10 11 schappelijke situatie van dit moment daarbij een grote rol speelt. Daaruit volgt dat de oplossing niet in handen van het politiekorps alleen kan worden gelegd, de politiek en bestuurlijk verantwoordelijken dienen de kaders aan te geven. Daarbij moet voorkomen worden dat het argument van gebrek aan man kracht en financiën bij de politie leidt tot de situatie dat wij zuchtend de norm steeds maar naar bene den bijstellen, omdat van handhaving op het hogere niveau geen sprake meer kan zijn. Ik denk dat op dit punt het functioneren van ons politiekorps niet buiten beschouwing kan blijven. Het gebrek aan per soneel en materieel is de laatste jaren bijna symptomatisch geworden voor de huidige situatie. Dat werpt de vraag op of wellicht niet fundamenteel voor een andere werkwijze op onderdelen moet worden geko zen nu de huidige manier van werken niet tot de gewenste terugdringing van de criminaliteit in met na me de binnenstad heeft geleid. Wij dringen er daarom bij het college en met name bij de voorzitter van het college op aan alle bestuurlijke creativiteit aan te wenden om tot betere resultaten te komen. Geen enkele mogelijkheid dient dan per definitie onbespreekbaar te zijn. Als dat zou betekenen dat wijzigin gen in werkwijze en optreden op onderdelen een verandering in mentaliteit van de leden van het poli tiekorps zou vergen, dan lijkt ons daar een duidelijke taak binnen het eigen korps voor de gedragswe tenschappelijk medewerker van de politie weggelegd. Wij stellen het college voor de hier gesignaleerde problematiek op afzienbare termijn in de Commissie voor de Openbare Orde aan de orde te stellen. Voor zover de problemen bij de politie van financiële aard zijn staat de politie daarin niet alleen; ook andere beleidssectoren zijn de laatste jaren onder sterke financiële druk komen te staan. Voldoende is te herinneren aan de verschillende herwaarderingsronden die deze raad de afgelopen jaren zijn gepas seerd. Die ontwikkeling is nog niet tot staan gebracht, zodat aan te nemen valt dat wij aan verdere be zuinigingen niet zullen ontkomen. In dat verband valt op landelijk niveau, als het om gemeentelijke voorzieningen gaat, met de regelmaat van de klok kennis te nemen van de begrippen privatisering en profijtbeginsel en dan vaak met een optimisme dat doet vermoeden dat alleen met haarlemmerolie betere resultaten zijn te bereiken. Het is goed in dit verband te wijzen op het advies van de Raad voor de Ge- meentefinanciën van 10 november 1982, waarin te lezen valt dat aan privatisering en profijtbeginsel nogal wat haken en ogen zitten, onder meer in de sfeer van de inningskosten en de aanwezigheid van positieve externe effecten van voorzieningen op gemeentelijk niveau. Tariefsverhoging op basis van in- komensprijzen benadert niet alleen de sfeer van de inkomenspolitiek, maar bovendien kan verhoging van het tarief de gebruiker ertoe brengen, als hij vrijheid van keuze heeft, voortaan geen gebruik meer te maken van het aangeboden goed, zodat de totaal opbrengst na de tariefsverhoging lager kan uitvallen dan door middel van verhoging van het tarief werd beoogd. Om de voor- en nadelen van privatisering en profijtbeginsel behoorlijk te kunnen afwegen is overleg tussen rijk, provincie en gemeente geboden Daarbij zal ook de vraag aan de orde moeten komen of het wel rechtvaardig is dat het rijk zich op voor hand alle tariefsverhogingen op gemeentelijk niveau toeëigent via korting op de algemene uitkering. In zijn algemeenheid echter is mijn fractie geen tegenstander van privatisering van activiteiten die net zo goed of nog beter vanuit een oogpunt van kostenniveau aan de particuliere sector kunnen worden over gelaten. Een en ander moet echter van geval tot geval worden bekeken. De afgelopen jaren is de situatie ontstaan dat discussies in de raad over de personeelsformatie van de gemeente niet meer los kunnen worden gezien van de