Punt 1.
De notulen worden ongewijzigd vastgesteld.
Punt 2.
Rondgezonden mededelingen.
Sub A t.e.m. C.
De berichten worden voor kennisgeving aangenomen.
Sub D.
De Voorzitter: Dit punt luidt: Brief van 6 december 1982 van de Stichting Kinderdagverblijven en
buitenschoolse opvang, de scholen in de Binnenstad en de werkgroep Wonen in de Binnenstad inzake de
tussenschoolse opvang.
Mevrouw Vlietstra: Als ik de brief goed begrepen heb dan wordt door b. en w. uitstel gegeven aan
de scholen in de binnenstad om, voor wat betreft de tussenschoolse opvang, tot 1 september door te gaan
op voet van de oude regeling. In de brief staat echter ook dat een en ander niet geldt voor de depen
dances de Regenboog, Bilgaard, Schieringen en Aldlan. Ik heb daar een vraag over omdat ik begrepen
heb van het bestuur van de Stichting Kinderdagverblijven dat men intussen in het kader van de werkge
legenheid verruimende maatregelen een aantal krachten heeft aangetrokken die, zo is het plan, moeten
worden ingezet voor de tussenschoolse opvang. Het inzetten van deze krachten geeft de scholen een
jaar de tijd en de ruimte om de opvang op de scholen zelf voor te bereiden, wat mij echt heel belang
rijk lijkt. Mijn vraag is in hoeverre het antwoord van b. en w. het beleid dat het bestuur van de Stich
ting Kinderdagverblijven voorstaat doorkruist. Als dat inderdaad het geval is dan wil ik graag dat de
wethouder toezegt dat in de Commissie voor Welzi jnsaangelegenheden op deze materie terug wordt ge
komen
Mevrouw Van der Werf: Mijn fractie kan niet akkoord gaan met het voorstel om de brief van 6 de
cember 1982 van de Stichting Kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang, de scholen in de Binnen
stad en de werkgroep Wonen in de Binnenstad voor kennisgeving aan te nemen. Ik wil graag een paar
vragen stellen en enkele opmerkingen maken over deze materie.
Bij de behandeling in de raadsvergadering van 13 juli 1982 van het Programma Kinderdagverblijven
en andere kinderopvang 1982 is er door verschillende fracties, waaronder de PAL-fractie, op gewezen
dat de voorstellen van b. en w. om de tussenschoolse opvang af te bouwen en over te dragen naar het
onderwijs tot onaanvaardbaar grote problemen zouden leiden. Samen met mevrouw De Jong heb ik toen
een motie ingediend die er op gericht was dat de projecten voor buitenschoolse opvang in ieder geval
tijdelijk zelf de opvang tussen de middag zouden mogen blijven verzorgen. Deze motie is helaas niet
aangenomen. Uit de brief blijkt dat de problemen die wij toen voorspelden ook inderdaad zijn gekomen
en ook nogal behoorlijk omvangrijk zijn.
De Stichting Kinderdagverblijven wordt gedwongen om met kunst- en vliegwerk allerlei oplossingen
te zoeken voor problemen waar men zelf bepaald niet de oorzaak van is en waar in feite maar een ver
antwoordelijke voor is aan te wijzen en dat is de gemeente Leeuwarden. In het Plan Kinderdagverblij
ven komt de raad op basis van een nieuw artikel in de ontwerp-Wet op het basisonderwijs - dit artikel is
ook opgenomen in de nu nog van kracht zijnde Lager-onderwijswet - tot de conclusie dat de organisatie
van de opvang van de kinderen tussen schooltijden, in samenhang met de invoering van continuroosters
in principe op school zou moeten plaatsvinden. Hiermee wordt het probleem van het bordje van het wel
zijnswerk geschoven naar het bordje van het onderwijs. Een groot deel van de raad maakte zich nogal
ongerust en voorzag grote problemen omdat het onderwijs nog op geen enkele manier op deze situatie
was ingespeeld. In de raadsvergadering van 13 juli 1982 heeft de wethouder van Onderwijs toen toege
zegd dat er zo spoedig mogelijk na september naar het onderwijsveld toe initiatieven ondernomen zou
den worden ten aanzien van de overblijfmogelijkheden en de invulling van een continurooster. In deze
raadsvergadering benadrukte wethouder Geerts, toen nog wethouder voor Welzi jnsaangelegenheden, dat
ook nog eens. Hij zei namelijk in tweede instantie: "Als blijkt dat onze uitgangspunten niet gereali
seerd kunnen worden dan ligt er een nieuw feit dat wij kunnen bekijken bij het opstellen van het pro
gramma 1983. Het is dan ook de tijd om ons te beraden op de vraag hoe wij op een en ander moeten re
ageren." Welnu, het is 1 januari 1983 geweest en mijn fractie moet constateren dat er op de scholen
nog helemaal niets is gerealiseerd: er zijn geen overblijfmogelijkheden, er zijn geen experimenten ge
start met een continurooster en wat nog erger is, van de zijde van de gemeente zijn nog nauwelijks of
helemaal geen initiatieven ondernomen.
