10
11
Mevrouw Van der Werf heeft gewezen op het collegeprogram. Ik ben er erg verheugd over dat ook zij
zich nu bij dat program, althans op dit punt, zo nadrukkelijk aansluit. Zij zal inmiddels ook gezien
hebben dat in de hoofdstukken van het beleidsplan die over nieuw beleid gaan - het beleidsplan is de
raad inmiddels toegezonden - geld is uitgetrokken voor het uitbreiden van de activiteiten op dit punt.
De invulling daarvan zal uiteraard in een later stadium moeten plaatsvinden, wat ook geldt voor het
Programma Kinderdagverblijven 1983. De vraag van mevrouw Vlietstra en mevrouw Van der Werf of een
en ander terug kan komen in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden kan ik volmondig met ja be
antwoorden, want dit hele onderwerp moet en zal in die commissie behandeld worden.
Voorlopig hebben wij de beslissing genomen die nu in de brief is verwoord en ik denk dat er wat
mijn kant van de zaak betreft verder geen toezeggingen of wijzigingen te doen zijn.
De heer De Vries (weth.): De kinderopvang zal straks geregeld worden op basis van een wettelijke
regeling die op dit moment nog niet van kracht is. De betreffende wet is nog in behandeling bij de Eer
ste Kamer en het is zo goed als zeker dat de wet zal worden aangenomen. Inmiddels is het echter wel zo
dat de wettelijke verplichting die op de gemeente rust ten aanzien van tussenschoolse opvang op dit mo
ment nog geen juridische ondergrond heeft. Een en ander neemt niet weg dat wij ons wel op de situatie
beraden. Wij hebben eerst een proefenquête gehouden waaruit is gebleken dat de behoefte aan tussen
schoolse opvang zeer miniem is. De knelpunten liggen met name bij het kinderdagverblijf en de scholen
in de binnenstad'. De situatie bij de scholen in de wijken ligt totaal anders. Wij hebben echter de in
druk dat wij een nieuwe enquête moeten houden om goed op een rij te krijgen hoe de situatie ligt en
met name om eventueel te komen tot een continurooster om daarmee te proberen de tussenschoolse op
vang zoveel mogelijk geleidelijk in goede banen te leiden. Deze enquête gaat de deur uit. Op het
ogenblik voeren wij over de enquête overleg met het bijzonder onderwijs, want wij begrijpen best dat
wij een en ander als bevoegd gezag van het openbaar onderwijs niet alleen kunnen doen. Ook het bij
zonder onderwijs moet er in betrokken worden. Wij zijn druk bezig met een en ander en wij zullen pro
beren te komen tot een goede afstemming. Nu de problematiek van de scholen in de binnenstad even in
de luwte is geplaatst, hebben wij de tijd om deze zaak af te ronden. Wij zullen ons best doen om een
en ander voor de zomervakantie in kalk en cement te krijgen.
Wij hebben geen financiële middelen om extra dingen te doen ten aanzien van de opvang van kin
deren tussen schooltijd. Het enige wat wij als gemeente als wettelijke verplichting op ons bordje krijgen
is dat er ruimte beschikbaar moet zijn voor de opvang. De verantwoordelijkheid voor de opvang zal
echter gelegd worden bij de ouders. Enfin, ik wil hierover straks bij de begrotingsbehandeling over een
aantal weken graag nog eens met de raad discussiëren. Wij hebben dan wellicht ook de praktische pro
blemen en mogelijkheden dienaangaande op een rij gezet.
