15
plaats zal moeten gaan vinden zal in samenwerking met de betrokken minderheidsgroepen vorm moeten
krijgen. Ook bij de invulling zal er nauw samengewerkt moeten worden tussen minderheidsgroepen, al
gemene instellingen en gemeentelijke overheid. De taak van de laatste zal voornamelijk voorwaarden
scheppend moeten zijn en het welzijnswerk zal aan moeten sluiten bij de situatie zoals die nu in Leeu
warden gegroeid is." Op het moment dat al dit moois werd geschreven werd het al met de voeten getre
den. Er vond beslist onvoldoende overleg plaats, laat staan samenwerking zoals dat in het door mij aan
gehaalde citaat staat. Op dat moment lag er een voorstel op tafel dat, wat een aantal punten betreft,
bepaald niet aansloot bij de situatie zoals die in Leeuwarden gegroeid is. De Commissie voor Welzijns-
aangelegenheden heeft het college geadviseerd om weer met betrokkenen om de tafel te gaan zitten en
daarna met een nieuw voorstel terug te komen. Dat overleg is geweest, er is gelukkig op een aantal
punten overeenstemming bereikt en het voorstel is aangepast.
Op een tweetal punten is geen overeenstemming bereikt. Ik wil mij aansluiten bij de opmerking
waarmee mevrouw Vlietstra haar betoog begon, namelijk dat zij het een vreemde zaak vindt dat deze
kwestie niet eerst weer in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden aan de orde is gesteld. Ik ben nu
wel genoodzaakt om op een paar details in te gaan die mijns inziens echter niet thuishoren in deze dis
cussie van de raad. Omdat dit voorstel aan de agenda is toegevoegd wil ik toch ingaan op de twee pun
ten waarover geen overeenstemming is bereikt. Het eerste punt is dat er een federatie Selam tot stand
zou moeten worden gebracht. In de raadsbrief heet dat een vorm van samenwerking, maar uit de versla
gen en uit de aanvullende notitie blijkt duidelijk dat er nog steeds op een federatie wordt aangekoerst.
In het zojuist door mij aangehaalde citaat wordt gezegd dat de taak van de gemeentelijke overheid
voornamelijk voorwaardenscheppend zou moeten zijn in de visie van b. en w. Ik heb de indruk dat het
coute que coute aansturen op een federatie toch wel veel verder gaat, het is sturen in een richting die
betrokkenen niet zien zitten. Waarom moet er zonodig een federatie komen? Binnen de afzonderlijke
organisaties van buitenlanders bestaat al een grote verscheidenheid aan opvattingen en wensen en dat is
ook logisch. Tussen de organisaties onderling zijn die verschillen in opvattingen en wensen nog sterker.
Met een federatie is het risico groot dat men allerlei meningsverschillen, belangentegenstellingen en
dergelijke in huis haalt. Het is de vraag wie daar mee gebaat is. Volgens ons leg je zoiets niet van bo
venaf op en hoef je er ook niet van bovenaf op aan te sturen. Je kunt een en ander hoogstens overlaten
aan het initiatief van de betrokken organisaties, want die zijn immers het beste in staat om de wense
lijkheid en de zinvolheid van een dergelijke samenwerking te beoordelen.
