71 72 Openbare Orde gezegd dat er op dit moment in Den Haag gewerkt wordt aan deze materie; dat bericht heb ik uit de eerste hand. Er is overeenstemming over het feit dat de personele norm moet worden her zien en die zal ook worden herzien. De vraag is alleen wanneer de rapportering dienaangaande klaar is en wanneer de nieuwe maatregel ingaat. Vooruitlopend daarop heb ik in de Commissie voor de Openba re Orde het voorstel gedaan om er reeds vanaf 1983 vanuit te gaan dat die norm wordt herzien. Wat dat betreft is er dus geen probleem ten aanzien van de financiering van de politietaak. Ik vind het dan nu ook niet zinvol om studies te maken, want wij kunnen beter de genoemde rapportering en de resultante daarvan afwachten. De resultante zou voor Leeuwarden echt teleurstellend kunnen zijn, ik verwacht dat niet, maar het zou kunnen zijn. In dat geval zou datgene kunnen opdoemen wat de heer Bijkersma nu .voorstelt. Maar als de resultante is zoals wordt verwacht, namelijk een verdeling van de kosten voor de personele norm die meer in overeenstemming is met de werkelijkheid en niet meer zodanig is dat de ene gemeente vrij veel geld overhoudt van deze uitkering en de andere gemeente geld moet bijbetalen - he laas zitten wij bij de groep die op dit moment moet bijbetalen -, dan is de financiering van de politie taak geen probleem. Het is gewoon niet zinvol om een studie te verrichten welke de heer Bijkersma voorstelt. Ik kan de heer Bijkersma alleen maar adviseren om de motie in portefeuille te houden. Vandaar ook dat ik de mo tie ontraad. Is het resultaat van de genoemde rapportage bevredigend dan kan de heer Bijkersma de mo tie verscheuren, is het resultaat onbevredigend dan kan hij de motie weer tevoorschijn toveren en op nieuw in de raad aan de orde stellen. Ik hoop dat ik duidelijk ben geweest waarom ik de motie op dit moment ontraad. (De heer Bijkersma: Ik heb geen mogelijkheid meer om nog te reageren.) U kunt de motie intrekken voordat die in stemming komt, mijnheer Bijkersma. (De heer Bijkersma: Ik had gewild dat u in eerste instantie zo uitvoerig op deze materie was ingegaan, mijnheer de voorzitter, dan had ik een ander antwoord gegeven.) Omdat de heer Bijkersma in de Commissie voor de Openbare Orde zit en hij ook de motie heeft ingediend, ben ik er vanuit gegaan dat het wat overbodig is om het verhaal dat ik in die commissie heb verteld ook hier nog een keer te vertellen. Dit is de verklaring waarom ik in eerste instantie niet zo uitvoerig ben geweest. Dan wil ik nog een korte reactie geven op datgene wat mevrouw Van der Werf naar voren heeft ge bracht. In de eerste plaats heeft zij wat snerend en denigrerend gewezen op het feit dat b. en w. in consequent zijn omdat het college wel op de moties over rijksweg 9 en de universitaire vestiging is in gegaan maar niet op de door haar ingediende moties. De moties zijn niet met elkaar te vergelijken, me vrouw Van der Werf. Ik heb reeds verwezen naar de erg duidelijke afspraken die wij hebben gemaakt over moties van algemene strekking. Dat mevrouw Van der Werf dan niet luistert, niet goed luistert of niet wil luisteren, laat ik buiten beschouwing. Wij hebben erg goed afgesproken dat wij ten aanzien van moties van algemene strekking en die geen betrekking hebben op de gemeentelijke huishouding zon der meer aan de raad overlaten, na behandeling in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden, of er op gereageerd zal worden. B. en w. zullen over de moties geen standpunt innemen, want wij zullen de reactie van de raad afwachten. De moties die door mevrouw Van der Werf zijn ingediend zijn alle maal van algemene strekking. Aanhakend bij de algemene regels van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zouden