Dan wil ik nog even ingaan op de gestelde vragen. Er is gevraagd onder wiens verantwoordelijkheid de evaluatie zal plaatsvinden. Idealiter zou ik zeggen dat dat de verantwoordelijkheid van de groepe ring zelf is. Op de vragen wat het doel van de evaluatie is en wat men met de resultaten van die evalu atie doet kan ik antwoorden dat ik in het nader overleg dat ik met de groepen heb gehad gezegd heb dat wij op zo kort mogelijke termijn met hen om de tafel willen gaan zitten om met elkaar uit te vinden hoe wij die evaluatie zullen opzetten en wat wij met de resultaten daarvan zullen doen. De vraag hoe open de evaluatie is, is vrij snel te beantwoorden: zeer open. Mevrouw Van der Werf heeft de vraag gesteld waarom wij een federatie Selam willen hebben. Op bladzijde twee van de raadsbrief staat het wat voorzichtiger, daar staat namelijk: "Intussen zal in goed overleg met alle betrokkenen een begin kunnen worden gemaakt met de totstandkoming van een vorm van samenwerking tussen de organisaties van buitenlanders." Wij hebben inmiddels ook een brief dd. 28 januari 1983 van de organisaties van buitenlanders gekregen waarin een samenwerkingsverband van de Turkse arbeidersvereniging, de Marokkaanse organisatie, de MADI en Het Baken wordt meegedeeld. Voor het feit dat deze kwestie niet opnieuw in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden is be sproken zijn twee redenen. Ik vind dat wij op zo kort mogelijke termijn tot aanstelling van deze twee mensen moeten kunnen komen. Er waren geen nieuwe inhoudelijke elementen die de commissie opnieuw tot discussie hadden kunnen brengen. De commissie heeft gevraagd om nader overleg en dat overleg heeft plaatsgehad. De resultaten van dat overleg zijn de raad inmiddels bekend en ik denk dat het van avond het goede moment is om de keus te maken voor de structuur. Ten aanzien van dit laatste nog deze opmerking. Wij zijn bezig met het kiezen van een structuur, een organisatie-model waarbinnen de in vulling met betrekking tot de activiteiten en andere inhoudelijke zaken voornamelijk de taak van de buitenlandse werknemers zelf is. Mevrouw Vlietstra: Op het punt van het met de betrokken organisaties gevoerde overleg wil ik niet verder ingaan. De wethouder zegt dat er wel degelijk overleg gevoerd is. Volgens mijn informatie is er twee keer een gesprek geweest, maar goed, dat is dan een verschil van interpretatie. De wethouder gaat nu veel uitvoeriger in op de aanhaking dan hij gedaan heeft in de betreffende commissievergade ring. Ik ben blij dat hij hierop vanavond uitvoerig ingaat. Ik krijg alleen wel een beetje het gevoel dat een rechtspositionele aanhaking toch wel iets meer inhoudt. Als de wethouder in zijn verhaal vertelt over functies van het COL en de bijdragen die het COL zou kunnen leveren aan de verdere ontwikke ling van het werk met de buitenlanders, dan denk ik dat daar nou juist een van de angsten van de bui tenlanders zelf zit, namelijk de angst om dienaangaande overvleugeld te worden. Het is daarom belang rijk om ook als gemeente dit punt goed in de gaten te houden. Wij kunnen wel zeggen dat de voorge stelde oplossing een goede oplossing is - ik moet zeggen dat ik de structuur op zich ook helemaal niet zo onlogisch vind -, maar volgens mij is het vertrouwen bij de organisaties die hierbij het nauwst be trokken zijn toch een basis om de zaak goed van de grond te tillen. Een en ander is een gegeven waar wij als raad niet omheen kunnen en wat dat betreft moeten wij echt behoorlijk de vinger aan de pols houden Ten aanzien van de evaluatie heeft de wethouder mij wel gerustgesteld. Als ik de wethouder goed heb begrepen dan zegt hij dat er op zo kort mogelijke termijn met de organisaties overleg zal worden gepleegd over de vraag hoe de evaluatie eruit zal komen te zien, wie de evaluatie gaat uitvoeren en wat de inhoud ervan is. Dat lijkt mij een goede zaak. Ik wil nog opmerken dat het mij niet goed lijkt om na een jaar met de evaluatie te beginnen, maar dat het beter is om daarvóór, in de loop van het jaar, al evaluatie momenten in te lassen om te voorkomen dat er na een jaar weer een heel vervelende situatie ontstaat. Verder heb ik van de wethouder begrepen dat de situatie na afloop van dat ene jaar open is, dat datgene wat hier voorgesteld wordt uitdrukkelijk geldt voor één jaar en dat daarna op basis van wat de evaluatie oplevert bekeken wordt hoe verder gegaan wordt. Of ik de wethouder goed begre pen heb hoor ik in tweede instantie wel en in dat geval hebben wij geen behoefte om mee te gaan met de motie van PAL. Mevrouw Van der WerfIk wil ook nog een paar opmerkingen maken. Over het overleg heb ik in eerste instantie al geconstateerd dat de betrokken organisaties niet eens de notitie hadden waarover ge praat werd in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden. Op zo'n manier overlegt men dan wel op basis van een volkomen verschil in informatie, hetgeen mij niet een goede wijze van overleg lijkt. Wanneer men niet over deze notitie beschikt is men niet tot een goede beïnvloeding van de discussie in deze raadsadviescommissie in staat. Ik wil ook nog een opmerking aanhalen van een van de woordvoer ders van de instelling op de publieke tribune die stelde dat het overleg meer leek op een informeren waarbij sterk de indruk werd gewekt dat er weinig meer te veranderen viel aan het voorstel waarover b. en w. informatie gaven. 