Het tweede punt waarover geen overeenstemming bereikt is, is de aanhaking van de twee groeps-
werkers bij het COL. Om wat voor al dan niet terechte reden ook zijn de organisaties van Marokkanen
en Turken bang dat de rechtspositionele aanhaking bij het COL ertoe kan leiden dat zij, voor wat be
treft de invulling van het beleid, worden overvleugeld. Nogmaals, ik wil in het midden laten of die re
den al dan niet terecht is, maar ik wil in ieder geval wel concluderen dat het op dit moment bepaald
onverstandig is om dit voornemen van b. en w., dwars tegen de wens van de betrokkenen in, door te
zetten. Voor dit voornemen is geen directe noodzaak, althans de argumenten dienaangaande zijn voor
ons niet erg overtuigend. Het gaat hier om beroepskrachten met een taakomschrijving die alle drie
werksoorten, opbouwwerk, maatschappelijk werk en educatief werk, omvat. Het maakt in feite weinig
uit waar men de krachten aanhaakt, of dat nu het COL, de Maatschappelijke Dienstverlening (MADI) of
Het Baken is. Gezien de gegroeide situatie is er sterke voorkeur voor aanhaking bij Het Baken en ik wil
dan ook voorstellen die wens te honoreren onder het beding dat ook die aanhaking wordt betrokken in de
door b. en w. bepleite evaluatie na één jaar. Ik heb daartoe een motie gemaakt die als volgt luidt.
"De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 31 januari
1983,
besluit onder I. van ontwerp-besluit, nr. 959, "de Stichting Centraal Or
gaan Leeuwarden" te wijzigen in "Stichting Het Baken"."
De motie is mede-ondertekend door de heer Siemonsma.
De opmerkingen van mevrouw Vlietstra over de evaluatiecriteria en dergelijke wil ik ondersteunen.
De heer Heere (weth.): Met dit onderwerp, dat wellicht vanavond zijn voorlopige afronding krijgt,
zijn wij al een hele tijd bezig. Het is verheugend dat wij - sommige sprekers hebben dat ook gezegd -
tot deze afronding zijn gekomen en dat van de hoeveelheid financiële middelen die het rijk voor dit
werk ter beschikking stelt uiteindelijk zo'n groot deel voor het uitvoerende werk in Leeuwarden be
schikbaar komt. Daar is wel het nodige voor gebeurd. Op allerlei niveaus is er veel overleg nodig ge
weest, want de klaarblijkelijke onduidelijkheid, die toch hier en daar aan dit werk is verbonden, heeft
gedurende het gehele proces een rol gespeeld. Onduidelijkheid over het niveau waarop, onduidelijk
heid over omschrijving van taken, onduidelijkheid over financiële voorwaarden, enfin, de duidelijkheid
is dan ten aanzien van deze punten eindelijk bereikt, hetgeen verheugend is. Wij moeten nu met het
bereikte resultaat verder.
Er is gezegd dat er onvoldoende vooroverleg is gepleegd. Ik ben dat met degenen die dat hebben
gezegd niet eens. Er is wel degelijk overleg gevoerd. In de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden
heb ik ook al gezegd met wie en hoe dat overleg is gevoerd. Men heeft het volste recht om te zeggen
dat er onvoldoende vooroverleg is gepleegd, ik heb het recht om te zeggen dat ik het daar niet mee
eens ben. Wat wel zo was en nog steeds zo is, is dat er op bepaalde punten nog steeds geen overeen
stemming is. Ik geloof ook dat die overeenstemming niet te bereiken is. Op deze punten kom ik straks
nog wel terug.
Mevrouw Vlietstra heeft gezegd dat zij ten aanzien van de voorgestelde organisatiestructuur blij is
met de fasering die wordt voorgesteld. Ik meen mij te herinneren dat de heer Bron wat dat betreft een
opmerking heeft gemaakt in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden. Hij heeft toen gevraagd
waarom wij geen fasering toepassen en gaan werken met een "groeimodel". Wij vonden dat een goede
suggestie en op deze manier zijn wij ook tot dit voorstel gekomen na overigens een zeer breed overleg,
wederom op verzoek van de commissie, met alle betrokkenen. Ook na dit overleg bleek dat er niet op
alle punten een volledige overeenstemming te bereiken was.
