2
geclaimde punten, dan de herwaarderingsvoorstellen en tot slot de stemmingen over de verschillende be
grotingen. Ik vind het prettig om deze mededeling nu te doen, omdat de raad vrij compleet aanwezig is.
Een ieder weet thans wat procedureel in de bedoeling ligt en naar onze mening komen de verschillende
onderdelen op deze manier ook het best tot zijn recht.
Een andere opmerking die ik wil maken gaat over het claimen van punten. Ik wil hierover nog eni
ge uitleg geven omdat er nogal wat nieuwe raadsleden zijn. Uit ervaring weet ik dat raadsleden het
kennelijk erg aantrekkelijk vinden een punt te claimen wanneer het college naar hun mening niet al te
bevredigend antwoordt. De bedoeling van het claimen is echter dat u, wanneer u meent dat het college
een andere weg zou moeten volgen dan uit de beantwoording van de vraag blijkt, daarover een uit
spraak van de raad vraagt. Afdelingen kunnen namelijk geen uitspraken doen, doch alleen maar een
mening vormen. Uitspraken worden gedaan in de plenaire raadszittingen. Naar mijn mening is het daar
om niet zinvol, tenzij men een andere uitspraak van de raad wil, een punt te claimen en dan tijdens
een plenaire zitting voor de tweede keer een toelichting van het college te krijgen over een bepaald
onderwerp. Als u een punt wilt claimen, wordt u gevraagd duidelijk aan te geven om welk punt het gaat
met een korte motivering daarvoor. Ik geef deze uitleg nog eens voor de goede orde omdat ik weet dat
het claimen van punten in het verleden wel eens aanleiding tot enig meningsverschil heeft gegeven tus
sen de voorzitter van de raad en de leden van de afdeling. (Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Wij heb
ben in het verleden wel eens voorlopig geclaimd en die mogelijkheid zou ik ook nu wel weer willen
hebben. Men kan dan claimen en de claim later eventueel weer intrekken. Ik noem dit even opdat
nieuwe raadsleden deze mogelijkheid ook kennen.) Iemand die zich niet goed vertrouwt en nog steun
wil hebben van zijn fractie claimt inderdaad wel eens voorlopig. Meestal worden dergelijke claims later
weer ingetrokken. Voorlopig claimen is derhalve mogelijk. Nu het duidelijk is hoe wij te werk zullen
gaan, stel ik voor met de vragen en antwoorden te beginnen.
Overigens wil ik nog opmerken dat de afdelingen, in tegenstelling tot de plenaire zittingen, in één
instantie zijn. De raad stelt vragen of maakt opmerkingen en het college reageert daarop. Ik wil niet
beweren dat wij nooit eens van de regel afwijken, maar de algemene gang van zaken is uitdrukkelijk
dat de afdelingsvergaderingen in één instantie worden gehouden.
PAR. 1. BELEIDSSECTOR ALGEMEEN BEHEER.
A. De centrumfunctie van Leeuwarden.
De heer Pruiksma: Ik heb een korte vraag naar aanleiding van punt 5, de vestiging van de Postbank
en de toezeggingen daaromtrent. In de laatste zin van het antwoord zegt het college dat over deze aan
gelegenheid voortdurend contacten worden onderhouden met de betrokken bewindslieden en de hoofddi
rectie van de PTT. Ik heb mij afgevraagd welke drukmiddelen er eventueel van de kant van de gemeente
in de sfeer van toezeggingen of anderszins zouden kunnen worden aangewend.
De hear Jansma: Oer dit selde punt 5 wol ik opmerke dat der gjin antwurd kommen is op de fraach
wannear, hoe en troch wa. De fraach fan de PvdA hokker tasizzingen dien binne is wol beantwurde,
mar us trije fragen net.
De Voorzitter: Uit verschillende berichten, die ook in de pers zijn verschenen, weet u waarschijn
lijk wel dat de zaak van de Postbank op het ogenblik, voorzichtig gezegd, op een erg laag pitje staat.
Er is op het ogenblik een politieke partij mede aan het bewind die ontstellend weinig voor de Postbank
voelt. Vandaar dat het zo stil is geworden op dat terrein. Achter de schermen wordt er hier en daar nog
wel over gepraat, maar het is naar mijn mening op dit moment niet de juiste tijd om acties te onderne
men. Zowel het provinciaal bestuur als wij houden deze zaak echter voortdurend in de gaten. Wij zit
ten op het vinketouw. Er kan in de toekomst wel eens een moment komen dat ook deze raad nog eens
een duidelijk geluid in dezen kan laten horen, maar dat moet dan wel op een moment zijn dat regering
en parlement deze kwestie weer in discussie nemen. Op dit moment zou elke actie denkelijk in de stille
la verdwijnen waar ik zojuist over sprak.