Mevrouw Vlietstra: Ik heb het idee dat mijn vraag nog niet beantwoord is. Waar het om gaat is dat
de tussenschoolse opvang op dit moment problemen geeft. Het bestuur van de Stichting Kinderdagver
blijven heeft gemeend op die problemen te moeten inspelen. Men heeft in het kader van de werkgele
genheid verruimende maatregelen een aantal krachten aangevraagd en er zijn in totaal 10 krachten toe
gekend. Deze krachten kunnen dus ingezet worden bij de tussenschoolse opvang. Het geld is er, wat
ruimte geeft om een jaar lang de scholen gelegenheid te geven om de zaak goed voor te bereiden. Ik
ben blij dat er is toegezegd dat de gemeente daar actief achteraan zal zitten. Maar het probleem dat ik
signaleer is dat er in de brief van 30 december 1982 aan de Stichting Kinderdagverblijven en buiten
schoolse opvang staat dat er alleen voor het kinderdagverblijf centraal uitstel is gegeven en dat tegelij
kertijd het bestuur van de Stichting Kinderdagverblijven arbeidskrachten beschikbaar heeft om die tus
senschoolse opvang te regelen. Mijn vraag is of de brief van b. en w. betekent dat het bestuur van de
Stichting Kinderdagverblijven die tussenschoolse opvang niet mag regelen op de door hen voorgestane
wijze.
Mevrouw Van der WerfIk wil beginnen met de opmerking dat er kennelijk, zoals in juli ook al het
geval was, niet altijd een even goed overleg is tussen de portefeuillehouders van Onderwijs en Wel-
zijnsaangelegenheden op dit punt. Wethouder Heere zegt namelijk dat er in het beleidsplan in de
hoofdstukken die gaan over nieuw beleid geld is uitgetrokken voor dit punt. Wethouder De Vries zegt
even later dat wij voor dit punt geen geld hebben. (De heer Heere (weth.): Dat klopt toch, de begroting
moet nog behandeld worden.) Dan moet ook u zeggen dat er geen geld voor is, want dat is tenminste
duidelijk. Maar wat veel erger is is dat de hele opvang tussen wal en schip dreigt te raken. Vanuit het
welzijnswerk wordt de opvang opnieuw naar het onderwijs toegeschoven. Onderwijs is er nog steeds niet
op ingespeeld en vandaar dat de wethouder in juli kon zeggen - daar was ik het helemaal niet mee
eens - dat geprobeerd wordt de opvang te regelen maar dat wij, wanneer een en ander 1 januari 1983
niet gelukt is, de kwestie opnieuw bekijken. Wat ik nu constateer is dat de betreffende wethouder niet
zegt dat wij de opvang opnieuw bekijken, maar dat hij gewoon vasthoudt aan dezelfde beleidsuitgang-
punten en een en ander kennelijk nu pas weer gaat oppakken met alle kwalijke gevolgen van dien. Ik
vind dat het college in de brief voorbij gaat aan de opmerkingen die ik heb gemaakt over de te hoge
ouderbijdrage die door deze oplossing ontstaat voor mensen met de lage inkomens. Ik constateer ook het
feit dat het onderwijs nog niet op de opvang is ingespeeld en dat wethouder De Vries zegt dat er, hoe
wel al eens een enquête is gehouden waaruit is gebleken dat er geen behoefte aan tussenschoolse opvang
is, opnieuw zo'n enquête zal worden gehouden. Het is volgens mij niet nodig om zo'n opmerking te ma
ken als er aan de ene kant een beleid wordt gevoerd waarin de bestaande tussenschoolse opvang naar het
onderwijs wordt geschoven - er is dus wel een behoefte aan tussenschoolse opvang - terwijl aan de an
dere kant wethouder De Vries zegt dat er door middel van een enquête nog eens zal worden onderzocht
of tussenschoolse opvang wel nodig is. Op het ene moment zegt het college dat er een continurooster
moet komen en op het andere moment zegt men dat dat nog eens onderzocht zal worden. Ik denk dat dat
een beleid is waardoor er precies datgene gebeurt wat hier aan de hand is, namelijk dat er geen oplos
sing is en dat er provisorisch allerlei oplossingen bedacht worden door mensen die ook nog eens in een
brief te horen krijgen dat men dat niet mag doen.
