8 Ondanks de alom erkende stagnatie in de economische groei is onze samenleving nog niet tot de bedel staf vervallen. Dat de hardheid van de gulden onze internationale concurrentiepositie remt in haar ont wikkeling zij hier slechts volledigheidshalve vermeld. Onze maatschappij kent vervolgens een zeer veelzijdig onderwijsaanbod en Latijns-Amerikaanse toestanden in het ambtenarenkorps zijn ons tot dus ver steeds bespaard gebleven. Betekent het voorgaande nu dat alles rozegeur en maneschijn is? Allerminst. Het grootste maat schappelijke kwaad van onze dagen, de werkloosheid, is tot ongekende hoogte gestegen. De criminali teit, zowel die welke als klein wordt omschreven als die waarop slechts langdurige gevangenisstraf een passend antwoord wordt geacht, neemt onevenredige vormen aan. Bijna dagelijks worden wij in de vorm van pas ontdekte gifbelten geconfronteerd met onze eigen zorgeloosheid uit het verleden toen de bomen nog tot in de hemel groeiden. Als de stelling waar zou zijn dat iedere samenleving krijgt wat zij ver dient, dan zijn wij met z'n allen rijp voor enig zelfonderzoek. Natuurlijk is dat niet zonder meer het geval. Wij missen nu eenmaal de mogelijkheid Leeuwarden op een eilandje te plaatsen en op die manier verschoond te blijven van alles wat als een externe factor onze positie financieel en sociaal beVnvloedt. Mede om die reden past ons niet de opstelling om, gezeten op ons eigen wolkje, vanuit de hoogte en de heerlijkheid te decreteren wat zou behoren. Maar binnen de grenzen van het ons mogelijke is het aan ons om vanuit een positieve houding beleid te maken en daarbij bestuurbaarheid en bestuurlijkheid van onze gemeente niet uit het oog te verliezen. Wat die bestuurbaarheid betreft moet worden opgemerkt dat tot op heden geen enkel kabinet van welke kleur dan ook erin is geslaagd het ontwerp van Wet reorganisatie binnenlands bestuur door de Sta- ten-Generaal te loodsen. Nog daargelaten de omstandigheid dat dat ontwerp in zijn al lange bestaan de nodige aanpassingen heeft moeten ondergaan, waarbij zo nu en dan het belang van de gemeentelijke bestuurslaag ondergeschikt lijkt te zijn gemaakt aan de politieke waan van de dag aan het Binnenhof, doordat tamelijk geruisloos de territoriale decentralisatie - en daar ging het toch uiteindelijk om - plaats blijkt te hebben gemaakt voor de functionele decentralisatie, echter op een manier die doet ver moeden dat in Den Haag de begrippen autonomie en zelfbestuur niet steeds consequent uitelkaar zijn gehouden. Een ontwikkeling die sterk moet worden betreurd. Die fracties van politieke partijen, die ook op landelijk niveau iets te melden hebben, zullen via hun eigen partijkaders de aandacht moeten vestigen op het feit dat ook in de gemeente voor niks alleen nog de zon opgaat. Ook dient een gemeen tebestuur ervoor te waken dat het door de regeringscommissaris voor de reorganisatie van de rijksdienst op een bijeenkomst van de Wiardi Beckmanstichting aangesneden probleem rond decentralisatie geruis loos op het bordje van de gemeente wordt gelegd, namelijk dat het doel van decentralisatie steeds meer lijkt de werkbelasting van de rijksoverheid te doen afnemen en af te wentelen op andere organen. Vooralsnog rest ons weinig anders dan kritisch afwachten, waarbij moet worden aangetekend dat het be stuurlijk zinloos is de nieuwe Financiële Verhoudingenwet juichend binnen te halen, als niet tegelijker tijd de daarmee samenhangende problematiek van de decentralisatie wordt aangepakt. Het wordt alleer, wat bang te moede als je je herinnert dat Wiegel als minister de problemen slechts voor zich uitschoof terwijl Van Thijn, toen hij de val van het kabinet waarvan hij deel uitmaakte zag aankomen, als de weerlicht zijn plannetje naar buiten bracht zonder overleg in het kabinet. Als dat soort optreden van de minister van Binnenlandse