De heer Jansma vraagt wanneer, hoe en door wie de toezeggingen zijn gedaan. Het vreemde is hier
dat de regering op twee plaatsen toezeggingen heeft gedaan, die op zich strijdig met elkaar zijn. Ik
denk echter dat men dat onder politieke druk wel eens meer doet. In dit geval verklaart Amsterdam dat
zij de toezegging heeft dat de hoofdvestiging van de Postbank in Amsterdam zal komen en Leeuwarden
meent hetzelfde te kunnen claimen op grond van overleg dat in het verleden enerzijds door de Bestuurs
commissie Noorden des Lands en anderzijds door ons direct met bewindslieden is gevoerd. Ook in de
Tweede Kamer is door bepaalde bewindslieden meegedeeld dat gesprekken in deze richting met Leeu
warden zijn gevoerd. Van de zijde van de regering ontkent men dit derhalve niet. Het droevige is ech
ter dat naar Amsterdam toe steeds dat zelfde geluid wordt gegeven. Voor zover u daarmee niet op de
hoogte bent, moet ik u ook zeggen dat de hoofdvestiging van de Postbank de facto reeds in Amsterdam
zetelt. Dat is gebeurd na het samenvoegen van de Gemeentegiro Amsterdam, de Rijkspostspaarbank en
de Algemene Girodienst. Alleen wanneer het instituut dat nu wordt aangegeven met "de gelddiensten
van de PTT" de status van Postbank zou krijgen en daardoor gemachtigd zou zijn bepaalde handelingen
te verrichten, waarvoor men nu nog niet de competentie heeft, zou de totale omvang van de Postbank
nog enigermate worden uitgebreid. Zo ligt het beeld vandaag de dag. Afsluitend wil ik zeggen dat zo
wel het provinciaal bestuur als wij vasthouden aan de toezeggingen in de gesprekken die in het verleden
zijn gevoerd, die variëren van het vestigen van de hoofdvestiging van de Postbank in Leeuwarden tot
het in ieder geval realiseren van een wezenlijk onderdeel van de Postbank in Leeuwarden.
B. Bestuurlijke Aangelegenheden.
Punten 6 t.e.m. 10.
Mevrouw Vlietstra: Naar mijn mening is vraag 9 niet beantwoord en ik zou derhalve nogmaals wil
len vragen onder wiens verantwoordelijkheid het beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking valt
en op welke termijn het college denkt te komen met concrete voorstellen aangaande een vriendschapsre
latie met een gemeente in een ontwikkelingsland.
Mevrouw Van der WerfAls ik naar de beantwoording van een aantal vragen kijk, krijgt de Commis
sie voor Bestuurlijke Aangelegenheden de komende tijd nogal wat te doen. Ik hoop niet dat deze com
missie het nieuwe vloerkleed wordt waaronder alle moeilijke vragen kunnen worden geveegd. Bij de
voorganger van deze commissie, de Commissie Een Goede Raad, werd die indruk wel gewekt. In het
antwoord op vraag 6 wordt de toezegging gedaan dat de problematiek ten aanzien van de vergroting van
de zeggenschap van mensen over hun woon-, werk- en leefsituatie in de Commissie voor Bestuurlijke
Aangelegenheden aan de orde zal worden gesteld. Ik wil graag weten wanneer. Elke keer dat er geant
woord wordt zoals hier op vraag 6, zouden wij deze vraag opnieuw kunnen stellen. Ik zou het echter
zinvoller vinden de in vraag 13 van de PvdA vervatte suggestie te ondersteunen dat b. en w., net als
gedeputeerde staten, periodiek een overzicht aan de raad verstrekken waarin wordt vermeld wat wan
neer aan de orde komt en hoe de stand van zaken omtrent de verschillende beleidsvraagstukken is. Het
college antwoordt op vraag 13 dat de raad reeds zoveel mogelijk tijdig wordt geïnformeerd en er bij
wordt betrokken, maar ik moet zeggen dat wij als kleine fractie, die niet in het college is vertegen
woordigd, tegenwoordig toch vaak onvoldoende overzicht hebben van wat wanneer in de loop van het
jaar aan de orde komt. Dit is zeker het geval als men in een dergelijke fractie werkt met werkgroepen
die op een aantal onderwerpen wat dieper willen ingaan. Ik heb het lijstje van gedeputeerde staten wel
eens gezien en ik kan mij niet voorstellen dat het zoveel tijd zal kosten een dergelijk lijstje op te stel
len, dat dat ten koste zou gaan van de voortgang van urgente problemen. Bovendien lijkt het mij lo
gisch dat het college intern ook met een planning werkt en daarom lijkt het mij niet zo moeilijk en niet
zoveel werk ditzelfde inzicht aan de raad te verschaffen. Ik zou het college daarom willen vragen deze
suggestie toch nog eens opnieuw in overweging te nemen.
De heer Bijkersma: In de punten 8 t.e.m. 10 staat de vriendschapsrelatie centraal die wij in deze
raadsperiode zullen aangaan met een gemeente in een ontwikkelingsland. Dit is een goede zaak. Ik ge
loof dat een uitwisseling met mensen uit andere landen over het algemeen verhelderend kan werken en
dat contacten met andere volken begrip hebben voor elkaar met zich meebrengen. Ik heb begrepen dat
er een voorstel uit de Verenigde Staten is gekomen om een uitwisseling te laten plaatsvinden tussen een
aantal inwoners van een gemeente in de Verenigde Staten en een aantal inwoners van onze gemeente.
Voor zover mij bekend is op dit verzoek negatief gereageerd. Kan en wil hef college hierop ingaan?
De heer Bron: In het antwoord van b. en w. op de vragen 8 t.e.m. 10 wordt reeds aangegeven dat
men zich nader zal beraden op de invulling van het onderdeel ontwikkelingssamenwerking. Ten aanzien
van dit onderwerp wil ik opmerken dat er op 2 oktober 1982 in Tilburg een studiedag heeft plaatsgevon
den over het onderwerp Gemeente en Ontwikkelingssamenwerking. Uit de verslaggeving blijkt dat 200
van de 800 gemeenten in ons land van mening zijn dat ontwikkelingssamenwerking mede een taak is van
de gemeente. Zelfs de model programma's voor de gemeenteraadsverkiezingen van de drie grote partijen
zijn hef er over eens dat ontwikkelingssamenwerking niet uitsluitend een taak van de landelijke over
heid is. Zo functioneert in deze zelfde gemeente Tilburg een Adviesraad voor Mondiale Bewustwording,