algemene werkgelegenheidsproblematiek. Daar gaan immers het algemeen belang, een zo volledig mogelijke werkgelegenheid binnen de eigen gemeen schap, en het specifieke belang, de uitbreiding van taken, hand in hand. In dat licht is het teleurstel lend dat de rijksoverheid op pagina 12 van het Regeerakkoord koeltjes decreteert dat in een systemati sche meerjarenplanning de personeelsformatie met tenminste 1% per jaar dient te worden verlaagd. Prin cipieel gezien past een dergelijke houding van het rijk niet binnen onze staatsrechtelijke verhoudingen, omdat een gemeente nu eenmaal op grond van de wet de vrijheid heeft haar eigen huishouding te bestu ren en in te richten. Belangrijker is echter dat de gevolgen van dit rijksbeleid voor de gemeenten nog niet in volle contouren duidelijk zijn. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) schat het verlies aan arbeidsplaatsen bij de gemeenten uit dien hoofde op 35.000 in 1986, maar over de invulling van de taakstelling is nog maar weinig of niets bekend. Wij staan op het standpunt dat de gemeenten ter behoud van de werkgelegenheid, een grotere beleidsvrijheid dienen te krijgen dan hun nu kennelijk in Den Haag is toegedacht, zodat in overleg met het personeel een keus kan worden gemaakt tussen verlies van arbeidsplaatsen enerzijds en arbeidstijdverkorting met beperking van de arbeidskosten anderzijds. In dat kader dient dan ook aandacht te worden besteed aan de dreigende spiraal die ontstaat doordat de gemeente, om aan de wachtgeldverplichtingen ten opzichte van degenen die gedwongen werden ontsla gen te kunnen voldoen, om financiële redenen zou kunnen worden gedwongen nog meer mensen de straat op te sturen. Wie denkt dat dat gevaar uitsluitend denkbeeldig is, moet zich realiseren dat het aandeel van de kortingen op het Gemeentefonds 13,75% uitmaken van de voorgenomen bezuinigingen, in totaal 6 miljard, terwijl het evenredige aandeel van het Gemeentefonds, uitgaande van de totale rijksuitga ven, in die totale bezuinigingen ongeveer 8,5% zou moeten zijn. De korting op de specifieke uikeringen is dan nog buiten beschouwing gebleven. Dat ook daar klappen voor de gemeente zullen vallen moet ernstig worden gevreesd, omdat de winst, die voortvloeit uit de ook door de gemeenten vurig bepleite sanering van de specifieke uitkeringen - een oerwoud van ongeveer 500 regelingen -, zal worden toegerekend aan de staatskas in plaats van aan de gemeen ten en de provincies. Immers, men kan dan de bestuurskosten bij overheveling van specifieke uitkerin gen naar het Gemeentefonds wel volledig willen korten, maar het zal ook een ieder duidelijk zijn dat een gemeente het nodige personeel zal moeten hebben om het beleid waarvoor de uitkeringen zijn be doeld, decentraal te kunnen blijven uitvoeren. Wij verzoeken het college met klem in VNG-verband op deze problematiek te blijven hameren. Mijn fractie hecht des te meer belang aan deze materie omdat wij, uitgaande van de uitgangspunten die ik aan het begin van mijn betoog heb genoemd, de sociale gevolgen van de economische winter waarin wij zijn terechtgekomen, voor de zwaksten in onze samen leving zoveel mogelijk wensen te bespreken. Noodzakelijke ombuigingen, nodig om uit het dal van de recessie te komen, kunnen grote gevolgen hebben in de sociale sfeer: daling van inkomens, verlaging van uitkeringen, verhoging van sociale pre mies, stijging van woonlasten en tarieven voor dienstverlening. Om die reden heeft mijn fractie de in voering van een rioolretributie alleen als een laatste mogelijkheid willen zien. Die invoering kan na melijk, samen met een verhoging van andere tarieven, voor gezinnen een kostenstijging van 1.300, per jaar betekenen. Een en ander is berekend in een rapport van de Harmonisatieraad Welzijnsbeleid, waarvan een weergave te vinden is in de Staatscourant van 2 december 1982. Dat beeld ervaren wij als benauwend voor onze