Zaken structureel gaat worden, staat ons weinig vrolijks te wachten. Belang rijkste doelstelling van de hele operatie dient naar ons oordeel te blijven: behoud en verbetering van de gemeentelijke zelfstandigheid zonder provincialisering van beleidsterreinen die per definitie geen onno dig grote afstand tussen burger en bestuur verdragen, zoals politie, brandweer en wellicht ook ambulan cevervoer. Zoals in het voorgaande is betoogd, leven wij hier niet op een eilandje, De aanwezigheid van na burige gemeenten noopt dan tot een vorm van samenwerking die in de regio gestalte heeft gekregen. Het bestaan van die regio verschaft ons enerzijds de mogelijkheid goede bestuurlijke contacten met onze naaste buren te onderhouden, maar bergt anderzijds in zich het gevaar dat de psychologische werking van het bestaan van die regio zoetjesaan een extra bestuurslaag naderbij brengt. Een dergelijke ontwik keling wijzen wij af, niet in de laatste plaats uit een oogpunt van democratische controle die bij een viertraps-democratie nu eenmaal noodzakelijkerwijs moeizamer verloopt dan bij een drietraps. Voor het overige merken wij op dat het grootste belang bij het bestaan van regionale samenwerking ligt bij de kleinere gemeenten die zich via de regio die voorzieningen kunnen verschaffen die ze alleen nooit van de grond zouden kunnen krijgen. Het beleid rond vrede en veiligheid lijkt een extra dimensie te krijgen doordat ook op gemeentelijk niveau de belangstelling voor deze problematiek een belangwekkende vorm is gaan aannemen. De be kende kernwapendiscussie is vorig jaar ook in deze raad gevoerd. Mijn fractie heeft bij die gelegenheid een zeer duidelijk en principieel standpunt ingenomen, zodat niemand in en buiten deze zaal enige on wetendheid inzake het standpunt van de CDA-fractie kan voorwenden. De duidelijkheid die mijn fractie 9 heeft willen betrachten heeft ook te maken met het feit dat het probleem van de plaatsing van kernwa pens en het storten van radio-actief afval niet op zichzelf staat. De emoties onder de bevolking rond het vestigingsbeleid veroorzaken immers licht een probleem van openbare orde. Een voorbeeld daarvan hebben wij kunnen waarnemen bij de aankomst van de eerste F-16 in juni 1979, toen organisatoren van protestacties vergeten waren politie en gemeente even zorgvuldig te informeren als men de landelijke pers had gedaan. De vraag is hoe de gemeente met die emoties moet omgaan. Het standpunt van mijn fractie is dat in de sfeer van de openbare orde tegen verstoring van die orde hard moet worden opgetre den, niet omdat hard optreden doel in zichzelf zou zijn maar omdat de zuiverheid in normhandhaving gebiedt de pure emotie te onderscheiden van de ordinaire reltrapperij Voorzover er inderdaad sprake is van pure emotie, dient een gemeente de burger tegemoet te treden met een duidelijk standpunt. Dat standpunt nu kan in 2 richtingen gaan: a. het uitspreken van zorg over de bewapeningswedloop en de vrees voor kernwapens verwoorden, gepaard aan het dringende verzoek aan regering en parlement zich in te zetten tegen plaatsing van nieuwe kernwapens waar dan ook en b. naast het verwoorden van de zorg uitspreken dat met alle middelen plaatsing van kernwapens op het ei gen grondgebied zal worden tegengegaan. Het verschil tussen beide benaderingen is meer dan een nuan ce, er is een duidelijk fundamenteel verschil. Mijn fractie kiest principieel voor de benadering onder a. omdat wij erkennen dat er in een gemeenteraad ruimte moet zijn om te discussiëren over de gevolgen van een parlementair besluit. Wij verwerpen de benadering onder b. omdat het op voorhand bot afwij zen van een eventuele Kamerbeslissing zich niet verdraagt met de eed of belofte, die door het raadslid bij zijn aantreden wordt afgelegd, dat de wetten des rijks zullen worden gehoorzaamd. Wij ervaren het