan bestaan uit een
overname door een andere instelling die daarvoor de wettelijke mogelijkheden krijgt of uit een afbouw
zoals wij ons die in eerste aanleg hebben voorgesteld, namelijk overname door de bestaande instituten
als de rijksscholengemeenschap of de stedelijke scholengemeenschap.
Het ligt voor de hand dat er met de integratie KLOS/RPA naar de nieuwe PABO nog een lange weg
moet worden afgelegd, dat er nog talrijke zaken op hun merites bekeken moeten worden en dat wij ten
aanzien van het hele personeelsbeleid zo zorgvuldig mogelijk moeten handelen. De heer Bron heeft ge
lijk wanneer hij zegt dat er heel wat mensen in een situatie zitten die op zich zelf bepaald niet zo aan
trekkelijk is. Iedere verandering betekent namelijk ook een aantasting van verkregen recht en van ver
kregen posities. Wij willen binnen de vastgestelde regels zo zorgvuldig mogelijk nagaan hoe er in deze
situatie voor iedere man of vrouw een oplossing gezocht kan worden. Het sociaal plan, dat mogelijk is
afgeleid van de circulaire die de heer Bron noemde, is er op dit moment nog niet. Wij zullen dat plan
echter nauwkeurig toetsen naar aanleiding van de door de heer Bron gemaakte opmerkingen ten aanzien
van het niet-onderwijzend personeelWij zijn van mening dat het principieel zo moet zijn dat men, of
men nu tot het onderwijzend personeel of tot het niet-onderwijzend personeel behoort, op dezelfde fa
ciliteiten aanspraak moet kunnen maken. Of het sociaal plan daarin voorziet zullen wij nauwkeurig be
kijken en wanneer dat niet het geval is zullen wij proberen na te gaan hoe deze zaak er precies uit
komt te zien
Er zijn op de achtergrond nog enkele zaken waarmee de raad op korte of op lange termijn ongetwij
feld opnieuw geconfronteerd zal worden. Overname van het bestuur van de RPA per 1 februari 1983 is
voorlopig de eerste stap. De volgende stap is dat er gerapporteerd zal worden omtrent de verdere gang
van zaken rondom de Havo-top die nu nog bij de RPA hoort. Wij zullen de raad en de Commissie voor
het Onderwijs nauwkeurig op de hoogte houden van de zaken die zich aandienen, die om een beleids
beslissing vragen en die in het belang zijn van de betrokken mensen en van het onderwijsbeleid in Leeu
warden. De raad kan nu ten aanzien van dat beleid zijn bijdrage leveren, zodat wij later kunnen zeg
gen dat dat beleid een goed beleid is geweest.
Mevrouw De Haan—Laagland: Ik wil nog graag wat verduidelijking hebben. De wethouder zegt in
zijn verhaal dat het college de werkgroep een reële kans wil geven tot het aandragen van alternatieven
en dat men daarmee aan de gang kan gaan. Bovenaan bladzijde drie van de raadsbrief staat: "De voor
keur gaat daarbij uit naar koppeling aan de stedelijke scholengemeenschap. Ik denk dat deze opmerking
de werkgroep ernstig zal binden in het aandragen van verschillende varianten. (De Voorzitter: Het lijkt
net alsof wij dat standpunt innemen, daarover is al eerder misverstand geweest. Dat is niet ons stand
punt. De door u aangehaalde zin hoort nog bij de laatste zin op bladzijde twee van de raadsbrief.) In
die laatste zin op bladzijde twee van de raadsbrief staat: wordt er echter op aangedrongen
Het woord "wordt" zou moeten worden gewijzigd in "werd", want een en ander geldt nu niet meer. (De
Voorzitter: Niet voor ons, een ander heeft daarop aangedrongen.) Ja, dat is in de tijd geweest toen er
gevraagd werd over afbouw. (De Voorzitter: Ik denk dat sommigen er nog op aandringen, maar het is
in ieder geval niet het standpunt van b. en w. en dat bedoelt u te zeggen.) Akkoord, mijnheer de
voorzitter.
De heer Siemonsma: Ik wil toch nog graag een opmerking maken over de overname/afbouw con
structie. De wethouder laat het voorkomen alsof de overnameconstructie eigenlijk van weinig belang is
omdat wij wel overnemen, maar er uiteindelijk voor de Havo-top geen wettelijk kader meer zal zijn.
Maar bij de twee mogelijkheden die de wethouder genoemd heeft hoort misschien nog een derde moge
lijkheid die door de directeur van de RPA op grond van informatie van het ministerie is aangedragen.
Deze derde mogelijkheid is dat er ten aanzien van de datum van 1 juli 1984 wellicht nog enige rek mo
gelijk is. Ik kan mij niet voorstellen dat er over het besluit om alternatieven te onderzoeken voor de
Havo-top, in een of andere vorm van een tweede fase van het voortgezet onderwijs, op dit moment geen
overleg met het rijk plaatsvindt. Misschien kunnen wij dienaangaande mogelijkheden aftasten voor wat
betreft de termijn waarop dingen wel of niet hoeven te gebeuren. De datum van 1 juli 1984 lijkt mij
niet zonder meer een gegeven. Zo is dat wel aangedragen, maar die datum lijkt mij ook een punt dat
onderzocht zou moeten worden. In dit verband heb ik ook gezegd dat ik, als ik het woord "afbouw" en
kel moet lezen in de zin van geen zelfstandige Havo-top die blijft voortbestaan, het college gelijk
geef, maar dat ik, als het gaat om het inbedden in een andere constructie, niet meer spreek van afbouw
maar van overname. (De Voorzitter: Voorzover dat mogelijk is.) Ja, voorzover dat mogelijk is. (De
Voorzitter: Dat moet er wel bij gezegd worden.) Die duidelijkheid in terminologie bespeur ik nog niet
bij de wethouder en die zou ik toch wel graag willen zien.