burgerij. Maar tegelijkertijd gebiedt de eerlijkheid en de realiteit te erkennen dat de lokale politiek niet over het instrumentarium beschikt die dreiging onvoorwaardelijk weg te ne men. Het betekent voor de lokale politiek wel de dure plicht elke voorgenomen beleidsmaatregel te toetsen naar met name dat deel van onze bevolking dat geacht moet worden, helaas, tot de sociaal zwakkeren te behoren. Het betekent ook naar ons oordeel dat voorstellen in de ene portefeuille tevens behoren te worden beoordeeld op effecten voor andere beleidsterreinen. Het is in dit verband het in trappen van een open deur op te merken dat de tijd gekomen is dor hout rigoureus te kappen. In dat ka der is dor niet noodzakelijkerwijs synoniem voor dood: ook springlevende activiteiten kunnen vanwege hun negatieve effecten op anderen voor executie in aanmerking komen. De geschiedenis van het recente verleden zijn wij dankbaar dat Hippo als springlevend voorbeeld in dat verband naar voren heeft kunnen komen. Ik kom nu aan een beschouwing van de meer specifieke beleidsterreinen. Voorzover ik in het voor gaande bepaalde zaken al heb aangestipt zal ik ze hier niet herhalen; met name de financiële betrek kingen met het rijk zal ik in hoofdzaak buiten beschouwing laten. Het college presenteert de raad een sluitende begroting en een sluitend beleidsplan; zo hoort het ook. Het getuigt van meer bestuurlijke creativiteit om naar de raad een sluitend geheel te presenteren dan om met een obligaat verhaal met toeters en bellen van Gedeputeerde Staten te horen dat je terug naar af moet. Te vrezen valt dat niet ieder in deze zaal daar zo over denkt. In het verleden heeft mijn fractie gepleit voor een permanent proces van herwaardering en afwe ging. Om die reden kan mijn fractie zonder voorbehoud instemmen met de uitgangspunten die het colle ge daaromtrent zegt te willen hanteren. De afgelopen jaren is stadsvernieuwing een prioriteit van de eerste orde geweest in het beleid van de gemeente Leeuwarden. Het college verklaart thans dat werkge legenheid een zelfde voorrang verdient. Uit het feit dat mijn voorganger, de heer Heere, bij de vorige begrotingsbehandeling degene was die bij motie heeft verzocht een commissie voor de werkgelegenheid in te stellen en aan de werkgelegenheidsproblematiek de grootst mogelijke aandacht te besteden, zal het het college duidelijk zijn dat wij met zijn standpunt zonder meer instemmen. Het gebrek aan werk, aan voldoende werk, blijft ons de grootste zorg baren. Het aantal werklozen is in Leeuwarden in de ge schiedenis nog nooit zo hoog geweest als nu. Eind februari 1983 bedroeg in Leeuwarden het aantal als werkloos geregistreerde mannen 3.696 en vrouwen 1.703. Samen dus 5.400 mensen zonder werk. In Friesland was op dat zelfde tijdstip 22% van de mannen werkloos en van de vrouwen 18,2%. Voor Ne derland waren deze percentages respectievelijk 16,5 en 17. Opvallend is dat het laatste halfjaar in Friesland de werkloosheid onder de mannen fors is gestegen en bij de vrouwen ongeveer gelijk blijft en de laatste maand zelfs enigszins afneemt. Wel is van de als werkloos ingeschreven vrouwen ruim de helft jonger dan 23 jaar. Bij de mannen is bijna een kwart jonger dan 23 jaar. Het gaat hier om mensen die hun werk zijn kwijtgeraakt of die, ondanks tientallen sollicitaties na hun schoolopleiding, nog nooit werk hebben kunnen vinden. De verlammende en zelfs ontwrichtende effecten zijn vele en zij zijn in deze zaal meer dan eens genoemd. Vooral de jongeren zijn, zo blijkt uit de gepubliceerde cijfers, de dupe. Tijdens vorige begrotingsbehandelingen zijn achtereenvolgende fractievoorzitters daar uitvoerig op ingegaan. De motie van mijn voorganger noemde ik reeds. Daarbij is gezegd dat de belangen van de werkgelegenheid nadrukkelijk centraal zouden moeten staan, zowel in de beleidsvoorbereiding als in de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 6