vooruitzicht van plaatsing van nieuwe kernwapens als ronduit benauwend; wij ho pen daarom dat plaatsing kan worden voorkomen. Wij vrezen echter tevens ondergraving van onze par lementaire democratie als de regering zou worden verhinderd gevolg te geven aan uitspraken van de volksvertegenwoordiging, door acties vanuit een gemeenteraad. Een probleem dat met het voorgaande samenhangt is het punt van de burgerlijke en, in het verleng de daarvan, de bestuurlijke ongehoorzaamheid. Het moet in hoge mate worden betreurd dat een zo de mocratische partij als de PvdA toch is, zich door het kennelijke onvermogen politieke alternatieven voor bestaand beleid aan te dragen, laat verleiden tot het opstarten van heilloze en gevaarlijke discus sies en onderzoeken inzake bestuurlijke ongehoorzaamheid. Voor de wens het kiezersvolk in de eigen richting te mobiliseren kan dan nog enig begrip worden opgebracht. Dat geldt echter in geen geval voor het wekken van de illusie bij de burger dat de maatschappij fundamenteel rechtvaardiger zou gaan func tioneren als iedereen zo massaal mogelijk de kont tegen de krib gooit en staandebeens weigert op demo cratische wijze tot stand gekomen besluiten uit te voeren. De neiging om bestuurlijke ongehoorzaamheid in het politieke circuit te introduceren kan daarom niet krachtig genoeg worden bestreden. Het getuigt van naïviteit sussend op te merken dat het allemaal best zal meevallen, dit soort onderzoeken, omdat de psychologie van dit soort ontwikkelingen nu eenmaal wil dat een dergelijke discussie een eigen leven gaat leiden en zich daarmee in feite onttrekt aan de grondbeginselen van onze democratie. Een over heid die vindt dat de openbare orde behoort te worden gehandhaafd maar de bestuurlijke orde bewust verwaarloost, is innerlijk tegenstrijdig bezig en holt het eigen bestaan uit. Geen redelijk denkend mens zal daarnaar verlangen. Los van het voorgaande vormt de openbare orde een verhaal apart. Maatschappelijke spanning en normverruwing hebben ervoor gezorgd dat handhaving van de openbare orde een steeds minder vanzelf sprekende zaak in de ogen van sommigen is geworden. Die ontwikkeling moet ernstig worden betreurd. Een samenleving immers bestaat mede bij de gratie van de ordening der dingen en verstoring van die or de betekent niet alleen een toestand van dreigende rechteloosheid, maar tevens een situatie waarin het respect voor andermans opvattingen terzijde wordt gesteld. Aan een dergelijke ontwikkeling kan en mag een gemeentebestuur niet meewerken. Niet alleen omdat dat een tekortkoming in het functioneren van die overheid zou betekenen, maar ook niet omdat een berusten in die ontwikkeling een versterking van de negatieve spiraal rond de normhandhaving betekent. Bij het debat over de Cambuurrellen van vorig jaar heeft mijn fractie duidelijk en klaar haar standpunt onder woorden gebracht. Het is ons in dat debat opgevallen dat u, mijnheer de voorzitter, ons standpunt niet hebt weerlegd; daarvan hebben wij met in stemming kennis genomen. Daaruit leiden wij af dat u met ons van mening bent dat tegen een verstoring van de openbare orde behoort te worden opgetreden desnoods met gelegaliseerd geweld, maar nooit van uit een lijdelijk toezien in de hoop dat de schade, zowel moreel als materieel, beperkt zal blijven. Aandacht voor deze zaak blijft nodig nu van algemene bekendheid mag worden geacht dat er op dit terrein belangrijke knelpunten zijn die om een gefundeerde benadering vragen. Ik noem u slechts de on veiligheid i,n de binnenstad, een nog immer groeiende handel in harddrugs, minachting van de regels van ons verkeersrecht en toenemende vernielzucht en agressiviteit. Het is niet eenvoudig daarop een antwoord te vinden gelet ook op de groeiende omvang van de problemen. Het is duidelijk dat de maat-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 5