wij in het preadvies moeten voorstellen om de moties naar deze vereniging door te sturen. Als de moties van buiten onze gemeente waren gekomen dan had de raad dat advies ook over eenkomstig de afspraken van b. en w. gekregen, maar deze moties zijn door mevrouw Van der Werf in gediend. De raad heeft bij de afspraken die gemaakt zijn over de algemene lijn die wij volgen bij mo ties van algemene strekking zich wel het recht voorbehouden om daarop in bepaalde gevallen toch te reageren. Het is nu aan de raad om op de moties te reageren. Ik handel dus bijzonder correct en maak mij dus nergens van af. Ik handel precies overeenkomstig de procedure die wij hebben afgesproken. Een vergelijking met andere moties gaat echter te enen male niet op, welk schoon verhaal mevrouw Van der Werf ook wil vertellen in deze raad. In de tweede plaats wil ik reageren op het sprookje, dat mevrouw Van der Werf heeft verteld - ik heb het woord "sprookje" al vaker in haar richting gebruikt -, dat er van deze kant van de tafel wat betreft de beantwoording van de vragen van de raad met de pet naar wordt gegooid. Ik verzeker de raad dat wij, ik ben ook erg blij dat ik die opmerking van de andere sprekers niet heb gehoord, ten aanzien van de beantwoording ons uiterste best hebben gedaan en dat wij op alles, waar nodig, zijn ingegaan. De raad heeft van alle zes leden van het college een zo uitvoerig mogelijke reactie gekregen op de vragen die zijn gesteld. Ik heb ook gezegd dat er enkele politieke statements zijn afgelegd, hetgeen de raad regelmatig bij de algemene beschouwingen doet. Ik laat het volkomen ten onrechte verwijt van mevrouw Van der Werf dat wij er, wat betreft de beantwoording van vragen van de raad, met de pet naar gooien volledig voor haar rekening. Wij nemen de beantwoording bijzonder serieus, dat doen wij altijd, en met name wanneer het beleidsplan aan de orde komt. De heer Pruiksma is inmiddels ter vergadering gekomen. De heer Kessler (weth.): Voor zover er aanleiding toe bestaat zal ik ingaan op de verschillende re acties. Op de reactie van mevrouw Brandenburg hoef ik niet in te gaan. Over hetgeen de heer Pruiksma heeft gezegd wil ik een korte opmerking maken. Wij zijn het volgens mij eens over de rol en de inbreng van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en over de deregulering. In zijn algemeenheid heb ik over deregulering gezegd dat nu moet worden nagegaan welke vormen van deregulering accepta bel zijn en welke niet. Met andere woorden, wij hebben de discussie achter de rug of deregulering wel of niet moet. Ik heb in dat verband gesteld dat wij het er in deze raad vermoedelijk over eens kunnen worden dat een belangrijke mogelijkheid voor deregulering ligt in het tegengaan van bureaucratische verhoudingen tussen de verschillende overheden. Wat dat betreft heb ik gewezen op het bevorderen van decentralisatie en op de sanering van de specifieke uitkeringen. De heer Bijkersma heeft een aantal waarderende woorden aan mijn adres gesproken, waarvoor ik hem hartelijk wil danken. Hij heeft ook gesteld dat herwaardering geen doel op zich zou moeten zijn, dat ben ik met hem eens. Herwaardering is geen doel, het is een middel om een bepaald doel te berei ken, namelijk een sluitend beleidsplan. Ik denk dat dat iets is waar ook de heer Bijkersma achter kan staan. Verder heeft de heer Bijkersma een opmerking gemaakt over het nivellerende karakter van belas tingen. Wat hem betreft zou dat niet mogen. Het college en de heer Bijkersma denken verschillend over deze materie. In het collegeprogramma 1982-1986 staat namelijk op bladzijde vijf, onder punt 7. Wat betreft de gemeentelijke inkomsten, sub c,: "voor gemeentelijke heffingen en belastingen