Ik ben de mening toegedaan dat er echter wel wat moet gebeuren. Het wordt zo langzamerhand tijd
dat dit werk weer opgepakt kan worden. Hoe was de situatie tot één december? De situatie was toen dat
er twee medewerkers waren aangehaakt bij Het Baken in het kader van de werkverruimende maatregel
die op één december onherroepelijk afliep. De taken van deze medewerkers hadden voornamelijk be
trekking op educatieve zaken. Deze situatie is afgelopen, het was een tijdelijke situatie die ongeveer
anderhalf jaar heeft geduurd. De werkverruimende maatregel is afgelopen en wij gaan dus nu een nieu
we fase in. Wij stellen ons daarbij een start voor die er op neerkomt dat men rechtspositioneel wordt
aangehaakt bij het COL en dat de werkzaamheden voor een groot deel worden uitgeoefend vanuit Het
Baken, de vertrouwde omgeving waarin men gewend is te functioneren.
Voor wat betreft de inhoudelijke kant van de werkuitvoering was het voornemen om daarbij de ver
antwoordelijkheid vooral te leggen bij de buitenlandse organisaties zelf. Nu is het zo dat de organisa
ties samen en iedere organisatie voor zich nog niet een zodanige ontwikkelingsgraad hebben bereikt dat
dat nu al kanMen is zover nog niet. In het algemeen gesproken is het een goede zaak dat men zich
zelf, al of niet met behulp van en ondersteuning door de reeds bij de organisaties werkzame opbouwwer
ker, tot een bepaald niveau van organisatie weet te brengen, dat er voldoende kader is en dat er inhou
delijk ten aanzien van die werkers een zekere verantwoordelijkheid kan worden gedragen. Men is dan
niet altijd volstrekt afhankelijk van andere organisaties.
Het lijkt mij verstandig dat ik nog eens duidelijk op een rijtje zet waarom wij kiezen voor het COL
als aanhakingspunt. Voor die keuze hebben wij vijf argumentenDe taken die verricht moeten worden
zijn veel ruimer dan wanneer die worden verricht door alleen een educatieve instelling. Ik noem met
name die educatieve instelling omdat Het Baken als alternatief is genoemd. Het opbouwwerk is gewend
aan en gericht op het hanteren van een bepaalde werkmethodiek die onafhankelijk is van de specifieke
onderwerpen die aan de orde komen. De nadruk ligt meer op het beïnvloeden van samenwerkingsverban
den en structuren en in mindere mate op individuele- en groepsvormen zoals bij het educatieve werk het
geval is.
De organisaties van buitenlanders hebben al een opbouwwerker die in dienst is van het COL. In
verband met cobrdinatie- en afstemmingsaspecten is het ongewenst de uitvoerende werkers voor de orga
nisaties van buitenlanders in dienst te laten zijn bij verschillende instellingen in casu het COL en Het
Baken. De subsidiëring ten behoeve van het sociaal-cultureel werk en accommodaties loopt overigens
ook al via het COL.
Voor de bovenlokale functie - deze functie beslaat ongeveer een-vierde deel van de totale werk
taak - zal ook de opdrachtgeverstaak moeten worden vervuld. Die kan niet door de organisaties zelf
worden vervuld, gelet onder meer op de verhoudingen in Friesland, maar wel door het COL. Een en an
der zeg ik mede op grond van ervaringen die wij hebben opgedaan met betrekking tot het werk voor Su-
rinamers en Antillianen. Verder is het streven er op gericht om de organisaties van buitenlanders zelf
verantwoordelijkheid te laten dragen.
Wanneer men nu niet de eerste stap zet op weg naar de eigen zelfstandigheid, dan is het zeer de
vraag of dat in de toekomst nog wel kan. Ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat de aandrang,
om de bestaande gegroeide situatie dan ook maar weer ongewijzigd te laten, af zal nemen.
Tenslotte heeft het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur een aantal voorwaarden
gesteld voor de subsidiëring. De belangrijkste voorwaarde is het vervullen van elf functies. De invulling
daarvan zal ook in een structurele vormgeving naar het ministerie toe geloofwaardig moeten overkomen.
Op grond van deze vijf argumenten meent het college de voorkeur te moeten geven aan aanhaking
in rechtspositionele zin bij het COL in plaats van bij Het Baken.