B. en w. schrijven in hun brief van 30 december 1982 aan het bestuur van de Stichting Kinderdag
verblijven en buitenschoolse opvang dat op afzienbare termijn onder de scholen een enquête zal worden
gehouden over de wenselijkheid en de mogelijkheid van invoering van een continurooster. Ons inziens
had die enquête al lang moeten worden gehouden en ik vraag mij dan ook af wat de reden is van dit af
wachtende trage beleid met alle risico's van dien. Ik moet namelijk nog zien of invoering van een con
tinurooster met ingang van het nieuwe schooljaar gerealiseerd gaat worden. Zoals ik al zei wordt er in
de brief van 30 december 1982 aan het bestuur van de Stichting Kinderdagverblijven en buitenschoolse
opvang gesproken over de wenselijkheid en de mogelijkheid van de invoering van een continurooster. Een
en ander lijkt mij een tamelijk vrijblijvende houding van b. en w., want de raad heeft uitgesproken dat
de organisatie en de opvang van kinderen tussen schooltijden in samenhang met de invoering van een
continurooster zou moeten gebeuren. Men mag dan toch verwachten dat b. en w. dienaangaande een
wat actievere en stimulerender houding innemen dan nu blijkt uit deze brief. Als ik dan ook nog kijk
naar het collegeprogramma, waarin staat dat de mogelijkheden voor hele en halve dagopvang en voor de
opvang vóór, tussen en na schooltijden moeten worden uitgebreid, dan lijkt mij een actievere en stimu
lerender houding zeker op haar plaats.
In de brief van 30 december 1982 aan het bestuur van de Stichting Kinderdagverblijven en buiten
schoolse opvang zeggen b. en w. - mevrouw Vlietstra heeft hier ook al op gewezen - dat de dependan
ces Bilgaard en de Regenboog en de naschoolse opvangvoorzieningen tussen de middag geen kinderen
mogen opvangen. Mijn vraag is opnieuw: waar moeten die kinderen dan naar toe? In juli zei het colle
ge nog dat de kinderen op school zouden worden opgevangen. Maar wat heeft het college er aan gedaan
om te zorgen dat de kinderen daar ook inderdaad terecht kunnen? Met andere woorden, waar is het geld
voor activiteiten en ruimte? De ouders moeten de kosten zelf maar betalen zegt het college in de brief
van 30 december 1982 aan het bestuur van de Stichting Kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang,
maar dat betekent, naast de toch al ingeboete kwaliteit van de kinderopvang die met dit alles is veroor
zaakt, dat ouders met de laagste inkomens nu veel duurder uit zullen zijn dan ze voorheen zouden zijn
geweest toen de tussenschoolse opvang nog onder de subsidiestroom voor de kinderopvang viel.
Het college begrijpt dat er bij ons nog veel onduidelijkheden bestaan en het begrijpt hopelijk ook
dat zijn brief, waar bij sub D. van de mededelingenlijst naar wordt verwezen, de problemen met be
trekking tot de tussenschoolse opvang niet zullen oplossen. Integendeel, de brief sluit helemaal niet aan
op de tijdelijke oplossing die het bestuur van de Stichting Kinderdagverblijven, mevrouw Vlietstra heeft
ook op deze oplossing gedoeld, zelf heeft aangedragen. Ik wil het college daarom met klem vragen,
aansluitend bij wat wethouder Geerts in juli heeft toegezegd, om de brief van 6 december 1982 van de
Stichting Kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang, de scholen in de Binnenstad en de werkgroep
Wonen in de Binnenstad niet nu conform het voorstel van b. en w. voor kennisgeving aan te nemen,
maar de brief te betrekken bij de opstelling van het Programma Kinderdagverblijven 1983. Deze hele
problematiek kan dan opnieuw en uitgebreider aan de orde komen dan nu in het kader van een dergelij
ke brief.
De heer Heere (weth.): Ik kan maar een deel van de vragen beantwoorden omdat, zoals mevrouw
Van der Werf dat uitdrukte, een gedeelte van de problematiek waar het hier om gaat sinds enige tijd
van het bordje van het welzijnswerk naar het bordje van het onderwijs is geschoven. Ik neem aan dat
voor wat betreft dat laatste onderwerp wethouder De Vries nadere opmerkingen zal maken. Ik beperk mij
dus tot dat deel van het probleem dat in mijn portefeuille zit en ik denk dat ik daar betrekkelijk vlug
mee klaar kan zijn.
Er is aan mij een verzoek gedaan om het besluit, om met ingang van 1 januari al te stoppen met de
tussenschoolse opvang op het centrale kinderdagverblijf, tegen de achtergrond van de ontwikkelingen
binnen de onderwijssector op te schorten totdat er in de sfeer van het onderwijs oplossingen zouden zijn
gevonden. Na enig overleg met het bestuur en andere betrokkenen is van mijn kant gezegd, dat is ook
in de brief tot uitdrukking gebracht, dat daar op grond van een aantal argumenten mijnerzijds geen be
zwaar tegen bestaat en dat wat mij betreft tot en met de ingang van het nieuwe schooljaar deze periode
verlengd zou kunnen worden, met dien verstande dat de verlenging uiteraard alleen maar geldt voor die
groep kinderen die voorheen al van de tussenschoolse opvang gebruik maakte. Uitbreiding van deze
groep is op principiële en praktische gronden, ik denk aan capaciteit en financiën, niet terecht. Voor
wat betreft dit punt heb ik dus gedaan wat ik kon.
Voor wat betreft de rest van de kinderopvang in de toekomst zijn er twee opmerkingen te maken.