zal zo moge lijk het principe gelden dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen.", hetgeen in prin cipe de leidraad van het college is. Helaas zijn de mogelijkheden om deze leidraad in de praktijk te brengen uiterst beperkt of nihil. De rijksoverheid laat progressieve tarieven niet toe. Zeer recentelijk heeft de betreffende staatssecretaris gezegd dat hij het middel van schorsing en vernietiging zal hante ren indien de gemeenten toch tot het hanteren van progressieve tarieven overgaan. Wij zullen niet door de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften worden overrompeld. Ik wil nogmaals zeggen dat de nieuwe in deling van de begroting in de Commissie voor de Financiën aan de orde zal komen. In tegenstelling tot waardering van de heer Bijkersma is er kritiek van mevrouw Van der Werf. Ten aanzien van de deregulering heb ik al opvattingen naar voren gebracht voor zover die betrekking heb ben op mijn portefeuille. Ik heb kennis genomen van de opvattingen van mevrouw Van der Werf over ar beidstijdverkorting. In het kader van deze algemene beschouwingen heb ik er geen behoefte aan om daarop te reageren. Het college komt binnenkort met een voorstel over de arbeidstijdverkorting, dat om advies zal worden voorgelegd aan de Commissie voor de Werkgelegenheid en aan de Commissie voor Georganiseerd Overleg. Daarin kan het politieke gesprek plaatsvinden en vervolgens in deze raad. Aan het rapport van de Commissie Christiaanse zitten zeker gevaarlijke kanten. Mevrouw Van der Werf heeft zelf gewezen op de mogelijke verschillen in belastingdruk die er zouden kunnen ontstaan tussen de verschillende gemeenten. Ik wil nog een ander risico noemen, namelijk dat het introduceren van het rapport van de Commissie Christiaanse gepaard zal gaan met een evenredige verlaging van of een verdere korting op het Gemeentefonds. In dat geval komen gemeentebestuurders in een nog verve lender positie te zitten dan ze nu al zitten. Men krijgt dan namelijk ook een aantal zwarte pieten toe gespeeld. Zover is het natuurlijk op dit moment nog niet. Het rapport moet nog worden uitgebracht, worden besproken en vervolgens tot een wetsontwerp worden omgevormd. Ik neem aan dat in de tussen tijd de VNG daar ook zeker op zal reageren, mocht het de door mij genoemde kant op gaan. De opmerkingen van mevrouw De Jong en de heer Buurman geven mij geen aanleiding om daarop in tweede instantie te reageren. De heer Geerts (weth.): Voor zover nodig zal ik op de reacties van de verschillende sprekers in gaan. Mevrouw Brandenburg heeft gewezen op het feit dat van een versnelde uitvoering van de verbete ring van de woonomgeving vooral een psychologisch effect uitgaat op de bewoners: de overheid knapt de buurt op, dus gaan wij, bewoners, wat aan onze huizen doen. Dat effect kunnen wij herkennen, me vrouw Brandenburg. Ik heb gisteren al gezegd dat wij die uitvoering wel moeten kunnen financieren en dat wij een en ander zullen moeten inbedden in de hele planning zoals die in de nota Bijstelling Be leidsnota Stadsvernieuwing 1983 staat. Over het horecavrijegebied heeft mevrouw Brandenburg gezegd dat er geen verschuiving naar het gebied Ruiterskwartier/Haniasteeg moet worden gerealiseerd, maar dat er een tweede lokatie zou moe ten worden gerealiseerd. Wij hebben kennis genomen van deze opvatting, die kan worden meegenomen in de discussie die binnenkort plaats zal vinden in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening. De heer Pruiksma heeft gesteld dat er een cijfermatige onderbouw noodzakelijk is voor het aantal te bouwen woningen voor een- en tweepersoonshuishoudens. Dat is een feit, want men moet niet zo maar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 37