17 Dan wil ik nu ingaan op de organisatievorm. Mijn belangrijkste argument om met de motie te komen is dat ik vind dat er niet een organisatievorm moet komen waarbij de aanhaking van bovenaf wordt op gelegd en die niet gewenst wordt door de betrokkenen. Daar zijn heel goede redenen voor. De redenen die de wethouder noemt vind ik niet overtuigend. De wethouder zegt dat de taken veel ruimer zijn, het gaat om meer dan alleen educatieve taken. Dat klopt, de taken zijn veel ruimer en zijn ook niet alleen gericht op samenlevingsopbouw waar het COL zich mee bezighoudt. De wethouder zegt ook dat het Mi nisterie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur elf taken noemt waaronder educatief werk en het be zig zijn met samenlevingsopbouw. Zowel bij Het Baken als bij het COL kan men al dan niet een ruimere invulling aan die taken geven. Een en ander gaat dus voor beide instellingen op. Volgens de wethouder is het plaatsen van de werkers bij verschillende instellingen ongewenst in verband met afstemmingsas pecten. Er zitten nu ook mensen bij de MADI die zich bezighouden met het werk voor buitenlanders. Er zitten nu ook al mensen bij Het Baken die voor buitenlanders werken. De argumenten die de wethouder aanvoert zijn ook steeds omgekeerd aan te voeren. Ik ben niet erg overtuigd door die argumenten en ik zal de motie dan ook handhaven. De heer Heere (weth.): Met hetgeen mevrouw Vlietstra heeft gezegd ben ik het eens. Ik zeg haar toe dat ik veel aandacht zal besteden aan de door haar aangehaalde aspecten. Ik ben het met haar eens dat er met name met betrekking tot deze groepen een uiterste poging moet worden gedaan om wantrou wen weg te nemen en vertrouwen te wekken. Dat dat inderdaad soms niet zo eenvoudig is, is mij inmid dels wel gebleken. Ik heb echter de overtuiging dat wij, als wij dit vraagstuk hebben afgerond en er met elkaar al evaluerend mee doorgaan, toch dat onderlinge vertrouwen zullen kunnen krijgen. Voor wat betreft de vragen omtrent de evaluatie is het inderdaad zo dat wij, als een evaluatie na een jaar of zoveel korter als gewenst is heel nadrukkelijk zou leiden tot de conclusie dat wij de verkeerde keuze hebben gemaakt, uiteraard opnieuw zullen moeten overwegen wat ons dan te doen staat. Voor wat betreft de reactie van mevrouw Van der Werf moet ik nog een opmerking maken die ik in eerste instantie, ten aanzien van de argumenten die ik heb genoemd, achterwege heb gelaten omdat ik dacht dat die min of meer voor de hand lag. De argumenten moeten namelijk in onderlinge samenhang gezien worden. Als men elk argument afzonderlijk onder de loupe neemt en als zodanig beschouwt, dan zou het misschien wel eens kunnen zijn dat dat argument op zichzelf niet geheel voldoende is. Als men echter alle vijf argumenten op een rijtje zet dan zijn ze toch wel overtuigend. Bovendien heb ik geen enkel argument gehoord dat aantoont dat aanhaking bij Het Baken zou moeten plaatsvinden, behalve dan de opmerking dat wij de situatie moeten laten zoals die is. Ik wacht nog steeds op argumenten dien aangaande, maar ik nodig u daartoe overigens niet meer uit. Ik constateer dat ik geen argumenten in die richting heb gehoord. Mevrouw Van der Werf handhaaft haar motie. Namens het college wil ik de raad in overweging geven de keus te maken die in de raadsbrief aan hem wordt voorgelegd. De Voorzitter: Dan breng ik nu de motie van mevrouw Van der Werf en de heer Siemonsma in stem ming. De motie van mevrouw Van der Werf en de heer Siemonsma wordt verworpen met 30 tegen 5 stemmen. (Voor de motie stemmen van de CDA-fractie de heer De Jong alsmede de PAL-fractie.) Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de toezeg ging van de wethouder. Punten 17t.e.m. 22 (bijlagen nrs. 29, 45, 33, 40, 47 en 28). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 23a (bijlage nr. 31). Benoemen van leden van de Bestuurscommissie voor de Schooladviesdienst te Leeuwarden. Voordracht van de onderscheiden schoolbesturen: I. namens het Protestants-Christelijk Onderwijs: a. G.H. de Koning te Leeuwarden; b. R.J. Jellema te Leeuwarden; c. A. van der Meulen te Leeuwarden; d. W.H. de Boer te Leeuwarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 9