De heer De Vries (weth.): De heer Siemonsma kan gerust gesteld worden want de interpretatie van
hetgeen er met de Havo-top gaat gebeuren speelt pas op het moment waarop b. en w. geadviseerd wor
den door de werkgroep die op korte termijn wordt ingesteld.
De Voorzitter: U bent nu content, mijnheer Siemonsma? (De heer Siemonsma: Ja.)
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
De Voorzitter schorst, om 23.05 uur, de vergadering voor de tweede pauze.
De Voorzitter heropent, om 23.25 uur, de vergadering.
Mevrouw Jongedijk-Welles en de heren Ten Hoeve en Van der Wal hebben inmiddels de vergadering
verlaten
Punt 26 (bijlage nr. 13).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Regulering sexinrichtingen
De heer Pruiksma: Mijn fractie stemt van harte in met het voorstel van het college om op basis van
de wijzigingen van de Algemene Politieverordening (APV) deze zaak krachtdadig aan te pakken door
middel van een verbod.
Ten aanzien van punt B, sub 2.van het besluit gaat mijn fractie er vanuit dat de ontheffingsbe
voegdheid die aan de burgemeester wordt toegeschoven uiterst spaarzaam zal worden gebruikt. Mijn
fractie ziet ook graag dat, in geval de burgemeester een zodanige ontheffing verleent, een en ander
eerst in de Commissie voor de Openbare Orde aan de orde wordt gesteld.
Mevrouw Van der Werf: Ook mijn fractie is er voorstander van om de exploitatie van de sexinrich
tingen te reguleren. Onverlet onze eigen visie op de in dit soort inrichtingen plaatsvindende activitei
ten, zijn wij van mening dat regulering van deze inrichtingen niet in de eerste plaats gegrond moet zijn
op overwegingen van zedelijke aard maar op het tegengaan van overlast in de leef- en woonsituatie van
omwonenden. Wij vragen ons dan ook af of het mogelijk is de aanvulling op de APV waar het hier om
gaat niet op te nemen onder het hoofdstuk Openbare zedelijkheid maar onder het hoofdstuk Maatregelen
tegen overlast. Een en ander zou dan tegelijkertijd inhouden dat niet aan de burgemeester maar aan het
college van b. en w. de bevoegdheid gedelegeerd kan worden om ontheffing van het verbod te verle
nen. Wij zijn namelijk van mening dat waar het mogelijk is de raad, in dit geval dan b. en w., zelf
zoveel mogelijk greep moet houden op zaken die het woon- en leefklimaat aangaan. Door de regulering
van de exploitatie van deze inrichtingen onder het hoofdstuk Openbare zedelijkheid op te nemen en de
ontheffingsbevoegdheid aan de burgemeester te delegeren, krijgt de burgemeester in dit soort zaken een
ruimere bevoegdheid dan wij noodzakelijk vinden. Mocht ons voorstel om formeel-juridische redenen op
een of andere manier niet mogelijk zijn, dan zou ik in ieder geval de opmerkingen van de heer Pruiksma
willen ondersteunen voor wat betreft het overleg met de Commissie voor de Openbare Orde.
De heer Buurman: Zoals het geval is met meer zaken, kan de opstelling van de overheid, waaron
der de gemeentelijke overheid, niet neutraal zijn. Neutraliteit van de overheid betekent het einde van
christelijke politiek. Ook ten aanzien van de problematiek van de prostitutie, de sexinrichtingen en alle
verschijnselen daaromheen is een duidelijke standpuntbepaling geboden. Ik heb al eens eerder aangege
ven dat de overheid ambtshalve geroepen is de ongebondenheid van de mensen te bedwingen voor wat
betreft het terrein van de openbare samenleving. Wat zich bij de particulier afspeelt behoort zich te
onttrekken aan de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid van de overheid. De burgers moeten worden
vrijgelaten in hun opvattingen. De gewetensvrijheid is een groot goed, waarop geen inbreuk mag wor
den gemaakt. De verantwoordelijkheid daarvoor berust bij de burgers zelf.
Anders staat het met de publieke gedragingen van de burgers. De overheid moet er op toezien dat
Gods wet in het publieke leven niet wordt overtreden en dient overigens in haar beleid rekening te hou
den met Gods geboden. De klokkenist der kleine luiden uit de vorige eeuw, de generaal van het een
voudige voetvolk, dat zich verenigde in de toenmalige Anti-revolutionaire Partij, dr. Abraham Kuyper,
heeft eens gezegd: "Wie in het geniep en in het geheim ontucht wil bedrijven moet het zelf voor zijn
God verantwoorden, maar de overheid als dienaresse Gods mag geen ogenblik haar roeping uit het oog
verliezen om tegen al wat naar publieke ontucht ook maar zweemt, tekeer te gaan en dat te weren."