moet worden gekozen. Reeds een aantal keren is dit onderwerp aan de orde geweest in de Commissie voor de Openbare Orde. Ook in de laatstgehouden vergadering van deze commissie, waarbij de heer Pruiksma helaas niet aanwezig kon zijn, is dat gebeurd. In het tripartite-overleg heeft deze problema tiek ook de voortdurende aandacht. Ik neem aan dat ook mijn opvolger bereid zal zijn hierover in de Commissie voor de Openbare Orde verder van gedachten te wisselen. De raad mag er op rekenen dat de leiding van de politie alle medewerking zal verlenen aan noodzakelijke aanpassingen. Mede daarom hebben wij ook een beleidsplan opgesteld dat de instemming van de raad heeft gekregen. Door de PAL-fractie is een aantal moties ingediend. De moties gaan praktisch allemaal over het kenbaar maken van bepaalde visies aan de regering. Zoals kortgeleden ten aanzien van dit soort moties is overeengekomen, ligt het meer op de weg van de fracties dan van het college daar op te reageren. Wij wachten de reacties van de andere fracties in tweede instantie dan ook af. Het gestelde onder punt 3 van de vierde motie van de PAL-fractie moeten wij ernstig ontraden aan gezien het gemeentebestuur gehouden is de dienaangaande gegeven voorschriften uit te voeren. Voor de goede orde wil ik nog meedelen dat wij nu niet zullen ingaan op opmerkingen welke over herwaarderingsobjecten al zijn gemaakt. Die komen morgen aan de orde. Andere sprekers zullen daar stellig ook nog het woord over voeren. De nu gemaakte opmerkingen worden morgen in de reacties door het college wel meegenomen en het is dus niet nodig dat die nog weer door de raad worden herhaald. Tot slot mag ik de verschillende sprekers, die waarderende woorden aan het adres van onze mede werkers hebben gewijd, daarvoor dankzeggen. Wij onderschrijven die waardering gaarne zoals ik ook tijdens mijn laatst gehouden nieuwjaarsrede tot uitdrukking heb gebracht. De heer Kessler (weth.): Er zijn enkele vraagstukken aan de orde gesteld die op mijn terrein liggen. Ik wil daarbij twee hoofdcategorieën onderscheiden. In de eerste plaats zijn er vraagstukken die te ma ken hebben met de gemeentefinanciën en in de tweede plaats zijn er vraagstukken die te maken hebben met de economische situatie of nog beter met de werkgelegenheid. Ten aanzien van de vraagstukken die te maken hebben met de gemeentefinanciën wil ik achtereenvolgens aandacht besteden aan het wetsont werp inzake de specifieke uitkeringen, het feit dat de gemeentefinanciën onder toenemende druk komen te staan, de opkomst van het profijtbeginsel en de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften. Sinds 15 januari ligt het wetsontwerp inzake de specifieke uitkeringen bij de Tweede Kamer. Dit wetsontwerp beoogt sanering aan te brengen in de specifieke uitkeringen die er op dit moment zijn. Sa nering is een goede zaak, want er zijn ruim 500 specifieke uitkeringen die op zeer veel punten onder ling verschillen. Een en ander is in deze raad al een aantal keren aan de orde gesteld. Het genoemde wetsontwerp probeert sanering te bevorderen en probeert ook duidelijker afspraken te maken over even tueel nieuwe specifieke uitkeringen die nog kunnen komen, waarbij gedacht moet worden aan de proce dures die daarbij gehanteerd moeten worden. Bij het wetsontwerp zijn enkele kritische kanttekeningen te plaatsen. De sanering strekt zich nog niet uit naar alle specifieke uitkeringen, namelijk nog niet naar die specifieke uitkeringen die bij de wet geregeld zijn. Bovendien is er een levensgroot gevaar aanwezig dat de bezuinigingen die hiermee bereikt worden weer op een onevenredige wijze verdeeld worden over het rijk en over de gemeente. Ook de heer Pruiksma heeft daarop in zijn verhaal terecht gewezen. Hij heeft het college in dit verband verzocht met klem in Vereniging van Nederlandse Ge meenten (VNG)-verband te blijven hameren op een eerlijke verdeling van de bezuinigingen die bij die sanering tot stand kunnen komen. Ik kan de heer Pruiksma geruststellen: dat zullen wij in VNG-verband zeker doen. Ik hecht er overigens ook aan te stellen dat de VNG dat ook zonder de gemeente Leeuwar den ongetwijfeld zou doen. De VNG ontwikkelt zich momenteel, daarmee sluit ik aan bij datgene wat mevrouw Brandenburg gesteld heeft, tot een organisatie die actief de ontwikkelingen volgt en zonodig - de laatste tijd is dat vaak nodig - uiterst scherp weet te reageren. Met dit thema van de specifieke uitkeringen kan ik gelijk een zijsprongetje maken naar het verschijnsel deregulering. Vanmiddag is er over dit verschijnsel ook al het een en ander gezegd en ook de voorzitter is er op ingegaan. Ik signaleer in de discussie over de deregulering in feite de situatie dat wij in de tweede fase zijn aangeland. Het gaat namelijk niet meer om de vraag of deregulering goed of fout is; dat stadium zijn wij voorbij, ledereen onderkent het mogelijke belang van deregulering. Daarmee zijn wij in een tweede fase aangeland, namelijk de fase waarin wij moeten gaan beoordelen welke vormen van deregulering acceptabel zijn en welke niet. Vooral daarop zal de politieke discussie zich moeten toespitsen en zul len verschillen en overeenkomsten zichtbaar worden. Ik vermoed dat wij het dan met elkaar redelijk snel eens kunnen worden over de keuze dat een van de belangrijkste mogelijkheden voor verantwoorde deregulering ligt in de relaties tussen de verschillende overheden, ligt bij het element decentralisatie en ligt bij een sanering van de specifieke uitkeringen, dat wil zeggen minder betutteling van de rijks overheid en duidelijker afspraken wie waarvoor de verantwoordelijkheid draagt. Ik hoop dat ook de VNG in dit verband hierover de nodige kritische kanttekeningen bij het rijk wil indienen. 41 Ik wil dan nu een opmerking maken over het feit dat de gemeentefinanciën onder toenemende druk komen te staan. Naast de meevaller die de rente de afgelopen maanden oplevert, mag gesteld worden dat het negatieve beeld ten aanzien van de gemeentelijke inkomsten overheerst. De belangrijkste te genvaller, die overigens nog niet verwerkt is in deze herwaarderingsronde, betreft de korting op het Gemeentefonds. Voor Leeuwarden betekent dat negen ton in 1983 oplopend tot circa zes miljoen in 1986. Van zeer veel verschillende kanten is hierop fel gereageerd omdat deze ombuigingen de gemeen ten onevenredig zwaar treffen. Bovendien kan er op gewezen worden dat juist als gevolg van de decen tralisatie de gemeenten juist meer geld zouden moeten krijgen. In feite was een onevenredige korting, maar dan in positieve zin, ten gunste van de gemeente veel logischer geweest. Het feit dat dat niet ge beurd is tekent de gevaarlijke situatie die met de decentralisatie van rijkstaken gepaard kan gaan. Steeds vaker kan geconstateerd worden dat nieuwe beleidsvoornemens van het rijk, waarbij ook de ge meenten een rol spelen, onvoldoende vergezeld gaan van extra financiële middelen. De meeste fracties hebben daar in hun algemene beschouwingen ook op gewezen. Naast de tegenvaller uit het Gemeente fonds zijn er nog andere tegenvallers. Mevrouw Brandenburg heeft gewezen op het feit dat de veronder stelling van het beleidsplan, dat het rijk 100% van de bijstandsuitkeringen voor zijn rekening zal ne men, te optimistisch is geweest. Ik neem aan dat wethouder De Vries het laatste nieuws op dit gebied wel zal willen mededelen. Mevrouw Brandenburg heeft ook gewezen op de weerslag die de recessie heeft op de woningbouw, op de kantorenbouw en daarmee indirect op de gemeentelijke huishouding. Daarin heeft zij groot gelijk en een en ander zal volgens mij een van de andere belangrijke tegenvallers zijn die wij bij de herwaardering 1984-1988 zullen