Wethouder Heere zegt dat deze kwestie nog wel eens in de Commissie voor Welzi jnsaangelegenhe
den aan de orde komt. Ik heb niet gevraagd of deze kwestie nog eens in die commissie aan de orde kan
komen, ik heb gevraagd of het college de brief van 6 december 1982 van de Stichting Kinderdagverblij
ven en buitenschoolse opvang, de scholen in de Binnenstad en de werkgroep Wonen in de Binnenstad
niet voor kennisgeving wil aannemen maar erop wil antwoorden dat het college bereid is om de gestelde
vragen opnieuw ter discussie te stellen bij de behandeling van het Programma Kinderdagverblijven 1983.
Mijn fractie is in ieder geval tegen het voorstel van b. en w. zoals dat onder sub D. van de mede
delingen staat geformuleerd. Bovendien heb ik mij erover verbaasd dat de brief van 30 december 1982
aan het bestuur van de Stichting Kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang eindigt met de opmer
king: "Uw brief van 6 december jIdie mede is opgesteld door de scholen in de Binnenstad en de
werkgroep Wonen in de Binnenstad, alsmede Uw brief van 15 september 1982 achten wij hiermee afge
daan." De brief van 6 december 1982 van de Stichting Kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang,
de scholen in de Binnenstad en de werkgroep Wonen in de Binnenstad was gericht aan de raad en staat
nu pas op de agenda. Ik verbaas mij erover dat b. en w. hebben gemeend de brief, die gericht was aan
de raad, al op 30 december 1982 te kunnen afdoen.
De heer Heere (weth.): Mijn poging om mevrouw Van der Werf alsnog te overtuigen van de juistheid
van de inhoud van de brief kan ik, gelet op het feit dat zij reeds nu meedeelt het daar bij voorbaat niet
mee eens te zijn, beter staken. Mevrouw Van der Werf zegt dat ik gezegd heb dat dit punt nog wel eens
in de Commissie voor Welzi jnsaangelegenheden aan de orde komt. Haar vraag dienaangaande is volgens
mij, gecombineerd met de vraag van mevrouw Vlietstra, gekoppeld aan het Programma Kinderdagver
blijven 1983. Ik heb zojuist even geïnformeerd wanneer dat programma te verwachten is. De verwach
ting is dat het programma omstreeks april of mei aan de orde kan komen. Dat betekent dat wij, als wij
op de behandeling van dat programma zouden moeten wachten, voorlopig geen enkel antwoord zouden
kunnen geven op de vragen van de scholen en van het kinderdagverblijf. Ik heb gemeend om hangende
die moeilijke situatie al vast te moeten toezeggen dat het akkoord is om, gezien de verplichtingen die
in het verleden zijn aangegaan - het gaat hier in feite om een groep van ongeveer 30 kinderen -, deze
verplichtingen te verlengen tot 1 september in de hoop dat: a. onderwijs er inmiddels in is geslaagd om
een oplossing te vinden, b. inmiddels ten aanzien van het Programma Kinderdagverblijven 1983, in
april of mei behandeld zijnde, ook helderheid is en c. met betrekking tot het nieuw beleid de raad, in
middels de begrotingsbehandeling achter de rug hebbende, vastgesteld heeft welke bedragen er ter be
schikking zijn. Deze laatste opmerking geldt als reactie op de opmerking van mevrouw Van der Werf dat
wethouder De Vries gezegd zou hebben dat er geen geld is. Dat klopt ook, want pas nadat de behande
ling van de begroting en van het beleidsplan heeft plaatsgehad, zal vaststaan of er in 1983/1984 extra
geld voor nieuw beleid ter beschikking kan komen.
Mevrouw Van der Werf: Mijn fractie zal in ieder geval op dit punt terugkomen bij de behandeling
van het Programma Kinderdagverblijven 1983 en ook dezelfde vragen stellen. Wij willen geacht worden
te hebben gestemd tegen het voorstel van b. en w. om de brief van 6 december 1982 van de Stichting
Kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang, de scholen in de Binnenstad en de werkgroep Wonen in
de Binnenstad voor kennisgeving aan te nemen.
Mevrouw Vlietstra: Ik wil mij ook het recht voorbehouden hierop terug te komen.