moeten oplossen. Dit alles leidt slechts tot de som bere conclusie dat ook in het beleidsplan 1984-1988 aanzienlijk zal moeten worden bezuinigd. Is het daardoor ook onmogelijk een gemeentelijk beleid te voeren dat gestoeld is op solidariteit en gericht is op meer gelijke verdeling van kennis, inkomen en macht, zoals de PAL-fractie veronderstelt? Het col lege vindt dat dat niet het geval is. Wij realiseren ons natuurlijk dat de hoofduitgangspunten uit het collegeprogramma in een periode van economische groei veel gemakkelijker als leidraad kunnen worden ingevuld dan nu in een periode van economische stagnatie. Een en ander ontslaat ons echter niet van de taak om ook in een periode van teruggang, in een periode van bezuinigingen, deze hoofduitgangspunten te blijven hanteren. In het collegeprogramma staat dan ook niet voor niets een groot aantal nadere uit gangspunten geformuleerd waaraan de herwaarderingsoperaties dienen te voldoen. De discussies over het profijtbeginsel zijn in de afgelopen maanden sterk geïntensiveerd, omdat de rijksoverheid heeft gezegd dat een deel van de korting van 825 miljoen op het Gemeentefonds geen echte bezuiniging is daar de gemeenten dit bedrag wel kunnen terugverdienen door het profijtbeginsel scherper toe te passen. Tegen deze stelling is ook nu weer van veel kanten bezwaar aangetekend. Me vrouw Brandenburg heeft in dit verband al geciteerd uit een brief van CDA-gemeentebestuurders. Ook de VNG heeft wat dit punt betreft het nodige laten horen. De belangrijkste argumenten die de VNG naar voren heeft gebracht zijn de volgende. In de eerste plaats wordt op deze manier ernstig afbreuk gedaan aan de autonomie van de gemeen ten. Het rijk stopt namelijk de opbrengst in eigen zak en de gemeenten krijgen daardoor niet meer de vrijheid te kiezen tussen enerzijds verhoging van de belastingen, met daaraan gekoppeld een verhoging van het voorzieningenniveau, en anderzijds het achterwege laten daarvan. Als de heer Pruiksma dan ook stelt dat de vraag aan de orde dient te komen of het wel rechtvaardig is dat het rijk op voorhand zich alle tariefsverhogingen op gemeentelijk niveau toeëigent via korting op de algemene uitkering, dan denk ik dat wij deze vraag ook tegelijkertijd kunnen beantwoorden. Toeëigening door het rijk is niet rechtvaardig, want de opbrengsten behoren, zoals ook de VNG nadrukkelijk stelt, aan de gemeen ten ten goede te komen In de tweede plaats wordt er volgens de VNG door deze intensivering van het profijtbeginsel aan voorbij gegaan dat wij leven in een tijd van verlies aan koopkracht en dat intensivering van het profijt beginsel wel eens sociaal onaanvaardbaar zou kunnen worden. Verschillende fracties hebben vanmiddag ook op dit punt gewezen. Het gaat hier met name om een belangrijk punt omdat het bij vele tarieven, heffingen of belastingen niet gaat om zaken waar de burger de vrije keuze heeft. Bij de intensivering van de toepassing van het profijtbeginsel op lokaal niveau ontstaat er dus weer een extra claim op de portemonnaie van de Leeuwarder burger. Ik denk dat wij daarmee een van de belangrijkste problemen van dit moment te pakken hebben, namelijk dat heel veel bezuinigingen cumuleren. Ook mevrouw Brandenburg heeft hierop terecht gewezen. Met name de volgende cumulatieve effecten zijn zichtbaar: een daling van de reële inkomens en, tegenover deze daling, een stijging van de huishouduitgaven als gevolg van stijgende woonlasten, toepassing van het profijtbeginsel en dergelijke. Vanmiddag is in dit verband zelfs een kostenstijging van 1.300,per gezin per jaar genoemd. Gelet op deze hele problematiek denk ik ook dat wij in de gemeente Leeuwarden niet zonder meer de redenering in het Regeerakkoord zullen moeten volgen, namelijk dat de helft van de korting op het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 21